zijn belangrijk. Dr. Menne wijst er op hoe ook Feith's taal in menig opzicht navolging is van duitse voorbeelden.
Opmerkelik is het hoe in de strijd tegen 't sentimentele ook het toneel goede diensten heeft gedaan. De schrijver behandelt de klucht De Sentimenteele (A. Loosjes, 1785), het toneelspel De jonge Walburg of de gevolgen van het Sentimenteele (Uylenbroek, 1790) en De Hemelvaart van Sebaldus (Elwe en Langeveld, 1786).
Ook over de vertalingen van sommige werken van Feith en van de romans van Wolff en Deken in 't Duits, weet de schrijver wetenswaardige biezonderheden mede te delen.
Dat er aanmerkingen op het werkje te maken zijn, mag ik intussen niet verzwijgen.
In 't algemeen komt het mij voor, dat de schrijver de betekenis van de Werther voor onze letterkunde overschat. Een bewering als: ‘Für Niederland bedeutete das Erscheinen von Goethes Werther eine neue Literaturperiode... Von ihm aus durchzog ein frischer Geisteshauch unsere westnachbarliche Literatur und brachte sie zu neuer Blüte’ zou ik niet graag onderschrijven.
In 't derde hoofdstuk maakt de auteur zich veel te vlug van Johannes Kinker af. En Bilderdijk wordt niet genoemd. Minder juist is het verder, de werken van Wolff en Deken te beschouwen als bepaaldelik gericht tegen de Wertherinvloed.
‘Mit ihren Romanen überhaupt’, zegt Menne, ‘hauptsächlich aber mit Sara Burgerhart verfolgten die Verfasserinnen einen doppelten Zweck. Einmal wollten sie gegen die grassierende Sucht, nur französische Schriften zu lesen, zu Felde ziehen und den Beweis liefern, dasz auch in niederländischer Sprache Originalwerke recht wohl möglich wären. Anderseits galt es, der Generalbeichte unseres genialen Sentimentalisten, Goethes Werther, der ihnen viel gefährlicher für niederländische Eigenart schien als die französischen geistreichelnden Zweideutigkeiten, eine wirksame Wehr entgegenzustellen.’
Ik geloof noch het een noch het ander.