Taal en Letteren. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |
De oorsprong van het Afrikaans.I.De Nederlander die een stuk Afrikaans te lezen krijgt, ontvangt vaak, haast tegen zijn zin, de indruk dat ‘de Taal’, zoals de Engelsen het Afrikaans minachtend noemen, een verbastering is van het Nederlands. Een zin als: Ek is heeltemaal tefrede, of Dit gaan goed mit mij, klinkt hem toe als de eerste spreek-eksperimenten van een kind. Voor de taalgeleerden die weten hoe grote veranderingen de talen doormaken, staat de zaak anders. Voor hun zou de verhouding van Afrikaans tot Nederlands te vergelijken zijn met die van Italiaans tot Latijn. Toch hebben ook zij aangenomen dat het Afrikaans niet de natuurlike ontwikkeling zijn kan van een Nederlands dialekt, maar zijn tegenwoordige vorm gedeeltelik te danken heeft aan de invloed van een vreemde taal. De eerste taal die daarvoor in aanmerking kwam is het Frans. Men wist immers, dat in de 17e eeuw veel Franse protestanten naar Zuid-Afrika zijn uitgeweken. Sporen van Franse invloed op het Afrikaans trachtte Professor J. te Winkel (Vragen van den Dag 1896) aan te wijzen. In een Gids-artikel van 1897, uitvoeriger in zijn boek ‘Het Afrikaansch’ (1899), heeft Dr. Hesseling echter afdoende aangetoond, dat | |
[pagina 418]
| |
Franse invloed op het Afrikaans van weinig betekenis is. Niet alleen de taalkundige feiten, maar ook de geschiedenis maakt de theorie onhoudbaar. Immers, al in 1723 vond men het niet nodig voor de gestorven Franse ziekentrooster een Franssprekende opvolger te benoemen. En wanneer we bedenken dat de vrouwen in Afrika voor verreweg het grootste deel Hollandsen waren, is dit niet bevreemdend. Voor de mening dat het Duits grote invloed gehad heeft zijn geen steekhoudende gronden aangevoerd, en het is ook zo goed als onmogelik. Invloed van de talen van de inboorlingen is wel eens geopperd, maar bewijzen zijn nooit geleverd. Bij de onbekendheid van de meeste onderzoekers met die talen zegt het laatste nu wel niet veel; maar de weinige woorden die het Afrikaans aan de inboorlingentalen ontleend heeft, spreekt tegen de waarschijnlikheid van zoon invloed. En eveneens de omstandigheid dat de inboorlingen al gauw Hollands leerden. Dr. Hesseling heeft gedacht aan invloed van het Maleis-Portugees, dat op de kustplaatsen gesproken werd door de slaven die uit verschillende delen van Afrika werden ingevoerd, en ook door de blanken. Maar volgens H. zelf leerden de slaven, al spoedig na hun aankomst, Hollands, en werd dit door de regering bevorderd. Dat maakt grote invloed van de slaventaal niet waarschijnliker. Daarbij komt dat, in minder dan 50 jaar na de inbezitneming van de Kaap, de trek landwaarts-in begon. De boeren die aan deze trek deelnamen, gingen zóver, dat een enigszins geregeld verkeer met de kustplaatsen onmogelik werd. Had nu de taal van de slaven daar grote invloed geoefend, dan zou men verwachten dat het Afrikaans in het binnenland zou afwijken van dat in de kustplaatsen. En dat is niet het geval. Al waren nu ook de Maleis-Portugees sprekende slaven met hun meesters landwaarts-in gegaan, dan zouden zij toch wel spoedig Hollands hebben leren spreken. En het schijnt dat de Maleiers gewoonlik in de havensteden gebleven zijn: Dr. Viljoen merkt altans op dat de Maleiers ook nu nog grotendeels in de steden te vinden zijn. Sporen van Maleis-Portugese invloed heeft H. aangetoond | |
[pagina 419]
| |
in de ontlening van een vrij groot aantal woorden. Dr. du ToitGa naar voetnoot1) heeft daar nog een dertigtal aan toegevoegd, die hetzij onmiddellik uit het Maleis-Port. zijn overgenomen, hetzij naar Mal.-Port. voorbeeld zijn gevormd. Enkele van deze zijn nu wel onzeker, of onjuist; zo is voor bottel en foolstruis ‘struisvogel’ invloed van het Mal.-Port. onwaarschijnlik. Maar op een paar ontleende woorden meer of minder komt het niet aan. De vraag is, of ontlening van woorden aan een vreemde taal wel bewijzen, of waarschijnlik maken kan dat die vreemde taal ook invloed heeft gehad op vormleer of syntaxis. Tegenover de ongeveer 100 Maleis-Portugese woorden in het Afrikaans staan de honderden Franse woorden die wij uit het Frans hebben overgenomen, niet alleen in onze literatuurtaal, maar ook in de spreektaal van alle standen. En toch zal wel niemand beweren dat de Nederlandse taal, anders dan in zijn woordenschat, merkbare invloed van het Frans ondervonden heeft. Zo heeft ook het Engels duizenden woorden, ja meer dan de helft van zijn woordenschat, aan het Frans ontleend, zodat het mogelik is in het Engels zinnen te maken uitsluitend met oorspronkelik-Franse naamwoorden en werkwoorden. En toch is er van Franse invloed op de uitspraak, vormleer of syntaxis uiterst weinig, zo iets, te merken. Is het echter uitgesloten dat het Afrikaans de natuurlike en zelfstandige ontwikkeling is van een Nederlands dialekt? Op de bovengestelde vraag geeft H. in zijn boek ‘Het Afrikaansch’ het volgende antwoord: ‘Indien we eerst in onze eeuw staaltjes konden aanwijzen van een taal, die zóo zeer door haar hyperanalytisch karakter zich onderscheidt van het Nederlandsch, zouden we reeds moeite hebben te gelooven dat hier aan de spontane ontwikkeling van eenig Nederlandsch dialekt kan worden gedacht..... Bij 't Afrikaansch is het volstrekt onmogelijk aan spontane ontwikkeling van een Nederlandsch taaleigen te gelooven, wanneer we zien dat reeds in 1739, dus 87 jaar na de stichting der Kaapkolonie, in geschrifte een taal zich voordoet die | |
