Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 504]
| |
Haringkaken.In Taal en Letteren XV, blz. 62 wordt onder het opschrift haringkaken, door den Heer De Jong deze vraag gedaan: ‘Staat in “Haring kaken” 't laatste woord in verband met kaken = “de haring van de kaken of kieuwen ontdoen” zoals Verdam, Mndl. Woordenboek zegt; of betekent het eigelik in een kaak (ton) doen; en duidt derhalve op het door inzouten bewaren van de haring?’ Een kort antwoord op deze vraag, maar met bewijsplaatsen uit betrouwbare geschriften gestaafd, is te vinden in Dl. V, kol. 2221 van het Woordenboek der Nederlandsche Taal in het artikel Haringkaken, maar het Woordenboek staat niet ieder ter beschikking en hetgeen daar kon worden gezegd moest trouwens uit den aard der zaak beknopt blijven. Met toestemming der Redactie geef ik, om het vraagstuk zoo volledig mogelijk toe te lichten, thans het in 't Wdb. geciteerde hier in een meer uitvoerigen vorm, met bijvoeging èn van hetgeen ik indertijd, o.a. kortheidshalve, achter moest houden, èn van hetgeen ik sedert nog, meer of minder toevallig, over of in verband met het haringkaken gevonden heb. Ik heb t.a. pl. van haringkaken gezegd, dat dit woord is ‘de naam voor het, door middel van eene insnijding vlak onder de linkerkieuw, uitnemen van een gedeelte van het ingewand van een haring’, en zulks met verwijzing naar kol. 2209 van het Wdb., Dl. V (art. Haring), waar het kaken genoemd wordt als één van de verschillende | |
[pagina 505]
| |
bewerkingen welke men den pas gevangen haring doet ondergaan. Ik zal nu straks eerst alle mij bekende, werkelijk ter zake dienende gegevens, zooveel mogelijk in chronologische volgorde, af doen drukken, om er daarna eene slotsom uit op te maken, welke niet verschillen kan van de, zooeven vermelde, in 't Woordenboek door mij gegeven definitie. Men heeft reeds kunnen opmerken, dat ik de (aan Kiliaan ontleende?) omschrijving door Verdam, Mnl. Wdb. 3, 1112, van het kaken gegeven, en door den Heer de Jong aangehaald, niet heb kunnen overnemen; het bleek mij uit de beschrijving van die bewerking bij de lieden van het vak, dat er géén sprake is van een ‘den haring van de kaken of kieuwen ontdoen’; wèl echter van een handgreep omtrent -, in de buurt van, de ‘kaken’ of ‘kieuwen’ der haringen. Ik spreek, met Verdam, van de kaken of kieuwen, want de vischkieuwen werden, en worden inderdaad nog met dien naam benoemd. Bij Plantijn vindt men: Vischkaken. Les ioues... ou l'ouye du poisson. Branchiae; bij Kilaan: kaecken der visschen. Branchiae, en in een hedendaagsch technisch werk, Hoogendijk, De Grootvisscherij, zie beneden bij (15), is, waar het kaken beschreven wordt, eenvoudig sprake van de ‘kaken’ (der haringen) en wordt het woord ‘kieuwen’ niet eens genoemd. | |
A. Plaatsen waar van het kaken - meer of minder juist beschreven of opgevat - sprake is.15de Eeuw. - (1) 't makene... van IV harinc tonnen, voor 't werc der niewe maniere van soutene ofte kaeckene den harinc. Stuk uit Blankenberge, Ao. 1407, in La Flandre. Revue des Monum. d'histoire et d'antiquités. Année 1875 (VII), blz. 118.
16e Eeuw. - (2) Kaecken den haerinck. Branchias halecis excidere, halecem iugulare et eviscerare [d.i. de ‘kaken’ van den haring uitsnijden; den haring den kop afsnijden (?) en ontweiden]. Kiliaan.
