Taal en Letteren. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||
Franse spreektaal buiten Frankrijk.In aansluiting aan mijn artikel, in Taal en Letteren, XIV (1904) verschenen, over de Spreektaal en Schrijftaal in Frankrijk, wilde ik hier iets mededelen over de Franse spreektaal buiten Frankrijk, nl. in Algiers, in België en in Zwitserland. Prof. M.J. de Goeje had de vriendelikheid mij een boekje af te staan dat hij te Algiers op straat had gekocht, en dat heet Cagayous à la fête (A.). Cagayous is de naam van een Algierse straatslijper, die met zijn vrienden op de meest verschillende manieren een broodje trachten te verdienen (o.a. door zich te plaatsen daar waar het erg waait en waar er dus kans bestaat dat hoeden afwaaien, die hij voor een kleine vergoeding achterna loopt en terugbezorgt, door vreemdelingen de stad te laten zien, enz.). Het kleine geschrift (16 pag.) is een gesprek tussen deze illustre mannen, die zich uitdrukken in een zeer interessante taal. Voor de Belgiese, speciaal Brusselse, Franse spreektaal waren mijn bronnen de vermakelike romans van Léopold Courouble, gewijd aan de lotgevallen der familie Kaeckebroeck en hun vrienden, en zijn brochure Notre Langue (Brussel, 1900) (B.). Bovendien vond ik niet weinig in een anoniem boekje (de voorrede is getekend J.E.), getiteld Locutions et Prononciations vicieuses usitées en Belgique (Brussel, 1889, Librairie Moens frères et soeur) (B.). Voor het Frans in Zwitserland stond mij ten dienste een werkje uitgegeven onder het pseudoniem W. Plud'hun en getiteld Parlons français (Genève, 14e uitg.) (Zw.). Voor de kennis der Franse spreektaal buiten Frankrijk hebben deze werken en werkjes een zeer ongelijke | |||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||
waarde. Terwijl in Cagayous de spreektaal der lagere volksklasse, naar het schijnt, met grote getrouwheid is weergegeven, bestuderen Courouble, J.E. en Plud'hun meer de omgangstaal der burgerij, die op school de Franse hogere omgangstaal altans enigszins heeft leren kennen en in haar spreken de invloed ervan blijft ondervinden. Bovendien, hun brochures bevatten, niet doorlopende gesprekken, maar lijsten van uitdrukkingen: voor de syntaxis zijn zij dus veel minder belangrijk dan Cagayous; alleen in de romans van Courouble vindt men enkele gehele zinnen van de Brusselse spreektaal. Trouwens, de bedoeling van de schrijver van Cagayous, die zich Musette noemt, is geheel anders dan die van Courouble en Plud'hun; hij heeft zijn Cagayous laten spreken, alleen voor het pleizier van de lezer; de beide andere schrijvers zien op de inheemse spreektaal uit de hoogte neer. Voor iemand die van de kernachtige volkstaal houdt, is er iets hinderliks in het poseren van Courouble en in de schoolmeesterachtigheid van Plud'hun. Doch ik wil eerst de werkjes afzonderlik bespreken, vooral Cagayous, om met een enkel woord aan te geven wat zij - naast de eigenaardigheden der spreektaal waarom het ons vooral te doen is - nog voor belangrijks hebben.