[pagina 420]
| |
ten eenenmale afwijkt van alles wat uit Nederlandsche dialecten bekend is. De stukken die ik bedoel zijn een paar manifesten uitgevaardigd door zekeren Estienne Barbier, een Franschman van geboorte, die als sergeant in dienst der Compagnie was.... Barbier heeft deze manifesten opgesteld met behulp van den burger Pletsholt, gelijk uitdrukkelijk vermeld wordt.’ In deze stukken wijst H. op ons voor wij, gesteelt naast gestoolt, ik sal u laet betaalen, enz. Het ligt voor de hand dat Barbier met de Hollandse spraakkunst op niet zeer intieme voet stond. Dat de stukken door de ‘burger’ Pletsholt (was hij een geboren Hollander of Afrikaner?) zijn nagezien bewijst heel weinig. Had Pletsholt dit nazien zorgvuldig gedaan dan zou hij toch òf gesteelt òf gestoolt veranderd hebben, want, al zijn twee vormen in een taal mogelik, de leek op het gebied van taalwetenschap zal toch gewoonlik wel één vorm voor de juiste houden. Wat de andere stukken aangaat die H. aanhaalt, ze zijn zeer weinig overtuigend. In een brief van een opzichter op Robben Eiland aan van Riebeek komt voor ‘die thuyn’ in plaats van ‘de tuin’; elders, in een stuk van ongeveer dezelfde tijd: ‘alsdat wij swacq van volcq was...... 's morgens ben sy uitgegaan.’ De verklaring van deze en de meest andere eigenaardigheden die het Afrikaans zijn cachet geven tegenover het Nederlands meent H. nu te vinden in het Maleis-Portugees. Tegen de taalkundige mogelikheid van deze verklaring is wel geen afdoend bewijs bij te brengen. Een andere vraag is echter of wat H, ‘spontane’ ontwikkeling noemt werkelik onmogelik is. Die vraag moet eerst beantwoord worden. | |
II.De punten waarop het Afrikaans van het Nederlands afwijkt, worden door H. een voor een besproken. Het resultaat is in verreweg de meeste gevallen dat hij direkte of indirekte invloed van het Maleis-Portugees aanneemt. Het eerste voorbeeld van Maleis-Portugese invloed meent H. te vinden in het gebruik van het lidwoord die. Hij | |
[pagina 421]
| |
merkt op dat slecht-Hollands sprekende Sinjo's ook die voor de gebruiken: ‘Hij spugen hart uit die lijf ja’, enz. en meent daar een bewijs in te vinden dat ‘spontane’ ontwikkeling niet mogelik is. Om deze bewering te schatten, is het goed ons te herinneren dat ons lidwoord de ook uit het aanwijzende die ontstaan is. In het Middelnederlands was de vorm van het lidwoord nog die. Daar we nu ‘al’ bij van Riebeek vinden: ‘Die thuyn gaat oock wel’, rijst de vraag of de oude vorm die misschien in het Afrikaans bewaard gebleven is. Zo heeft het Afrikaans immers ook de oude uitspraak sk bewaard in woorden als skoon enz., waar de klank in het Nederlands van de beschaafden en ook in veel van onze dialekten overgegaan is in sch. Mocht deze verklaring van die niet juist zijnGa naar voetnoot1), dan blijft toch te overwegen of er overwegend bezwaar kan zijn tegen de veronderstelling, dat de ontwikkeling van het aanwijzend voornaamwoord tot lidwoord zich in het Afrikaans herhaald heeftGa naar voetnoot2) Dit komt me toch zeer aannemelik voor, als we bedenken dat het lidwoord in tal van talen zo ontstaan is, b.v, in het Frans le la (uit Lat. ille, illa), in het Engels the, in het Grieks ὅ, ἥ, τὸ, enz. Verder kan men ook vergelijken de ontwikkeling van dit tot een persoonlik voornaamwoord (dit reent ‘het regent’) evenals het Zweedse det. In de tweede plaats neemt H. Maleis-Portugese invloed aan in het gebruik van ons als subjekt: Ons is Afrikaners. Voorbeelden van zulk een ontwikkeling zijn echter zó gewoon, dat we aan vreemde invloed niet behoeven te denken. De voorbeelden in het Engels en Frans hoef ik niet aan te halen; want er zijn er te vinden in onze eigen dialekten. Zo zegt men op Goeree joe voor jij, heur voor zij, 'n voor hij (onbeklemd)Ga naar voetnoot3) En van een Haagse dienstmeid werd mij deze uitdrukking meegedeeld: hun ware d'r ook meneer. | |
[pagina 422]
| |
Dan bespreekt H. het onveranderlike relatief wat, waarnaast, schoon minder vaak, wie voorkomt. Daarmee is te vergelijken de geschiedenis van het betrekkelik voornaamwoord in het Engels. In de Engelse schrijftaal bestaan nog who, which, en that, met een, ten minste theoreties, scherp afgebakend gebruik. Maar in de beschaafde spreektaal is het enig gebruikelike thatGa naar voetnoot1); de andere, vooral which, komen zelden voor. En in de dialekten heeft het vereenvoudigingsproces gewerkt ten voordele van what, zodat men daar zegt Here lives a man what dont refuse
To mend umbrellases, bellowses, boots, and shoes.
