Een Engelse zwerver in Den Helder
In Den Helder kent men voor een hond, vooral een straathond, het woord eik, op zijn Helders uitgesproken als aik. Het is vooral bij oude Heldersen bekend en heeft een ongunstige betekenis. Het leeft vooral onder de arbeidersbevolking, maar is overigens in de hele stad bekend. Toen bij een voetbalwedstrijd een hond telkens op het veld kwam, riepen verscheidene toeschouwers: ‘Schop die eik toch van 't veld!’. Men gebruikt het woord voor een lelijke hond, b.v. ‘Wat 'n smerige eik!’, maar ook wel voor honden van edeler ras, maar dan alleen wanneer deze door hun gedrag de verontwaardiging opwekken, b.v. wanneer ze iemand voor de voeten lopen.
Wat is de oorsprong van dit woord, dat voorzover ik kon nagaan nergens anders bekend is? In Den Helder zelf heeft men er een wat eigenaardige etymologie voor bedacht. In de tijd van de Franse revolutie, zei mij een van mijn zegslieden, noemde men een hond chien en verwarde dit met chêne, waarmee het enige overeenkomst in uitspraak vertoont. Toen nu bleek dat dit laatste woord eik betekende, werd dit woord ook voor een hond gebruikt. De verklaring is, wat men er overigens ook van mag denken, in elk geval niet van vernuft ontbloot.
Waarschijnlijk zou ik niet licht op een andere verklaring zijn gekomen, wanneer ik niet, toevallig, in dezelfde tijd waarin dit woord mijn aandacht trok, bij Shakespeare tike had gevonden in dezelfde betekenis. Base tike, call'st thou me host? vraagt Pistol aan Bardolph in Henry V (II, 1, 31), waarbij het natuurlijk figuurlijk gebruikt wordt in de betekenis van: a rough, uncultivated, ill-bred, mannerless, boorish fellow (Henry Cecil, The universal dictionary of the English language, 1932). In eigenlijke zin betekent tike: a rough dog of no particular breed (l.c.), a dog: usually in deprevation or contempt, a low-bred or coarse dog, a cur, a mongrel (A new English dictionary). Het komt vooral in het noorden van Engeland en in Schotland voor.
Zoals ik vermoedde bleek deze Engelse tike de vader te zijn van de Helderse aik. Op mijn verzoek informeerde de heer Johs. Langhorst, indertijd hoofd van een der scholen ter plaatse, bij oude vissers en havenarbeiders, of zij de Engelse matrozen van de kolenboten (die veel in Den Helder kwamen om er steenkolen voor de marine te lossen) wel eens op een hond hadden horen schelden, en wat zij dan zeiden. Het bleek dat dit inderdaad het geval was; bij dit kolenlossen was altijd veel belangstelling van de zijde van het publiek, en wanneer dan een