Taal en Letteren. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Haringkaken.
| |
[pagina 201]
| |
letterlijk genomen (had) uit het werk van Hoogendijk, De Grootvisscherij, blz. 299’ (T. en L. XV, blz. 507, onder (15), en dat, derhalve, ‘de gebreken van mijne beschrijving... de gebreken (zijn) van hetgeen ik daar (had) gevonden’. Ik schreef verder: ‘Dat de kieuwen bij het kaken òòk medegenomen worden, vond ik er (t.w. in Hoogendijk Grv.) niet vermeld. Maar nu ik dit verneem, zou ik wel willen weten, of er een gedeelte van het kieuwdeksel weggenomen wordt, of dat het zich daaronder bevindend ademhalingswerktuig (óók kieuw genoemd) wordt uitgenomen? Wellicht is hier eenige verwarring tusschen kieuw = kieuwdeksel (een deel van de onderkaak), en kieuw = het daardoor (t.w. door het kieuwdeksel) bedekte ademhalingsorgaan? Misschien willen de vaklieden mij dit mededeelen.’ Aan mijn verlangen werd, in hetzelfde nommer van De Havenbode, en aanstonds onder mijn stukje, door de Redactie voldaan. Hetgeen zij in haar antwoord aldaar over ‘de zaak zelve’ (het kaken) heeft medegedeeld, verdient m.i., ten vervolge op mijn vorig artikel, in Taal en Letteren te worden vermeld. Niet alleen over het kaken, maar vooraf over andere middelen tot of manieren van conserveering van visch aan boord, schrijft genoemde Redactie het volgende: ‘Om visch aan boord van de schepen goed te bewaren, heeft men de volgende bewerkingen. De visch wordt in ijs verpakt, zooals gevangen. De visscher ontneemt soms aan den visch de ingewanden, en noemt dat “lubben”. Dit geschiedt bij platvisch door een insnijding aan de gekleurde zijde bij den kop, door welke insnijding de ingewanden worden gehaald. Bij rondvisch geschiedt dat door een snede in den buik; bij deze bewerking blijven dus de kieuwen onaangeroerd. Een andere bewerking is het zouten van visch. Haring alleen gezouten kan maanden lang goed blijven en wordt steurharing genoemd. Beaujon noch Hoogendijk zijn in hun definitie nauwkeurig. De zouting toch geschiedt bijna even sterk als bij de gekaakte haringGa naar voetnoot1) en (de steurharing) | |
[pagina 202]
| |
kan ongeveer even lang bewaard worden als deze. Ze behoeft dus niet bij aankomst terstond naar de rookerij om nog goed te zijn voor het rookproces. Steurharing is alzoo niets anders dan gezouten haring (ongekaakt). En nu ten slotte een derde bewerking. Dit is het kaken, wat ten doel heeft, den haring te doen uitbloeden en van ingewanden te ontdoen. Met een mes haalt de visscher tegelijk met de kieuwen een deel der ingewanden uit den visch en doet dit door het medenemen van een gedeelte strot. De visscher noemt de deelen die bij het kaken uit den visch genomen worden “de gellen”. Op de gal heeft hij het zoo speciaal niet gemunt. Er wordt dus geen deel van het kieuwdeksel weggenomen. De groote beteekenis van de uitvinding van Beukelszoon ligt m.i. niet daarin dat daardoor de haring bewaard kon worden en verzonden - want ongekaakte gezouten haring is verduurzaamd - maar door de uitbloeding verkreeg de haring een fijneren smaak. En nu zullen wij ons wagen aan een definitie? We geven het voor beter: Het haringkaken is een bewerking aan den haring waardoor het bloed en de ingewanden aan den visch ontnomen worden. Dit geschiedt door met een mes de kieuwen uit te lichten en te gelijker tijd met deze de ingewanden en een stuk van den hals der visch uit te rukken...’ (geteekend Red.) Hiermede schijnt dan een laatste woord over de bewerking, welke (haring)kaken heet, te zijn gesproken. Het allerlaatste wellicht toch nog niet. Want de Redactie van De Havenbode zegt zelf van hetgeen zij daarover neerschrijft (zie boven): ‘We geven het voor beter’. In elk geval behelst hare omschrijving meer bijzonderheden dan die welke bij Hoogendijk te vinden is.
Ik maak van dit naschrift gebruik om op eene plaats voor kaecherinc te wijzen, welke ‘allicht het oudste gewag (is) van het haringkaken’, namelijk op het voorkomen van dit woord in een der voor eenigen tijd te Utrecht ontdekte | |
[pagina 203]
| |
‘Brokstukken van middeleeuwsche meerstemmige liederen’ uitgegeven en toegelicht door Prof. Dr. J.W. Muller in Tijdschrift XXV (zie ald. blz. 30 en 32). Het is niet onmogelijk dat deze plaats dagteekent uit het einde der 14de eeuw (zie Tijdschrift XXV, blz. 4). Voorts wil ik niet nalaten te vermelden dat door bevriende hand mijne aandacht gevestigd is geworden op de mogelijkheid - ik durf wel zeggen de groote waarschijnlijkheid - van een anderen gang van zaken in de geschiedenis van fra. caque, vaatje, tonnetje, dan zooals die in Hatzf.-Darmest. wordt voorgesteld. In hetzelfde art. Caquus van Du Cange waaruit door mij in T. en L. XV, 511 is aangehaald, komt namelijk voor, uit 1295: un coquet de vin blanc, en uit 1399: chascun coquet de herenc. Nu ligt het meer voor de hand te gelooven dat ofra. caque en dit coquet een gemeenschappelijken oorsprong zullen hebben, misschien in een Skandinavisch woord: onr. kaggr, kagge, kakkeGa naar voetnoot1) vaatje, tonnetje, dan te onderstellen dat caque (met coquet weet men dan niet goed weg) eene postverbale formatie wezen zou van caquer; te meer omdat zoodanige postverbalia bij voorkeur abstracte beteekenis hebben (zie § 52 van het Traité in het woordenboek van Hatzf.-Darmest.). Maar er is niets tegen om vervolgens met grond te vermoeden dat in verloop van tijd dit caque onwillekeurig met de aan 't Nederlandsch ontleende woorden caquer en caque-harenc zal zijn in verband gebracht; men sprak in den handel van barils en tonnels de caqueharenc; men had in de eigen taal een znw. caque, gelijkbeteekenend met tonnel; als van zelf kwam men tot de uitdrukking caque a harenc (T. en L. XV, 511). Ik heb in mijn vorig opstel alreeds vermeld (XV, 510) dat op het genoemde Onr. woord door Verdam in verband met *kaak voor ‘ton’ de aandacht is gevestigd, en dat door Vercoullie in dat Skand. woord de etymologie van ndl. *kaak, ‘ton’ wordt gezocht. Het bestaan van een Ndl. woord kaak | |
[pagina 204]
| |
voor ‘ton’ blijft mijns inziens twijfelachtig, en ik herhaal, dat het in elk geval in het Nederlandsche haringbedrijf in het geheel niet is aangewezen. Doch hoe dit zij, de thans door De Havenbode gegeven definitie bevestigt zeker opnieuw en krachtig de bewering dat kaken eene afleiding wezen moet van kaak, kieuw van een visch.Ga naar voetnoot1)
A. BEETS.
Leiden, Maart 1906. |
|