Hoe gelovig men nu ook wezen mag jegens de theorieën van Franse invloed op het Engels, in dit geval valt daar toch niet aan te denken. Niet alleen omdat het Frans meer dan één relatief heeft (qui en que), maar ook omdat zoon sterke Franse invloed op het dialekties-sprekende deel van het volk, zonder de steun van de beschaafde spreektaal (die immers what niet zo gebruikt), toch wel al te onwaarschijnlik is. De belangrijkste afwijkingen van het Nederlands vertoont het Afrikaanse werkwoord. H. zegt daarvan: ‘In geen deel der vormleer treft ons het eenvoudige, hyperanalytische karakter van het Afrikaansch meer dan bij het werkwoord; nergens vindt men ook duidelijker kenteekenen dat deze taal haar tegenwoordige gedaante dankt aan de inwerking van een vreemd idioom’. Zo heeft het werkwoord de verleden tijd verloren, zodat men voor ons ik liep zegt òf ik loop òf ik het geloop. Dit is echter niet zo ongewoon: | |
[pagina 423]
| |
ook van de grote rijkdom van het Indogermaanse verbum is in het oudste Germaans maar een tweetal vormen voor de tijden overgebleven. En het Frans heeft zelfs voor een zo noodzakelike tijd als de toekomstige de oude vorm verloren, ofschoon in dit geval uit de verbinding van het werkwoord met het hulpwerkwoord habeo een nieuw futurum ontstaan is.Ga naar voetnoot1) - De tweede opmerkelike afwijking is de vorm voor de tegenwoordige tijd. Deze is voor alle personen gelijk, dus niet alleen ik loop, maar ook jij loop, hij loop ons loop, enz. Het verlies van de meervoudsuitgang -en in wij lopen is natuurlik genoeg, als we bedenken dat het Hollandse dialekt algemeen sedert eeuwen reeds de -n verloren heeft. Vandaar tot het totale verlies van de uitgang is maar één schrede, die ook het Hollands wel eenmaal zal doen. Een andere grond om verlies van de uitgang -en langs fonetiese weg aan te nemen, en niet door invloed van een vreemde taal, vinden we misschien in vormen bij Kolbe (1704). Deze gebruikt naast vormen zonder uitgang ook andere met -um. Nu is de m hier moeilik te verklaren, tenzij Kolbe met -um bedoelde de onbeklemde neusklinker. Dat zulk een nasalisering aan het totale verlies van de -n voorafgegaan is, moet toch al a priori waarschijnlik geacht worden. De overgang van jij, hij loopt tot jij, hij loop is evenzeer te verklaren als een foneties proses, zonder vreemde invloed. Daarvoor vergelijke men in de eerste plaats de Afrikaanse uitspraak herfs, vernuf, dog (= docht), brog (= brocht), Dit verlies van de eind-t komt in veel Nederlandse dialekten voor, en sedert de oudste tijd.Ga naar voetnoot2) Zo zegt men in Oud-BeyerlandGa naar voetnoot3) drek ‘direkt’, buch ‘bocht’, ik mog; en ook hij roep, hij geef nerges om, hij tob zijn eige dood, enz. En in de BommelerwaardGa naar voetnoot4): 't gebeur | |
[pagina 424]
| |
nie duk, 't val nie mee. Ook in het Roermonds zegt men: he kümp, sprik, löp (hij komt, spreekt, loopt), even goed als bors, gas, ik zoch, brochGa naar voetnoot1). Het resultaat van deze fonetiese prosessen hoeft ons ook niet te bevreemden. Dr. Hettema herinnert mij aan de gelijkheid van alle personen van hebben in het Fries, waar men zegt wij, sij hê zo goed als ik hê. En ook in het beschaafde Nederlands wordt het verschil tussen enkelv. en meerv. steeds kleiner; zoo zegt men: je of jullie kan, mag, zal, en bij de gewone werkwoorden loop jullie naast jullie lope(n).Ga naar voetnoot2) Bij hebben en willen is tenminste de 2e pers. enkelv. aan de beide andere gelijk geworden: je heb, je wil. Het Afrikaans heeft echter nog enige vormen met -t bewaard, bij werkwoorden waarvan de stam niet uitgaat op een stemloze medeklinker; gaat, staat, doet, begint, dit reent ‘het regent’, behoort. Daarnaast komen soms de vormen zonder -t voor: hij gaan, staan, doen, begin. Juist dit naast elkaar staan van de oude en nieuwe vormen wijst ons de weg die we ter verklaring moeten inslaan. De t is het eerst verloren gegaan na stemloze medeklinker, dus in hij loop, hij zeg, zo goed als in vernuf, herfs, enz. Het taalgevoel begreep ten slotte de vormen met -t in hij gaat enz. niet meer, daar deze laatste de minderheid vormden. Deze konden dus alleen door de overlevering gesteund blijven voort bestaan. Maar daar de vormen in het taalbewustzijn geheel gëisoleerd bestonden, waren ze ook aan de invloed van de vormen zonder t, waarmee ze in funktie gelijk waren, blootgesteld. Vandaar dat de jongere Afrikaner nu vaak hij gaan zegt, waar de oudere het traditionele hij gaat nog bewaard heeft. Dat de -t in gaat, dit reent enz. niet meer als uitgang begrepen wordt, blijkt ook duidelik uit samenstellingen als reentwater ‘regenwater’: men vat klaarblijkelik reent als de stam van het werkwoord op. Ook bij het verleden deelwoord is de eind-t langs fonetiese weg verloren gegaan: ferwoes | |
[pagina 425]
| |
