Taal en Tongval. Jaargang 1
(1949)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
De conjugatie van het praesens in de Noordnederlandse dialectenIn 1941 stuurde de Dialectencommissie van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, op verzoek van de Phonologische Werkgemeenschap, een phonologische vragenlijst rond, waarin o.a. de persoonsvormen van de tegenwoordige tijd gevraagd werden. Het aldus verkregen materiaal vindt men op de hierbij afgedrukte kaartjes verwerkt. Waar dit mogelijk was, heb ik het aangevuld met de gegevens van de bekende dialectgrammatica's. Op het eerste kaartje vindt men een overzicht van de vormen van het enkelvoud, op het tweede van die van het meervoud. Deze kaartjes geven aanleiding tot de volgende opmerkingen: 1. Nakomelingen van de oude tweede persoon enkelvoud vindt men slechts in Friesland, Groningen, enkele plaatsen in Drente, in Twente, in 't uiterste Zuid-Oosten van Gelderland en in Zuid-Limburg. Ze lopen in vorm uiteen. In Friesland is de uitgang sedert het Oud-Fries -st (W. Steller, Abriss der altfr. Gr., § 89). Een aansluitend -st-gebied ligt over het grootste deel van de provincie Groningen. 't Is moeilijk uit te maken, of het daar een Fries relict is, dan wel een eigen ontwikkeling. Voor de eerste mogelijkheid pleit het voorkomen van een vorm op -s in het Noorden van de provincie en in enige plaatsen tussen het -st-gebied, als ook in Noord-Drente, zodat er een Drentse laag over de Friese zou kunnen liggen. Voor een eigen ontwikkeling pleit het voorkomen van -st in Twente en Limburg, waar men niet aan een Fries verschijnsel kan denken, maar een eigen ontwikkeling moet aannemen. In het Middel-Nederlands zijn vormen op -st volgens Van Helten, § 208, zeldzaam; zijn voorbeelden horen in Vlaanderen thuis. 2. Friesland heeft naast de genoemde vorm, die van de tweede persoon meervoud op -e als beleefde vorm. 3. In het overige gebied is de oorspronkelijke tweede persoon enkelvoud ondergegaan en vervangen door de oorspronkelijke tweede persoon meervoud. De vormen lopen weer uiteen. Bij de Friese vorm op -e sluit zich de Noordhollandse aan. In het uitgangloze gebied in het Westen van Noord-Holland heeft apocope van e plaats gehad. Niet van t, want dan zou ook de derde persoon enkelvoud er zonder uitgang zijn, terwijl hij t heeft. Dit gebied op -e strekt zich uit tot het IJ. | |
[pagina 7]
| |
1 enkelvoud
Ten Zuiden van het IJ begint een ander gebied, waarin de tot enkelvoud geworden, oorspronkelijke tweede persoon meervoud op -t uitging. Thans treft men in Zuid-Holland vormen op -t en zonder -t aan, waarbij van een bepaalde verdeling niet kan worden gesproken. Het kenmerkende van dit gebied is, dat de drie personen van het enkelvoud er gelijk luiden, dus mèt of zònder t. In de provincie Utrecht schijnen ze altijd t te hebben. Voor Zuid-Holland en Utrecht zijn ook nog al eens de vormen van het A.B. opgegeven, zonder dat ik met voldoende zekerheid kon uitmaken, of de opgave voor de volkstaal gold of niet. Zowel het Zeeuwse als het Brabantse en Noordlimburgse gebied heeft | |
[pagina 8]
| |
