Het voorvoegsel oer (oor).
In het Woordenboek der Nederl. taal (10e deel) staat i.v. oer: ‘verkeerdelijk als voorvoegsel gebruikt, in navolging van hd. ur-, in woorden als oerbosch, oerwoud, enz.’
In het Leidse Tijdschr. voor ned, taal- en letterkunde (Nieuwe reeks, 17e deel, afl. 1, blzd. 63) tekent prof. Van Helten bij het door hem gebruikte woord ‘Oorgermaansch’ aan: ‘Oorgermaansch, niet zooals men vaak hoort of leest, Oergermaansch’, dat een monster is met een hd. voor- en een nl. achterstuk. Wil men den hoogduitschen term bezigen, dan neme men dien onveranderd als ‘Urgermanisch’ over; wanneer men echter aan het ndl. -germaansch de voorkeur geeft, dan behoort daarvóór ook het echt nl. oor- te staan, dat in de beteekenis ‘oorspronkelijk’ reeds in het mnl. oersake als dietsch praefix dienst deed.’
De redaktie van het Woordenboek dekreteert zonder toelichting: ‘verkeerdelijk gebruikt’; waarschijnlik berust haar oordeel op dezelfde gronden als de meening van Dr. Van Helten.
Die mening lijkt niet onaantastbaar. Monster of niet, een woord behoort tot de taal als het algemeen gebruikt en verstaan wordt. Door geleerden en ongeleerden, in wetenschappelike werken, in romans en schoolboeken, wordt het voorvoegsel oer- gebruikt, bijv. in oerwoud, oertoestand, oertijd, oermens, oervorm enz,, en in de gewone omgangstaal komen telkens nieuwvormingen voor als: oerfiets,