‘verwoest’; daarom komt de -t bij verbuiging weer voor den dag: 'n ferwoeste huis.Ga naar voetnoot1) Ten slotte is er een syntaktiese eigenaardigheid in het Afrikaans die H. door de invloed van een vreemde taal verklaren wil. Het Afrikaans gebruikt namelik het woordje fer (Nederlands voor) om het voorwerp aan te duiden, zowel het lijdend voorwerp als het indirekte (of belanghebbend) voorwerp: ek het fer hom gezien ‘ik heb hem gezien’. Wat het gebruik van fer voor het indirekte voorwerp betreft, dat is niets ongewoons. Ook wij gebruiken soms voor in plaats van aan, en in dat opzicht stemmen Nederlands en Afrikaans volkomen overeen. Men vergelijke verder het dialekties-Duitse: er sagte vor mich; ook in het Engels kan men zeggen: He wants you to cash him that cheque in plaats van for him. Het biezondere is echter, dat het Afrikaans fer gebruikt ook vóór het direkte voorwerp. Daarin onderscheidt het zich ongetwijfeld van de bovengenoemde talen. Maar, om de betekenis van dat onderscheid juist te beoordelen moet men bedenken dat het Afrikaans evenmin als het Nederlands en het Engels, afzonderlike vormen heeft voor het indirekte en het direkte voorwerp. En het is vaak moeilik, soms onmogelik, de twee voorwerpen alleen naar de betekenis te onderscheiden. Als wij zeggen: hij onderwijst mij in dat vak, zal men mij als lijdend voorwerp beschouwen. Zegt men hij onderwijst mij Frans, dan wordt mij voor ons taalgevoel indirekt voorwerp, ofschoon het dat oorspronkelik niet was. In de zin: ‘Ik verzoek de leden de aftekening niet te verzuimen’, is de leden voor ons een indirekt voorwerp. En toch zeggen we: De leden worden verzocht.... Zo schrijft Couperus: ‘Ze had het alleraardigst gevonden het hof te worden gemaakt door dien diplomaat’.Ga naar voetnoot2) En wat bij ons nog uitzondering is, wordt in | |
[pagina 426]
| |
het Engels regel: I was given the book, alsof me in He gave me the book het lijdend voorwerp was. Zelfs het Duits, dat het formele onderscheid tussen de beiden voorwerpen toch bewaard heeft, verwaarloost de onderscheiding soms bij het passief. Vandaar dat men zegt: ‘Die armen kinder wurden in der kirche beschert’, ofschoon bescheren, volgens de grammatika, ‘de datief regeert’.Ga naar voetnoot1) Wanneer een taal nu het indirekte voorwerp door fer aanduidt, is het dus heel natuurlik dat dit gebruik zich ook over het direkte voorwerp uitbreidt. Men vergelijke de volgende zin: Ja, di wat fir os kan help, trek os nog diper in di draaikolk in.Ga naar voetnoot2) Hier is het toch onmogelik voor een Afrikaner om te beslissen of het voorwerp van helpen (= hulp geven) direkt of indirekt is. De afdoende verklaring van het gebruik van fer is misschien niet te geven zolang we niet weten in welke gevallen het bij het lijdend voorwerp gebruikt wordt; want uit Hoogenhouts boek blijkt voldoende dat het volstrekt geen regel is. Maar in elk geval is de mogelikheid van natuurlike ontwikkeling niet te loochenen, vooral niet waar we hetzelfde gebruik zien opkomen in andere talen, zoals het Spaans en het Roemeens. Zo goed als in deze talen kan ook in het Afrikaans het gebruik van het voorzetsel onafhankelik van vreemde invloed ontstaan zijn. | |
III.Ik verbeeld me in het voorafgaande te hebben aangetoond, dat alles wat H. verklaart door invloed van het Maleis-Portugees, het resultaat kan zijn van zelfstandige ontwikkeling. De vraag is nu, welke van de twee verklaringen de voorkeur verdient? Uitgaande van het aksioma dat de eenvoudiger verklaring de beste is, zou de keus moeten vallen op zelf- | |
[pagina 427]
| |
standige ontwikkeling. Daarmee zou Hesselings theorie echter wel niet afdoende weerlegd zijn. Ik wil daarom in het kort Hesselings argumenten met de addenda van du Toit bespreken. In de eerste plaats toont H. aan dat biezonderheden waarin het Afrikaans afwijkt van onze taal overeenstemmen met het Maleis-Portugees. In het vorige hoofdstuk heb ik meer dergelijke parallelismen aangehaald, waaruit wel blijkt dat overeenstemming nog geen bewijs is van afhankelikheid. Hoe gevaarlik het is, uit zulke parallele vervormingen in in twee talen tot wederzijdse invloed te besluiten, blijkt niet zelden daar waar we betere middelen tot kontrole hebben dan bij het Afrikaans. Zo tonen het Zweeds en het Engels treffende punten van overeenkomst, terwijl toch wederzijdse invloed in die gevallen buitengesloten is. Beide talen gebruiken twee vragende voornaamwoorden, van personen sprekende: het eerste (Eng. who, Zweeds ho, hvem) in het algemeen, het tweede (Eng. hwich, Zw. hvilken) als van een of meer uit een bepaald aantal sprake is. Dit beperkte gebruik van which is in beide talen eerst laat ontstaan, toen van invloed van het Zweeds op het Engels geen sprake meer was. Nog eigenaardiger is de overeenkomst van de beide talen in het gebruik van het relatief. Beide hebben, naast andere vormen, een woord (Eng. that, Zw. som) dat alleen gebruikt wordt als de betrekkelike zin het antecedent beperkt, nooit door een voorzetsel voorafgegaan wordt, en als objekt vaak wordt weggelaten. Dat hier aan een algemeen taalkundig proses gedacht moet worden, blijkt duidelik uit het feit dat zulk een vorm ook in het Deens, en in het Negerhollands van de Deense Antillen voorkomt. Het werkwoord heeft in het Engels en het Zweeds parallele vereeneenvoudigingen ondergaan. Terwijl het Engels nog één persoonsuitgang bewaard heeft, in de tegenwoordige tijd (he walks), heeft het Zweeds in tegenwoordige zowel als verleden tijd slechts één vorm: jag är ‘ik ben’. vi är ‘wij zijn’, waarvoor de schrijftaal nog vi äro in ere houdt; jag gick, vi gick ik ging, wij gingen (schrijftaal vi gingo). Ook in het gebruik van de tijden van het werkwoord en in de | |
[pagina 428]
| |
