Horren?
Zoals men weet zijn onze klinkers in twee groepen te onderscheiden. Men gebruikt daarvoor de termen vrij en gedekt, ook wel ongedekt en gedekt of zwak gesneden en scherp gesneden, soms ook - maar dat is zeker minder juist, omdat het slechts een bijkomstig kenmerk betreft -: lang en kort.
Het is verder algemeen bekend dat men in de Middeleeuwen ten onzent verschillende methoden volgde om het vrije karakter van de klinker in de spelling tot uitdrukking te brengen. Soms werd het vocaalteken verdubbeld (uut, heeft), soms gebruikte men een achtergevoegde i (voir, paip), soms een e (scaep, voer). Oorspronkelijk drukte men deze ‘lengte’ zelfs niet in het schrift uit (hus, dar, tindeel). Een en ander heeft natuurlijk ten gevolge dat het vaak moeilijk is uit de orthographie de uitspraak te halen.
In zijn Vormleer van het Mnl. der XIIIe eeuw, nr 13, bespreekt Overdiep de vormen van het werkwoord horen en merkt op: ‘De verbogen vormen van hooren worden vaak met enkele o geschreven’. Ik noteerde als voorbeelden: horen, horde, hort, gehort. In datzelfde nr verklaart Overdiep ook dat ‘de klinker van dit woord geen andere dan de lange quantiteit kan hebben gehad’. Onder nr 84 spreekt hij nogmaals over dit werkwoord, en dan schrijft hij: ‘Ook horde staat in Lorr.[einen] herhaaldelijk met enkele o, en in dit werkwoord is de klinker oorspronkelijk lang (au) en verkort kan hij niet zijn’. Maar even verder merkt hij weer op: ‘Bij Penninc is horde het eenige werkwoord waar een oorspr. lange of gerekte klinker niet duidelijk lang is geschreven (in 782 “Daer wonde die coninc van den Wondre” - is verschrijving door bijgedachte aan Wondre mogelijk). Ook in Moriaen staat steeds horde (behorde), maar in dat handschrift staat zelfs de oudgerm. ô (mnl oe, ou) meermalen als o geschreven, ook ie als i (bijv. knilde).’
Vooral de opmerking over het gebruik bij Penninc had Overdiep voorzichtig moeten maken en weerhouden van de uitspraak, dat in horen geen korte vocaal mogelijk is. Maar bovendien had hij uit mijn in 1937 verschenen Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant anders kunnen leren. Daar deelde ik toch in § 136 mee dat in een groot Oost-Noordbrabants gebied oorspronkelijk lange vocaal of diftong (en korte vocaal in oorspr. open lettergreep) verkort werd bij vele met ə