in de 2e enk. de oorspronkelijke 2e mv. op -t. Het Zeeuwse onderscheidt zich echter door de relictvorm op -e in de 1e enk. Langs de Oostkust van de Zuiderzee treft men als 2e enk. de oorspronkelijke 2e mv. op -en aan. Ten Oosten daarvan ligt het gebied met -t, terwijl de Noord-Oost-Veluwe de mengvorm zonder uitgang vertoont. Tussen het Gelderse -en/-t-gebied enerzijds en het Brabants-Limburgse -t-gebied ligt een uitgangloze strook, waarin de drie personen van het enkelvoud gelijk luiden. 4. De vorm van de verschillende gebieden waarin de oude tweede persoon enkelvoud door de tweede meervoud vervangen is, werd bepaald door het interlocale verkeer. Dat blijkt duidelijk uit de toestand in het veelvormige Oosten. De Friese plaatsen die de uitgangen -e, -n̥ (m̥), -t hebben, vormen een verkeersrayon om Wolvega. Hun inwoners bezoeken in die stad geregeld de weekmarkt en de winkels, zodat ze voortdurend met elkaar in contact komen. De plaatsen in de kop van Overijsel met enkele die juist over de Drentse grens liggen en die alle de uitgangen -e, -n̥ (m̥) en na sommige consonanten wel, na andere geen t in de 3e enk. hebben, vormen precies zo'n verkeersrayon om Steenwijk. In Drente reikt het gebied met de 2e enk. op -t in 't Noorden juist zo ver als het verkeersrayon van Assen zich uitstrekt. In het rayon van Emmen vallen alleen de veenkoloniën uit de toon. In het verkeersrayon van Meppel schijnt de 2e enk. op -n̥ (m̥) veld te winnen ten koste van die op -t. Een bijzonder geval vormen de verkeersrayons van Zwolle en Deventer. De plaatsen waarvoor Zwolle de winkelstad is, zijn talrijker dan die waarvoor het de weekmarktplaats is. Op de kaart zijn de plaatsen waarvoor Zwolle alleen winkelstad is aangegeven met een stippellijn, die waarvoor het tevens marktplaats is door een ononderbroken lijn. Het winkelverkeersrayon, dat zich aanmerkelijk verder over de N.W.-Veluwe uitstrekt dan het Zwolse weekmarktrayon, is van jonge datum: het bestaat bij de gratie van het trein- en busverkeer, waarvan het eerste niet verder terugreikt dan de tweede helft van de 19e eeuw en het laatste niet verder dan tot de 20ste eeuw. Het weekmarktverkeer is echter van oudere datum en de Noord-Oostgelderse plaatsen die de compromisvorm zonder uitgang hebben, liggen juist in dit weekmarktrayon. We zullen dus wel het recht hebben te concluderen, dat deze plaatsen hun compromisvorm danken aan het weekmarktverkeer met Zwolle en tevens, dat deze vormen daar van een oudere datum zijn dan de tijd waarin het | |
[pagina 9]
| |
2 meervoud
winkelrayon van Zwolle zijn huidige omvang kreeg, d.w.z. tenminste van de 19de eeuw. Tot een dergelijke conclusie leidt ook de toestand om Deventer. De buiten het Zwolse rayon liggende Oostveluwse plaatsen met de uitgangloze 2e enk. vullen juist het huidige winkelrayon van Deventer. Ook dit winkelrayon strekt zich tegenwoordig verder uit dan het weekmarktrayon van Deventer. In dit geval echter is het winkelrayon ouder dan het marktrayon. Dit strekte zich zeer waarschijnlijk vroeger even ver over de Veluwe uit als het tegenwoordige winkelrayon. Het weekmarktrayon is thans kleiner dan dit laatste, doordat Apeldoorn in 1811 | |
[pagina 10]
| |
een weekmarkt kreegGa naar voetnoot1, die een aantal tussen Apeldoorn en Deventer gelegen plaatsen aan het Deventer marktrayon onttrokGa naar voetnoot2. Ook hier is dus de grens van het gebied met uitgangloze compromisvormen dezelfde als die van het oude verkeersrayon, dat men in dit geval zeker als van voor 1811 daterend kan beschouwen. De grens van dit oude verkeersrayon is tevens een natuurlijke verkeersgrens, want ten Westen er van ligt de nog thans, en dus vroeger zeker, weinig verkeerswegen tellende Woldberg. Omtrent het interlocale verkeer in de andere gebieden op de kaart heb ik geen nauwkeurige gegevens. Wellicht kan de dialectencommissie die nog eens verzamelen. Maar ook zonder die gegevens zal men wel met mij willen aannemen, dat het IJ vooral in vroegere tijden een ernstige verkeersbelemmering vormde, zodat de grens tussen de Noordhollandse 