volgorde der woorden vertonen het Engels en het Zweeds gemeenschappelike afwijkingen van andere Germaanse talen.Ga naar voetnoot1) Deze overwegingen zijn, dunkt me, voldoende om de lezer te overtuigen dat de door H. aangehaalde overeenstemmingen van Afrikaans en Maleis-Portugees waardeloos zijn als bewijzen van wederzijdse invloed. Bovendien herinner ik er aan, dat er vormen in het Afrikaans zijn die H. niet uit het Maleis-Portugees verklaart, maar als ‘spontane’ ontwikkelingen. Zó verklaart hij dit als persoonlik voornaamwoord, de aanwijzende voornaamwoorden als in hierdi boek voor ‘dit boek’, en de woorden met het achtervoegsel -se, zoals in slawetyse mense ‘mensen uit de slaventijd’, fameléwese dage ‘van m'n leven’.Ga naar voetnoot2) Als ‘spontane’ ontwikkeling hier nodig is, wordt die verklaring ook voor de andere gevallen waarschijnliker. Een tweede grond voor zijn theorie vindt H. in de vereenvoudiging van het Afrikaanse werkwoord. De vereenvoudiging is volgens hem niet het gevolg van direkte invloed van het Maleis-Portugees, maar van de verwordende invloed die het veel spreken van een vreemde taal, i.c. het Maleis-Portugees, op de moedertaal heeft. Boven heb ik bewezen dat deze verklaring niet aannemelik is voor de vereenvoudiging van de tegenwoordige tijd (p. 7 en 8). Immers, als die vereenvoudiging het gevolg was van het spreken van een vreemde taal, zou het onbegrijpelik zijn waarom de oude vormen met -t juist bij gaan, staan, doen | |
[pagina 429]
| |
enz. bewaard gebleven zijnGa naar voetnoot1) Voor het verlies van de verleden tijd blijft vreemde invloed nu wel mogelik. Hoe weinig waarschijnlik die echter is, blijkt uit de vergelijking met andere talen waar men zoon proses heeft menen te vinden. Hesseling zelf haalt nu en dan het Engels ter vergelijking aan. Het is waar dat veel taalverschijnselen in het Engels verklaard zijn uit de invloed van het Frans dat de Engelsen in de middeleeuwen spraken. Even zeer is echter waar dat nagenoeg geen enkel van die verklaringen bewezen is. Wel staat vast dat de grote meerderheid van die verklaringen uit het Frans onhoudbaar is. Zo is de Engelse meervoudsuitgang s verklaard uit het Frans. Maar Jespersen heeft afdoende getoond dat dit geheel onmogelik is, en dat de uitgang als de natuurlike en geleidelike ontwikkeling van de Oud-Engelse uitgang -as te verklaren is. Een ander duidelik voorbeeld van de invloed van een vreemde taal heeft men gemeend te vinden in het Deens. Van alle Europees-Germaanse talen 's het Deens, mèt het Engels, het verst gegaan in de vereenvoudiging van zijn vormen. En nu is het bekend dat het Duits grote invloed gehad heeft op de Deense woordenschat. Daaruit is men geneigd geweest te besluiten tot invloed van het Duits ook op de Deense vormleer en syntaxis. In overeenstemming met deze onderstelling schijnt de omstandigheid dat de dialekten van Jutland nog verder gaan in de vereenvoudiging dan de beschaafde Deense spreektaal. In West-Jutland is het bepalend lidwoord b.v. onveranderlik ae, zodat de zelfstandige naamwoorden geen geslachtsonderscheiding kennen. Men zou zeggen dat Duitse invloed hier toch duidelik is. Maar, daar staat tegenover dat de Deense dialekten nòg dichter bij de Duitse grens weer twee geslachten onderscheiden! Is het nu aan te nemen dat het Duits grotere invloed heeft in de verte dan dichtbij? Dr. du Toit ‘gelooft vast’ dat het Maleis-Port. ‘sporen | |
[pagina 430]
| |
op de klankleer van het Afrikaans heeft achtergelaten’. Hij meent dat het moeilik is die sporen te vinden, voornamelik omdat het Mal.-Port. een mengeltaal is. (Afrik. Studies bl. 63). Maar één zeker spoor is er dan toch: j wordt als dš uitgesproken ‘in de omstreken van Kaapstad’ (Studies bladz. 67), en wel zegt du Toit, ‘in hoofdzaak in de taal van de Maleiers en van de kleurlingen, die dageliks met hen in aanraking komen’. Dit bewijst nu wel dat het Mal.-Port. invloed heeft op de uitspraak van het Afrikaans van de Maleiers, maar niet op het echte Afrikaans.Ga naar voetnoot1) Ik meen in het bovenstaande duidelik gemaakt te hebben dat de waarde van de argumenten van Hesseling en du Toit zeer gering is. Uit de paralelle ontwikkeling van taalvormen of woordbetekenissen in het Afrikaans en het Maleis-Portugees kan wederzijdse invloed zelfs niet waarschijnlik gemaakt worden. En de ontwikkeling van het Afrikaanse verbum is voor een deel met zekerheid als spontaan te bewijzen, voor het andere deel (het verlies van de verleden tijd) is er geen enkele reden aan vreemde invloed te denken. Hiermede zou de vraag ten nadele van het Maleis-Portugees beslist zijn, als niet Dr. Hesseling in het begin van 1905 een werk had uitgegeven waarin hij een bevestiging meent te zien van zijn vroegere theorie. Op p. 124 van dit boek, Het Negerhollands der Deense Antillen, schrijft hij zelfs: ‘Niemand zal het wagen de formatie van het Negerhollands toe te schrijven aan spontane ontwikkeling van het Nederlands; mij dunkt dat, wanneer men dit idioom heeft leren kennen, een dergelijke verklaring voor het Afrikaans weinig minder ongerijmd wordt’. Deze bewering wordt aldus duidelik gemaakt: ‘In Afrika en Amerika is een mengeltaal ontstaan | |
[pagina 431]
| |