(3) Willem Beukels, Steurman tot Biervliet, die den eersten ton harinck zoutte, hy gaf voor zijn wapen twee caeck meskins, daer men den harinck mede caeckt. M. van Vaernewijck, Die Historie van Belgis (2de druk, Gent, 1574), blz. 139a. | |
[pagina 506]
| |
17de Eeuw. (4) Beukels heeft voor eerst den haring leeren kaken,
Dat is van allen slijm de vis gesuyvert maken:
En als dat was gedaen, soo nam hy matig sout,
Dat alle ding bewaert en in sijn wesen houdt;
Dat stroyd' hy in een vat, en daer uyt is begonnen,
Te packen desen visch in wel gemaeckte tonnen;
Een stuck van groot gebruyck, want daer uyt is geschiet,
Dat oock het verste lant sijn nutten vond geniet.
Cats (uitg. 1726) 3, 62 a en b.
(5) (Beukelsz) Die de werelt eerst van allen
Heeft den Harinck toebereyt
En gemaeckt van goet bevallen
Van zijn kaecken afgescheydt.
Hondius, Moufe-schans, vers 449.
(6) Off ist jou in de wech dat ick rechts uyt den schepe,...
Begrommelt, stijf van 't leer, u vrientschap heb ghedaen?
Gheeft my daer van gheen schult: Al quaem ick rechts van 't kaken
Beharingt en bebloet, als ick maer dese kaken,
Als ick maer eens besaech hoe knap jou lichaem stont,
Ick vlooch u om den hals, en custen u terstont.
(Hobius), Visschers-Praetje, in Zeeuwsche Nachtegael 1, 29.
(7) [In de kerk te Biervliet is (of was voorheen?) een glas (waarschijnlijk uit de 17de eeuw), waarop ‘Beuckels’ is afgebeeld in visscherskleedij, zittende op een mand] ‘et tenant un hareng qu'il se dispose à évider avec son couteau.’ Bij E. van den Bussche, Guillaume Beuckels et l'art d'encaquer le Hareng, in: La Flandre (zie boven), VII, 114.
18de Eeuw. (8) Caquer le harang. Kaaken, Kaeken. - C'est lui couper le dessous de la tête, à-mesure qu'on le jette dans la buche, & ensuite lui arracher les entrailles ou breüilles, & l'aprêter pour le mettre dans la caque, Aubin, Dict. de Marine, Amsterd. 1702. (9) Caqueurs. Kaakers. - Ce sont les matelots emploiez à caquer le harang. Ceux qu'on emploie à virer les funes ou haussiéres, se nomment Spil loopers; & ceux qui saississent les filets s'apellent Wandt-aanhaalders, ou Dom-beesten. Quelques-uns disent Etêteur ou Ecaqueur, au-lieu de Caqueur, a.w.
(10) Kaaken (haring). De kaaken doorsnijden 't ingewand uithalen om die te zouten. Caquer, écaquer le hareng avant de le saler, Marin, Gr. Nederd. e. Fr. Wdb. 4e dr. 1768. | |
[pagina 507]
| |
(11) Om dien verkwikkelyken Visch (den haring) te helpen vangen, kaaken en inzouten, Berkhey, Nat. Hist. v. Holland, 3, 17.
19de Eeuw. (12) [Reglement op de uitoefening der groote visscherij voor de provincie Holland]... Aangaande het kaken, zonderen, warren, zouten en leggen van den haring. - Art. 16. De stuurlieden en derzelver scheepsgezellen zullen verpligt zijn, den haring behoorlijk te kaken en te zonderen, alsmede te warren, en voorts in te zouten, met niet minder dan vier tonnen zout op het last. - Art. 17. De leggers van den haring zullen gehouden zijn elk hun merk binnen in de ton te stellen, eene hand breed beneden het kroos, alsmede buiten op de ton enz. - Art. 18. De stuurlieden (enz.)... zullen ten sterkste verpligt zijn, de onderscheidene soorten van haring bij hen gevangen, naar behooren te zonderen; elke soort afzonderlijk en op zich zelve in tonnen (welke in voege voorschreven gemerkt zijn) te leggen, als vollen bij vollen, maatjes bij maatjes (enz.), Bijv. Stbl. 1822, blz. 1025.