2e enk. op -e en de meer Zuidelijke op -t daardoor verklaard wordt. Het lijkt mij ook niet bezwaarlijk, het verbreidingsgebied van de uitgangloze wormen in het enkelvoud tussen de Rijn en de Waal te verklaren uit het betrekkelijk grote isolement van deze streek tussen die beide rivieren. Uit het feit dat in dit gebied het meervoud uitgaat op -e, -, -e, mag men concluderen, dat de 2e enk. er evenals de 2e mv. en de 3e enk. een -t verloren heeft, zodat het Noordnederlandse gebied waarin de oude 2e enk. op -s vervangen is door de oorspronkelijke 2e mv. op -t, de tegenwoordige provincies Zeeland, Nd-Brabant, Nd-Limburg, het gebied tussen de grote rivieren, de provincies Utrecht en Zd-Holland, benevens het gedeelte van Nd.-Holland bezuiden het IJ omvat. In Nd-Limburg reikt dit gebied tot aan de syntactische isoglossenbundel zoals die is aangegeven door Roukens in Limburgse Dialectgrenzen (Bijdragen en Meded. d. Dialectencomm., IX, Asdam, 1947, kaart 2). Dat dit gebied betrekkelijk oud is, blijkt uit het feit, dat in Hollandse teksten uit het einde der 15de eeuw al voorbeelden van de 2e enk. op -t voorkomen (Van Helten, § 210a). De uniformiteit van dit gebied inzake de 2e enk. op -t is geen gevolg van een buitengewoon levendig intergewestelijk verkeer, maar berust alleen op de gelijkheid van de 2e pl., die in dit gebied van ouds bestond en die bestaan bleef na de opname er van in het enkelvoud. De enige gemeenschappelijk vernieuwing in dit gebied is juist die vervanging van de oude 2e enk. door de 2e mv., een vervan- | |
[pagina 11]
| |
ging die over ongeveer het hele Nederlandse taalgebied voorkomt. Een nauwere taalkundige samenhang van het -t-gebied zou alleen aannemelijk zijn, als het gat dat door de overgang van de 2e mv. naar het enkelvoud in het meervoud is ontstaan, door dezelfde nieuwe meervoudsvorm zou zijn gevuld. Gezien het feit dat in de 15de eeuw de overgang van de 2e mv. naar het enkelvoud begint, zou zulk een gemeenschappelijke vernieuwing in of na de 15de eeuw moeten zijn geschied. Zie daarover beneden, onder de behandeling van het meervoud. Ten aanzien van de formele ontwikkeling van het enkelvoud echter kan men uit de kaart al opmaken, dat de delen van dit gebied hun eigen weg zijn gegaan. Zeeland onderscheidt zich van de rest door het behoud van de uitgang -e in de 1e enk. De volkstaal van Holland en Utrecht neemt een aparte plaats in doordat, na het verlies van de -e in de 1e enk., de drie personen van het enkelvoud formeel zijn samengevallen, door alle hun uitgang te verliezen of door alle dezelfde uitgang (-t) aan te nemen. In Holland komen beide gevallen naast elkaar voor, in Utrecht schijnt de vorm op -t te heersen. Volgens Van Helten, § 183, begint de apocope van de e in de 1e enk. in de 15de eeuw. Sedert die tijd dus gaan Holland, Utrecht en Brabant in het enkelvoud van de conjugatie een andere weg dan Zeeland. Blijkens het verschillende eindresultaat (in Holland-Utrecht opgeven van het formele onderscheid, in Brabant handhaving van twee vormen) zal men moeten aannemen, dat ze de weg der vernieuwing niet gemeenschappelijk gingen. 