uit ons Nederlands; de overgrote meerderheid der woorden van beide talen is dan ook aan onze taal ontleend, en de klanken zijn in hoofdzaak Nederlandse klanken;.... in Afrika en Amerika is 't Nederlands veranderd onder invloed van een vreemde taal. Aan die gelijkheìd van oorzaak der verandering danken de beide talen hun, in graad verschillende, maar in 't wezen der zaak gelijksoortige vereenvoudiging.’ Wat de klanken van het Negerhollands aangaat, daarvan weten we niets. De teksten die H. gevonden heeft geven de uitspraak van de blanke inwoners weer. Een van de vertalers zegt echter dat hij de klanken van de Europeanen geeft, omdat de negers zo'n vreemde uitspraak hebben. De klanken van Afrikaans en Negerhollands kunnen we dus niet vergelijken. Van het verschil in zinsbouw tussen de twee talen geven de volgende voorbeelden enig denkbeeld: Pad mi long, geambo drog na sji boom (d.i. Mijn weg is lang, de geambo verdroogt op zijn boom); blau diffie seg: wen regen caba, mi sal bau mi eigen husGa naar voetnoot1) (de blauwe duif zegt: als de regen komt zal ik mijn eigen huis bouwen). Als we deze zinnen vergelijken met Afrikaanse, dan valt ons op dat het Negerhollands juist woorden verloren heeft die op zichzelf geen betekenis hebben, zoals lidwoorden. Dat is met het Afrikaans niet het geval. De vraag of het verschil tussen Negerhollands en Afrikaans er een is van graad, zoals H. beweert, of een essentieel verschil, kan echter niet afdoende beantwoord worden door een vergelijking van de resultaten van de ontwikkeling in de beide talen. Daartoe moeten we de oorzaak van de vereenvoudiging in de beide talen vergelijken. H. meent dat die in de beide gevallen dezelfde is: invloed van een vreemde taal. Als wij nu een oogenblik de theorie dat het Afrikaans vervormd is onder invloed van het Maleis-Portugees aannemen, dan zien we dus aan de ene kant een taal die verandert doordat de sprekers naast hun moedertaal nog Maleis-Portugees spraken. Dat is een proses dat we vaak kunnen | |
[pagina 432]
| |
waarnemen. Ook bij ons komt zo iets voor: invloed van vreemdetaal-kennis op het Nederlands. Nu leert de ervaring echter dat die invloed zeer gering is bij beschaafden, hoe groot hun kennis van de vreemde taal ook is. De mate van invloed die de vreemde taal verkrijgt hangt niet hoofdzakelik af van de kennis die de sprekers van die taal hebben, maar van de kennis die ze van hun moedertaal hebben.Ga naar voetnoot1) Daardoor verliezen kinderen die naar Amerika gaan spoedig alle kennis van het Nederlands, de oudere daarentegen vergeten het nooit. De invloed van het Maleis-Portugees op de volwassen Afrikaners zal dus wel gering geweest zijn; maar de kinderen kunnen van de slaven veel overgenomen hebben. Gebeurde dit nu ook in het Negerhollands? Is daar ook de moedertaal gewijzigd? In het geheel niet. Bij de negers werd de moedertaal niet gewijzigd, maar vervangen door een vreemde taal, Het Negerhollands is niet een Hollands onder invloed van een vreemde taal, maar een Hollands in de mond van vreemden. Kortom, het Afrikaans is Hollands in de mond van Hollanders, het Negerhollands is Hollands in de mond van een vreemd volk. Het is dus klaar dat de twee talen voorbeelden zijn van twee essentieel verschillende ontwikkelingen. En de resultaten van die ontwikkelingen zijn toch zo verschillend dat H. in een Gidsopstel (Januarie 1905) zelf zegt: ‘Wat (de negers) niet konden overnemen waren de geestelike eigenschappen der blanken; daarom werd de Europese taal in hun mond iets geheel anders, al bleven de woorden - vergelijkenderwijs gesproken - dezelfde.’ De naam gemengde taal, of ‘mengeltaal’ is onjuist, òf voor het Afrikaans, òf voor het Negerhollands. Wat is een gemengde taal? Schuchardt, die het eerst over deze problemen gehandeld heeft, verklaart: es gibt keine völlig ungemischte sprache. Als een taal dus vreemde woorden ontleend | |
[pagina 433]
| |
heeft, heet hij ‘gemischt’. Maar dan gebruikt men dezelfde term voor het proses dat geleid heeft tot het moderne Nederlands, en het proses dat geleid heeft tot het Negerhollands! Een term die zulke ongelijksoortige dingen gelijk stelt heeft wel geen wetenschappelike waarde. Dat de taalprosessen ongelijksoortig zijn blijkt ook uit een ander karakteristiek verschil. In het Afrikaans bestaan in weerwil van de verbreiding van de taal over zo'n groot gebied geen belangrijke dialektiese verschillen. In de ‘Kreoolse’ talen daarentegen is de toestand heel anders: ‘Wo sich einmal eine Kreolische mundart fixirt hat, wird zwischen ihr und der europäischen grundsprache, falls sie ebenda irgendwie cultiviert wird, ein scala von kreuzungen und übergängen hervortreten’.Ga naar voetnoot1) Elders zegt Schuchardt: ‘Zwischen dem individuellen radebrechen und den festen und fertigen Kreolisch besteht nothwendigerweise ein allmähliger übergang.’ Ja, het is, dunkt me twijfelachtig of zoon Kreools wel ‘fest und fertig’ worden kan, zolang de ‘grundsprache’ ook nog gehoord wordt. Zullen niet de Kreools-sprekenden hun taal steeds richten naar de taal van hun Europese meesters? Ik geloof daarom dat een Kreools zich alleen dan vestigen kan, wanneer de beschaafde grondtaal verdwijnt. Waar de grondtaal niet verdwijnt nadert het Kreools steeds meer tot de grondtaal, totdat het er mee samensmelt. Op die wijze zou men kunnen verklaren waarom het Kelties nagenoeg geen invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het Latijn tot Frans, evenmin als op het Engels: de Kelten leerden de vreemde taal, Latijn of Engels, en elk volgend geslacht bracht het verder in de imitatie van de vreemde taal, waartoe verlies van de moedertaal sterk meerwerkte. | |
[pagina 434]
| |