De taal van Cagayous doet mij denken aan een soort haventaal of Creools; zij bevat naast Franse argotwoorden (bijv. marronner)Ga naar voetnoot1) niet weinig Arabiese en Spaanse elementen. Spaans zijn zeker cadène, capa, naz, pantcha, rabia, misschien à le, à les voor ‘au, aux’, dat echter ook als een eigenaardigheid der haventaal kan worden opgevat, en het verbinden van a aan het objekt, waarvan ik één voorbeeld aantrof, nl. promener à les étrangers. Arabiese woorden zijn, naar Prof. de Goeje mij zeide, oulad plaça (‘kinderen van de plaats’), taïba (‘goed’), mesloutes (‘arm’), ouetch (‘gezicht’) in salouetche (eigenlik ‘vuilbek’; het eerste deel is Frans), | |||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||
flouss (een kleine koperen munt). Er blijven echter vele woorden in die ik niet kan terecht brengen, o.a. osquinfe, smongnès, pastéra, baroufa, enz. De taalverschijnselen die er in voorkomen, zijn voor een deel ook in het Franse argot aan te wijzen; andere zijn niet op een bepaalde wijze te verklaren, maar moeten op rekening worden gesteld van het feit dat Cagayous geen geboren Fransman is. | |||||||||||||||||||||||
Klankleer:
De onder 1, 3, 4, 5, 7-11, vermelde eigenaardigheden komen in het Parijse argot voor; men behoeft slechts een verhaaltje in die taal te lezen, bijv. in ‘Le Rire’, om zich daarvan te overtuigen. Wat de verandering van ü in i betreft (No. 2), zo mag men daarin een Kreoolse trek zien, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||
waarover Dr. D.C. Hesseling heeft gehandeld in Het Negerhollands der Deense Antillen, p. 79. Ook de overgang van ch in s (No. 6) is te beschouwen als een aanpassing van een vreemde klank aan eigen uitspraak. | |||||||||||||||||||||||
Vormleer:
De rubrieken 1 en 2 moeten op rekening van het eigenaardig karakter ener haventaal worden gesteld; in 3 en 4 herkennen wij veel wat ook in de Franse lagere spreektaal voorkomt. Dessur bestaat ook in Zw., en B. kent en devant. Over assire, dat in de Parijse volkstaal bekend is, zie Meyer-Lübke, Gramm. des langues romanes, II, § 127. Finites is een analogiese vorm, die ik nergens anders heb aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||
Woordeschat:connaître (savoir), pourquoi (parce que), soisandisant (soi-disant), à cause à (à cause de), aousque (où que), ça que ça (ce qui). Ousque is een argotvorm (eigenlik où est-ce que); de a is misschien de prepositie a (vgl. hierboven No. 4); ça que ça is een omschrijving van het relativum die ook in de lagere Franse spreektaal voorkomt; de overige vormen zou ik willen toeschrijven aan Cagayous' gebrekkige kennis van het Frans.
Wat nu betreft de studies van Courouble en van J.E. over de Belgiese spreektaal, die tonen ons dat er in het Brusselse Frans niet weinig germanismen, spec. batavismen, zijn. Ik noem er enige: sur la rue, jouer le piano, on sait pas de chemin avec, cela ne sait pas dedans, jouer sur sa patte, je l' ai parlé, comment va-t-il avec lui, on ne sait pas là-contre, ça goûte bien, je ne peux pas de ma mère, est-ce que | |||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||
je veux les chauffer, cela ne vient pas à huit jours (dat komt er op geen acht dagen op aan). Ook in Zw. vindt men er: il brûle à N., faire des commissions, est-ce qu'on ose entrer, une masse d'enfants. Men vindt zowel in B. als in Zw.: il a marié une institutrice (Zw.), vgl. les parents voulaient qu'il mariât une fille comme il faut (B.). (Vergelijk het Naschrift.) Behalve deze germanismen, vindt men in alle drie werkjes of in twee ervan uitdrukkingen die algemeen Frans zijn, bijv. je m'en rappelle (Cag., p. 12, 36, Cour., p. 36, Pl., p. 27), il s'est fait tirer en portrait (Cag., p. 13, Cour., p. 36). En eindelik onderscheidt Plud'hun zich van de anderen hierdoor dat hij afkeurt zegswijzen en konstrukties die perfekt Frans zijn: s'ennuyer après, il ne peut le sentir, partir en voyage, sur un journal, à louer de suite, il faudrait que j'aille, j'ai eu vuGa naar voetnoot1). Maar het is mij vooral te doen om de syntaktiese eigenaardigheden die ik in mijn vorig artikel over de Franse spreektaal in Frankrijk heb aangewezen. Er zijn er vele die men hier weervindt. Ik zal ze opnoemen in dezelfde volgorde als vroeger; de cijfers verwijzen dus naar Taal en Letteren, XIV, 6 en vlgg.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||
Dit zijn de syntaktiese eigenaardigheden, die ik reeds vroeger in de Franse spreektaal van Frankrijk had opgemerkt, en die wij dus buiten Frankrijk terugvinden. Dat A. een veel rijkere oogst heeft geleverd dan B. en Zw., is te verklaren door het verschil tussen mijn zegslieden, waarop ik hierboven opmerkzaam heb gemaakt. Al worden bij Courouble en Plud'hun de eigenaardigheden 7, 8a, 8b en 10 niet vermeld, toch is het zeker dat zij in de lagere spreektaal daar voorkomen.