(13) ‘Kaak (schouwplaats of schavot)... Kaak is een ton, van waar het haring kaken, dat is, tonnen, en men zette de misdadigen op een ton te pronk... Onze Cats verklaart kaken anders [volgt de plaats onder (4) aangehaald]... en hij heeft in de zaak gelijk, maar wy verklaren hier 't woord’. Bilderdijk, Verklar. Geslachtlijst 2, 17 (ao. 1833).
(14) ‘Wat het kaken zelf betreft, dit wordt, gedurende vijf eeuwen, steeds op dezelfde wijs door allen beschreven; en ik ken geen reden om aan te nemen dat er verschil zou zijn tusschen de bewerking zooals Beukelsz haar uitvond en zooals zij in onze dagen wordt toegepast. Den niet deskundigen schrijver zal men technische omschrijvingen wel willen kwijtschelden; voor het doel van dit werk is het genoeg, te vermelden dat de hoofdzaak bij het kaakproces bestaat in het, terstond na het ophalen der netten, verwijderen van een deel der inwendige organen van den haring die onmiddellijk daarna, op eene bijzondere wijs, in lagen met zout in tonnen wordt gepakt... De haringtonnen schijnen aanvankelijk “kaeckjes” te hebben geheeten, en dááraan is vermoedelijk de naam der bewerking ontleend’, Mr. A. Beaujon, Overz. v.d. Nederl. Zeevisscherijen, (Leiden, Brill, 1885), blz. 5 vlg.
(15) ‘Het (t.w. het kaken van den haring) bestaat hierin, dat een gedeelte van de ingewanden van den haring er wordt | |
[pagina 508]
| |
uitgenomen. Het kaakmesje wordt daartoe in de rechterhand genomen, steunende met het heft op een leertje, ten einde het inschieten te voorkomen. De haring wordt met den buik naar boven in de linkerhand gehouden. Terwijl nu het kaakmesje vlak onder de kaken aan den linkerkant wordt gestoken, dwingt de kaker met den duim van de linkerhand den kop naar links en wordt nu de gal of het gelletje met bijbehooren met een draaiende beweging vrijgemaakt en uitgelicht. De beweging gaat zeer vlug. Een goed matroos kaakt ruim twee kantjes, de negen kakers circa twintig kantjes per uur. (Een kantje is een versch ingelegde ton; eerst als deze gekrompen is en weder opgepakt, wordt het een gepakte ton; 5 kantjes zijn gelijk aan 4 gepakte tonnen)’. A. Hoogendijk Jz., De Grootvisscherij op de Noordzee (Met pltn. en krtn). Haarlem, 1893, blz. 299 vlg.
(16) Caquer, v[erbe] tr[ansitif]... Emprunté du flamand kaken, m[ême] s[ignification], propr[emen]t: dépouiller des mâchoires. ‖ XIVe s[iècle]. Harenc quaqué... ‖ (Technol.) 1o. Préparer (les harengs) pour les mettre en caque, les dépouiller et les saler. - 2o. Par extension. Mettre en caque, empiler (les harengs préparés) dans des tonneaux appelés caques. - Hatzfeld et Darmesteter, Dictionn. genér. (1871 vlg.) | |
B. Plaatsen voor, en beteekenis van kaakharing.(17) Ao. 1461. - Dat de voorseyde Lauwers... cochte... neghen last caeck harincx, vul ende zoete, metter ronne van BiervlietGa naar voetnoot1). Cost. Stad Brugge 2, 41a.
(18) Kaeck-haerinck. Halec branchiis & intestinis exutum, muriatum, conditum: halecis genus praestantissimum [d.i. van de ‘kaken’ en het grom ontdane, [vervolgens] gezoutenGa naar voetnoot2) (en) | |
[pagina 509]
| |
(in)gelegde haring; de puikste soort van haring]. Kiliaan. - Verg. in a.w.: ton-haerinck. Halec muriatum vilius [d.i. pekelharing, zoutharing, van minder kwaliteit].
(19) In overdrachtel. toepassing, op een aanzienlijk persoon. ‖ Wat zijn die rijcke kaack-haringen meer as slaven van haar goet? Bredero 2, 165.