Wanneer ‘taalvermenging’ dus een scherp afgebakende betekenis zal hebben, kan het wel geen andere zijn dan de naam voor het proses dat plaats heeft als een volk een vreemde taal leert. Daarbij wordt de aangeleerde taal natuurlik gewijzigd door de moedertaal van de sprekers, die andere klanken, maar bovenal een andere gedachten- en dus zinsbouw heeft. Voorbeelden van zulke talen zijn het Pigeon English en het Pennsylvanian Dutch. Het eerste is Engels zoals het door Chinezen in Chinese havensteden gesproken wordt, het tweede is het Engels van de Duitse kolonisten in Pennsylvanië. Deze talen nemen de vreemde woordenschat vrij volledig over en verliezen de flektie-uitgangen. Het klanksysteem en de zinsbouw van de vreemde taal worden echter niet overgenomen, maar aan de moedertaal geadapteerd. Van het Pigeon English (oorspronkelik: business English) zegt Sayce: ‘Pigeon English is a good instance of an attempt on the part of a Chinaman to enter into the mysteries of European thought’, en ook: ‘The grammar of Pigeon English is not English but Chinese’. Daarmee is nu niet gezegd dat de Kreools-sprekenden niet geleidelik veel van de zinsbouw van de vreemde taal kunnen overnemen; tenminste als de vreemde taal naast het Kreools bestaan blijft. Maar dat overnemen van de zinsbouw en de klanken van de vreemde taal betekent het geleidelik verdwijnen van het Kreools, zoals in Frankrijk en Engeland. Wanneer wij nu het Negerhollands vergelijken met het Afrikaans zien we dat het Negerhollands alle flektie-uitgangen verloren heeft. Het Afrikaans daarentegen heeft veel daarvan bewaard; zo de meervoudsuitgang van de substantieven, en de uitgang van de attributieve adjektieven.Ga naar voetnoot1) Karakteristiek voor het Negerhollands is ook het gebruik van afzonderlike partikels om de tijden van het werkwoord te vormen, een eigenaardigheid die H. uit de moedertalen van de negers verklaart. We mogen dus zeggen dat het Negerhollands | |
[pagina 435]
| |
een Hollands is, geadapteerd aan de taalbegrippen van de negers, een geadapteerd Hollands. Van deze taaladaptatie moet scherp onderscheiden worden wat ook wel taalvermenging genoemd wordt: het ontlenen van woorden of uitdrukkingen uit een vreemde taal. Om verwarring te voorkomen is het beter dit laatste niet vermenging, maar ontlening te noemen. Het komt in alle talen voor maar is voor het wezen der taal van weinig belang. Zo zegt Wundt (Völker-psychologie I 384): ‘Viel wiederstandsfähiger als gegen die einfuhr fremder wörter verhält sich eine sprache gegen die aufnahme fremder satzfügungen und wortabwandlungen. Dies ist leicht begreiflich, da diese formen von den psychischen gesetzen abhangen, nach denen die vorstellungen verbunden werden. Diese gesetze können natürlich beharren, selbst wenn sich ein groszer teil des wortschatzes verandert hat’. De waarde van de onderscheiding tussen adaptatie en ontlening wil ik ook met een voorbeeld duidelik maken. In een opstel in de Englische Studien (deel 13) spreekt Schuchart over het Indo-Portugees en het Indo-Engels, als voorbeelden van ‘taalvermenging’. Zoals de namen reeds aanduiden, worden de beide talen als gelijksoortig beschouwd. Maar wat is de werkelikheid? Het Indo-Portugees is Portugees in de mond van een vreemd volk, het Indo-Engels echter is Engels in de mond van Engelsen die in Indië wonen, en daardoor Indiese woorden in hun taal hebben opgenomen. In plaats daarvan zou het toch duideliker zijn te spreken van taaladaptatie voor het ‘Indo-Portugees’, van ontlening voor het ‘Indo-Engels.’ Daar nu het Negerhollands iets essentieel verschillends is van het Afrikaans, het eerste een voorbeeld van adaptatie, het tweede van ontlening, kan het Negerhollands ook niet helpen bewijzen dat op de ontwikkeling van het Afrikaans een vreemde taal overwegende invloed gehad heeft. Daarmee is het laatste argument dat voor invloed van het Maleis-Portugees scheen te spreken, weerlegd. Toch zal misschien niet ieder overtuigd zijn dat geen vreemde taal tot de ontwikkeling van het Afrikaans heeft meegewerkt. Men zal | |
[pagina 436]
| |
misschien opmerken dat het toch vreemd is dat het Afrikaans zich niet alleen zo afwijkend van het Nederlands ontwikkeld heeft maar vooral dat die ontwikkeling zo snel heeft plaats gehad, als wij kunnen zien uit het manifest van Estienne Barbier. Daarbij bedenke men echter dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen of de taal van dat stuk wel Afrikaans is. Ik heb boven de redenen aangewezen die er toe leiden om aan te nemen dat het niet echt Afrikaans is, maar Afrikaans in de mond van een vreemdeling, dus geadapteerd Afrikaans. De taalvereenvoudigingen die wij in het stuk van Barbier opmerken zijn weliswaar dezelfde als in het tegenwoordige Afrikaans, maar ze komen ook overeen met de vereenvoudigingen die we in geadapteerde talen waarnemen. Men behoeft het ook niet vreemd te vinden dat de burger Pletsholt de fouten in het stuk niet verbeterd heeft, aangenomen dat hij ze alle opmerkte: hij was immers gewoon van vreemdelingen en inboorlingen een geadapteerd Hollands te horen. Dit is niet alleen a priori waarschijnlik maar we hebben er een direkt getuigenis voor. Kolbe (1704) zegt uitdrukkelik dat de Hottentotse kindermeiden slechts gebroken Hollands kenden, zodat ‘ook de Kinderen alhier in den beginne zeer barmhertig Duitsch (d.i. Nederlands) spreken, bijna als de Franschen, welke de Duitsche tale leeren.’ Meent men dus dat invloed van een vreemde taal noodzakelik is om het tegenwoordige Afrikaans te verklaren, dan moet men in elk geval niet denken aan het Maleis-Portugees, maar aan het geadapteerde Hollands van de inboorlingen en vreemde Europeanen. De invloed van deze taal is ook daarom aannemeliker dan van het Maleis-Portugees, omdat het geadapteerde Hollands gesproken werd in de binnenlanden zowel als in de havensteden, door bijna alle niet-Hollanders, en van het begin der vestiging af tot op onze tijd toe. De invloed van zulk een taal is toch verreweg waarschijnliker dan die van het Maleis-Portugees, waarvan het gebruik in plaats en tijd beperkt geweest is. Aan invloed van het vreemdelingen-Afrikaans heeft vroeger ook Dr. Heinrich Meyer gedacht (Sprache der Buren, Göttingen, 1901). Hij bedoelde echter alle eigenaardigheden | |