Ik voeg bij de bovenstaande nog enige taalverschijnsels, die ik slechts in een of twee der drie genoemde werkjes aantrof en die toch ook als eigen aan de Franse spreektaal mogen worden beschouwd.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||
Wij herkennen hierin een biezonderheid van de Franse volkstaal in het algemeen, of liever van de Romaanse volkstalen. In het oude Provençaals konden de meeste subjektieve werkwoorden pronominaal gebruikt worden; in het Italiaans is dat eveneens zeer vaak het geval. In het Frans kwam, vóór de afscheiding van lagere en hogere spreektaal, dus tot in het begin der 17e eeuw, de pronominale vorm zeer dikwijls voor, zodat ook hier, als in vele vroeger door mij vermelde gevallen, de tegenwoordige gemeenzame taal de oude overlevering voortzet. Een pronominale vorm van objektieve werkwoorden trof ik nergens aan.
Ook dit is in de Franse gemeenzame taal de gewone vorm van het participium. Zie Darmesteter, p. 175.
Men weet dat de tegenwoordige schrijvers ervan houden het pronomen aldus vóór het hulpwerkwoord van wijze te zetten, hoewel de beschaafde spreektaal dat niet toelaat. Men zou daarin kunnen zien een dier archaïsmen, die men in de hedendaagse letterkunde zo vaak aantreft. Dat is de opvatting van Georges Pellissier, die, in een belangrijk artikel over ‘La déformation de la langue française par le journal’, in ‘La Revue’ van 1906, zegt: ‘De même la construction classique je l'ose faire, je me peux tromper, etc., au lieu de j'ose le faire, je peux me tromper. La scène se passe près des “fortifs”. Gueule-Noire, malandrin de profession, arrête au passage un brave bourgeois et lui dit: “Je te vais saigner” (Matin, 27 janv.). Si Bossuet, revenu parmi nous, était réduit par le malheur des temps à se faire “reporter”, lui-même n'écrirait plus, je pense, de cet air-là’. Ik geloof echter dat Pellissier zich hier bedriegt, en dat de konstruktie gebruikt door Gueule-Noire nog steeds in de lagere taal bestaat. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||
Dat in het Frans zelf veel verscheidenheid bestaat en heeft bestaan in het gebruik der hulpwerkwoorden, is bekend (zie bijv. Körting, Formenlehre der Frz. Verbums, p. 359). Ook in het Nederlands is dat het geval (zie Mnl. Wk., III, kol. 201).
In de volgende gevallen hebben wij te doen met het voortleven van konstrukties die in het Frans van Frankrijk verouderd zijn: c'est là où je vais (Zw. B.). Vgl. c'est à la cour où l'on en use le moins (Haase, § 36). Daarentegen moeten wij de beide volgende eigenaardigheden misschien als vreemd aan het eigenlike Frans beschouwen.
Ter verklaring vergelijke men Fr. bien des hommes naast beaucoup d'hommes. Misschien zou men invloed van het Spaans kunnen aannemen, waarin geen partitief artikel voorkomt, zodat er, ten opzichte van het artikelgebruik, geen verschil bestaat tussen no tiene dinero en tiene dinero; die gelijkheid zou op het Frans kunnen zijn toegepast. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||
Wij mogen in B. invloed van de Germaanse buurtaal onderstellen; voor A. zie ik geen andere verklaring dan dat het een haventaal is.
De Zwitserse konstrukties zullen wel als germanismen te beschouwen zijn; die uit Algiers kunnen analogies gevormd zijn naar synonieme zinnen, bijv. tu as peur les taches naar tu crains l.t.
Ik wil uit bovenstaande opmerkingen alleen deze konkluzie trekken, dat veel van wat in het Frans buiten Frankrijk niet Frans schijnt te zijn, wel degelik Frans is.
J.J. SALVERDA DE GRAVE.
Leiden.
Naschrift. De heer G. Cohen uit Leipzig, die over het Belgiese Frans een groot werk voorbereidt, heeft op het kongres te Luik van 1905 een interessante mededeling gedaan, getiteld Le Parler belge. Voor het door ons behandelde onderwerp hebben zijn opmerkingen veel waarde. De heer Cohen ziet in marier voor épouser, niet een germanisme, maar eerder een archaïsme; dat is inderdaad zeer goed mogelik. |
|