(20) Het Ndl. woord is reeds spoedig overgenomen in het Fransch. Verg. voor ao. 1337: sur chascun tonnel de caqueharenc oict (8) deniers. Bij Du Cange 2, 167 c. Voor ao. 1350: Cinq barres de caqueharen (t.a. pl.). | |
C. Bestaat er in het (Mnl. en) Ndl. wel een woord kaak met de bet. ‘(haring)ton’?Met uitzondering van Bilderdijk's positieve uitspraak: ‘Kaak is een ton’, zie bij (13), - welke stellig op Kiliaan gegrond is -, en de vermelding, bloot onderstellenderwijze, van ‘kaeckjes’ voor (haring)tonnetjes bij Beaujon, zie bij (14), - welke volstrekt alle bewijskracht mist -, ken ik uit het nieuwere Nederlandsch geen enkele eigenlijke bewijsplaats, behalve bij Kiliaan: Kaecke. vet. j. tonne, Cadus, orca, Gal. caque [d.i.: kaecke, verouderd, hetzelfde als tonne (enz.): Fransch caque]. Het Mnl. Wdb. 3, 1109 vermeldt op cake, caec eene plaats waar sprake is van: ‘18 halve caken mostarts’, eene andere waar staat: ‘dertich halfcaken mostarte’, beide uit de Oudste Rekeningen van Dordrecht. ‘Op verschillende andere plaatsen’ in die Rekeningen moet, volgens Verdam t.a. pl., voor cake en halfcake gelezen worden take en halftake; mocht dit in de genoemde aanhalingen eigenlijk ook blijken de ware lezing te zijn (waaraan ik voor mij eigenlijk niet twijfel)Ga naar voetnoot1), dan | |
[pagina 510]
| |
blijft voor het nieuwere en het oudere Nederlandsch enkel en alleen over het artikel bij Kiliaan. Want bij Jacobs, De verouderde woorden bij Kiliaan (Gent, 1899) vindt men het woord niet, ook niet in het Bijvoegsel. Er is grond om dit kaecke te rekenen onder die woorden, tot welker bestaan in 't Nederlandsch van vroeger tijd door Kiliaan alleen door middel van redeneering is besloten, gelijk er in zijn werk verscheidene te vinden zijn, en die hij meer dan eens als vetus [‘verouderd’] betiteltGa naar voetnoot1). Men moet dan gelooven dat hij het er voor gehouden heeft dat fransch caque een Nederlandschen oorsprong had, in dien zin dat hij in een ‘verouderd’ Nederlandsch substantief kake, kaak met de bet. ton dien oorsprong meende te mogen zoeken. Ofschoon hij nu, naar mijn gevoelen, in zijne onderstelling aldus geformuleerd faalde, omdat ik overtuigd ben, dat een Ndl. znw. kaak, ton, niet bestaan heeft of bestaat, en hij het dus verzonnen (‘angesetzt’) heeft, in het wezen der zaak had hij toevallig gelijk. Want inderdaad leiden de Fransche etymologen - ook de jongsteGa naar voetnoot2) - fra. caque, subst. fémin. ‘barrique où l'on empile les harengs salés’ af uit het Nederlandsch, maar houden het voor een ‘substantif verbal’, gevormd van caquer, ons ww. kaken in verfranschten vorm, zie bij (16). Caquer moet, al spoedig, in het Fransch zijn eigenlijke beteekenis (‘dépouiller des mâchoires’ als 't in Hatzf. Darmest. heet) verloren hebben, en in die van ‘in eene ton leggen’ opgevat zijn, en vervolgens de ton die tot dit dusgenoemde caquer diende, in 't Fransch caque zijn genoemd. Natuurlijk vervallen al deze redeneeringen, zoodra er werkelijk uit het Nederlandsch van vóór Kiliaan, al is het maar één overtuigende plaats voor kaak = ton zal worden aangewezen; overtuigend ook in dien zin, dat het onmogelijk moet zijn te kunnen beweren, dat men ook dan reeds te doen heeft met een aan fra. caque (dit komt in de 14de eeuw al voor) ontleenden vorm. En geheel anders zou het met dit alles staan, ingeval werkelijk eens kaak, fra. caque, ton, zou blijken in verband te staan met woorden als onr. kaggi, eng. cag, klein vat (door Franck, Etymol. Wdb. onder kaag vermeld), waarop door Verdam, Mnl. Wdb. 3, 1109, de aandacht is gevestigd, en waarin Vercoullie, Bekn. Etym. Wdb., Tweede uitg. (1898) de etymologie van dit znw. kaak wil zien. Voor mij komen deze gissingen eerst dan in aanmerking, wanneer | |
[pagina 511]
| |
ik werkelijk genoopt zal zijn het voorkomen van een Mnl. cake, caec niet meer in twijfel te trekken. Du Cange vermeldt caquus, ‘cadus’ (ton) met de volgende plaats uit het jaar 1379: ‘Pro pluribus barillis allecium Caquis, quos dictus Gaufridus per aquam Paris. miserat’; blijkbaar een Mlat. vorm van het Fransche woord caque. - ‘Un quaque a hareng’ citeert Hatzf.-Darm. uit Godefroy, Suppl. In Aubin, Dict. de Marine, zie bij (8) en (9), leest men: Caque de harang. Een ton haring. - C'est le baril ou tonneau dans lequel on l'encaque, c'est à dire où on le met.