5. Met uitzondering van Nd-Brabant en Limburg, waar twee vormen voorkomen, heeft het meervoud in de volkstalen van het hele Noordnederlandse gebied maar één vorm. De conjugatie van het A.B. op -en, -t, -en leeft nergens. Uit de uniformiteit van het Zeeuws-Hollands-Friese kustgebied moet men geen onjuiste gevolgtrekkingen maken. De daar gebruikte pluralis op -e verbergt een oorspronkelijke verscheidenheid. In Friesland ontstond hij uit een Ofri. vorm op -ath, -eth voor de drie personen van het meervoud (Steller, § 89) door apocope van th. Volgens Fokkema, Het Stadsfries, blz. 165, komt de wegval van th in Middeleeuws Friese stukken al voor, maar zelden en het eerst bij enclise. Dezelfde grondvorm mag men aannemen voor Noord-Holland boven het IJ. Dat dit gebied op Fries standpunt staat, blijkt 1o uit de reeds besproken 2e enk. op -e, oorspronkelijk een meervoudsvorm, 2o uit het behoud van n in het gerundium, een verschijnsel dat men zowel in Noord-Holland als in Friesland aantreft, bijv. in te lopen (in de bovengenoemde vragenlijst | |
[pagina 12]
| |
eveneens gevraagd). Boekenoogen noch Karsten hebben blijkbaar in hun teksten voor Noord-Holland een meervoudsvorm op -et aangetroffen; zij vermelden er ten minste geen. Dat hij in deze teksten, die niet verder teruggaan dan tot de 16de eeuw, niet voorkomt, betekent evenwel niet meer, dan dat deze teksten niet sterk dialectisch zijn. Vermoedelijk zal men toch wel enige waarde moeten toekennen aan de vormen op -t voor de 3e mv., die Boekenoogen in § 163 vermeldt. Juist als de schrijver van de Saenlandsche Wassende Roos, wiens afkomst niet bekend is, geen Zaankanter was, zou het ontbreken van de e voor de t minder bezwaarlijk zijn. Hij zou in dat geval een, hem voor het Zaans opvallend verschijnsel onnauwkeurig hebben weergegeven. Het gebied ten Zuiden van het IJ heeft e < en, dat in de 2e mv. in gebruik kwam met het nieuwe pronomen jullie. Bij gebrek aan gegevens kan ik niet nauwkeurig bepalen, wanneer de slot-n in het meervoud verdwenen is. Van Helten signaleert het verschijnsel niet. Judi Mendels geeft, N. Tlg., 1948, blz. 125, verscheidene voorbeelden van n-verlies uit Leeuwenhoek's geschriften, maar er zijn geen praesensvormen bij. Zelf tekende ik toevallig uit Montanus (1635) een wy gebruicte (blz. 55) aan. In de 16de-eeuwse volkstaalteksten die ik bezit, trof ik nog geen voorbeelden van het praesens plurale zonder n aan. Wel vond ik op een kladnota die aan fol. XXII verso van het Rekenboek van de St-Bavo uit 1535 geplakt is, de vorm same samen. Dezelfde vorm komt voor in het kladboek van een Rotterdamse Vleeshouwer, dat van 1676-1684 geschreven is. Dat een woord als same hier de oudste voorbeelden van n-verlies oplevert, is voor een streek, waar op de duur n aan het eind altijd verdwenen is, niet verwonderlijk: de n van samen had geen functie, die van de meervoudsvormen wel. Het is echter best mogelijk dat de n van de meervoudsuitgangen in de Zuidhollandse volkstaal wel wat vroeger verdwenen is, dan uit de teksten blijkt.
6. Combineert men de gegevens van de beide kaarten met elkaar, dan blijkt, dat het praesens in geen enkel gebied zes vormen over heeft. Het dichtst er bij komt Zd-Limburg, waar er vijf voorkomen. Daarna volgen Friesland, Groningen en Nd-Drente, waar men er vier aantreft. De overige streken hebben er drie of twee. Bijna overal is de slijtage groot geweest en nergens treft men meer een toestand aan, waarin iedere persoon enk. en mv. een eigen vorm heeft, al komt Zd-Limburg er dicht bij. Voor vrijwel heel Noord-Nederland geldt dus, dat het werkwoord er in het praesens geen persoonsvormen meer heeft, maar slechts resten van persoonsvormen. In de Zuidhollands-Utrechtse volkstaal is de | |
[pagina 13]
| |
toestand op vormgebied thans het meest systematisch: er is één vorm voor het enkelvoud en één voor het meervoud. Van de oorspronkelijke personen- en numeruscategorieën, is dus slechts die van het getal overgebleven, d.w.z. juist die, welke ook bij het nomen voorkomt.
B. van den Berg. |