[pagina 437]
| |
van het Afrikaans zo te verklaren. Uit hetgeen ik in hoofdstuk 2 gezegd heb, blijkt echter duidelik dat veel wat in het Afrikaans aan vreemde invloed is toegeschreven, natuurlike ontwikkeling moet zijn. Meyer meent bovendien dat het geadapteerde Hollands moeilik de oorzaak kan zijn, omdat het Afrikaans al in het begin van de 18e eeuw zijn tegenwoordige vorm had. Dit bezwaar schijnt hij later niet meer zo gewichtig te hebben geacht; tenminste in de Preussische Jahrbücher (1904) komt hij op de oude verklaring terug. Ik geloof ook niet dat er grond is voor de bewering dat het Afrikaans al in de eerste jaren van de 18e eeuw zijn tegenwoordige vorm had. Een ander bezwaar tegen invloed van het Hottentotten-Hollands oppert du Toit. Hij meent dat het geringe aantal Hottentotse woorden in het Afrikaans (20 ongeveer) de onderstelling van zo'n invloed onmogelik maakt. Deze mening wordt gedeeld door de beoordelaar van du Toits boek in het Athenaeum (14 April, 1906); deze voegt er bij dat sommige van de meest kenmerkende eigenaardigheden van het Afrikaans, zoals het verlies van grammatikaal geslacht ‘are incompatible with the character of the Hottentot language’. Het komt me voor dat du Toit en de Athenaeum-kritikus een verkeerde voorstelling hebben van de onderstelde invloed. Hun argumenten bestrijden de mogelikheid van invloed van het Hottentots, niet van het Hottentotten-Hollands. Ze zien beide het grote onderscheid tussen deze twee over het hoofdGa naar voetnoot1) Invloed van het Hottentotten-Hollands blijft mogelik, al was er geen enkel Hottentots woord in het Afrikaans opgenomen. En dat het geadapteerde Hollands van de Hottentotten de onderscheiding van de geslachten der sub- | |
[pagina 438]
| |
stantieven zou verliezen, is in overeenstemming met de ervaring bij andere geadapteerde talen, die steeds vereenvoudigen. De vraag die zich nu aan ons opdringt is, of er bewijzen zijn van de invloed van het geadapteerde Afrikaans. Daarop geeft Meyer geen antwoord, evenmin als bij de argumenten van Dr. Hesseling anders dan met algemene opmerkingen weerlegt.Ga naar voetnoot1) Het komt me voor dat invloed van het geadapteerde Afrikaans waarschijnlik wordt, wanneer men geen parallele ontwikkeling in andere, vooral Germaanse, talen kan aanwijzen. En nu geeft het boek van du Toit (bl. 26, maar vooral bl. 81 vlgg.) voorbeelden van konstrukties die zonder enige twijfel het gevolg zijn van vreemde invloed. Als zodanig beschouw ik het gebruik van het voornaamwoord hulle tot vorming van het meervoud van de substantieven, bv. die Engelsman hulle voor ‘de Engelsen’; de uitdrukkingen ek is honger, ek is dors, ek is skaam; misschien ook het gebruik van partikels bij de werkwoorden, bv. wagoet baas lê slaan fer mij? ‘waarom slaat baas mij?’, jij het mijn twak stan oprook ‘jij hebt al mijn tabak opgerookt’, moenie, hij sal loop kwaad word ‘doe het niet, hij wordt zo meteen boos’. Voor deze partikels vgl. men echter ons liggen te zaniken, zitten te lezen enz. De andere biezonderheden echter die du Toit opsomt, kunnen (dus moeten) als spontane ontwikkelingen opgevat worden. Een uitdrukking als die man tolk goed lijkt vreemd, zoo ook: die skape dood (= gaan dood) bij hope. Maar wanneer we bij Meredith chameleon als een werkwoord gebruikt vinden: Manifestly this lady did not ‘chameleon’ her pen from the colour of her audience, zien we dat vreemde invloed toch niet aangenomen mag | |
[pagina 439]
| |
worden, tenzij men mocht willen beweren dat het Engels van Meredith ‘kreoliserend’ is. En eigelik vertoont hetzelfde verschijnsel zich ook in het Nederlands; alleen, wij geven aan de woorden de bij het rededeel passende uitgang i.c. -t of e(n). Vgl. bv. de werkwoorden boteren, kazen, oogsten, blauwbekken, winkelen, groenen, harden, witten, uiten enz.Ga naar voetnoot1) Het gebruik, omgekeerd, van werkwoorden als zelfstandige naamwoorden is bij ons ook niet onbekend bv. doorloop ‘gang’, overloop, hap. En als het werkwoord geen uitgang heeft, zoals in het Afrikaans en het Engels, wordt het natuurlik nog gemakkeliker. Zo zou de slotsom van deze studie dan toch zijn, dat vreemde invloed op het Afrikaans aangenomen moet worden, al is het dan ook in de verste verte niet in die mate als door Hesseling en du Toit is beweerd. Ongelukkig blijkt echter uit de woorden van du Toit niet, of de vormen die hij aanhaalt echt Afrikaans zijn, of beperkt zijn tot de kleurlingen. Van de meervouden met hulle zegt hij (Studies bl. 86), dat ze sporadies voorkomen, en ‘vooral bij kleurlingen’. Van de werkwoord-partikels schijnen alleen de kleurlingen gebruik te maken. De uitdrukkingen als ek is dors noemt du Toit ‘plat’ Afrikaans (Studies 81); misschien betekent ook dit, dat het voornamelik kleurlingen-Afrikaans is. Op zijn hoogst kan men dus zeggen dat het adaptatie-Afrikaans van de kleurlingen misschien enige invloed oefent op de taal van sommige Afrikaners. Maar tevens is gebleken dat ‘het’ Afrikaans de zuivere ontwikkeling is van een Nederlands dialekt.
E. KRUISINGA. |
|