Besluit. - Uit hetgeen der zake (meer of minder) kundigen meer of minder juist -, en deskundigen met technische nauwkeurigheid van het kaken zeggen, is, naar mij dunkt, wel dit ontegenzeggelijk gebleken, dat het de naam is van eene bewerking aan den visch (niet eene handeling met den visch, als het vlijen in eene ton zou zijn); eene bewerking welke met een mes geschiedt, zie bij (2, 3, 7, 15); en waarvan men ‘bebloed’ wordt, zie bij (6); welke begint met het maken van eene insnijding beneden de linkerkieuw, zie bij (15), en die ten doel heeft zekere gedeelten aan den visch te ontnemen, zie bij (15), waardoor deze ‘verduurzaamd’ wordtGa naar voetnoot1); eene bewerking welke terstond nà het ophalen van de vleet, en vóór elke andere behandeling van de vangst, plaats heeft (moet hebben), zie bij (14); en die dus, 't is eigenlijk overbodig het nog te zeggen, niet eenzelvig is met het ‘leggen’ (in tonnen of kantjes), zie bij (12) en (15). Dat het overgenomene fra. caquer die laatste beteekenis gekregen heeft, zie bij (16), is iets dat de beteekenis van het Nederlandsche woord niet raakt. Neemt men nu in aanmerking dat - gelijk ook reeds werd gezegd - de bewerking met eene snede onder de kieuw begint en dat bij visschers de kieuw kaak heet, zie blz. 505, dan acht ik het eene uitgemaakte zaak, dat kaken niet anders aanduidt of ooit heeft aangeduid, dan eene bewerking aan, eigenlijk in de nabijheid van, de kaken (kieuwen) van haringen. Begrijpelijkerwijze is kaken veelal, op grond b.v. van gallen en villen opgevat als een | |
[pagina 512]
| |
denominatief met privatieve beteekenis (= ‘van de kaken ontdoen’; ‘de kaken uitsnijden’); dat deze opvatting verkeerd is leert genoegzaam de juiste kennis van hetgeen er bij 't kaken werkelijk plaats heeft.Ga naar voetnoot1) Dat vroeger ook de meening heeft bestaan als zou men bij 't kaken de haringen den kop afsnijden blijkt bij (8) en (9). [Een juist begrip aangaande hetgeen er bij het haringkaken geschiedt, trof ik onlangs ook aan in de eerste regels van een berijmde bierhuisadvertentie op 2 October van dit jaar in het Leidsch Dagblad: 3 October komt in 't land,
Zet nu zorgen aan den kant,
Hutspot wordt alom gegeten,
Leidens lijden is vergeten.
Haring met zijn ledig kaakje,
Gaf onzen mond een ziltig smaakje.
Dorst doet zich nu dra gevoelen. Enz.].
Ter bestrijding eener opvatting van kaken als ‘in tonnen doen’ vervolgens ook nog dit. Zelfs al mocht het zijn dat kaak in de beteekenis van ton in het Nederlandsch iets meer was dan een ‘woordenboekswoord’ (zie bij C), dan is het toch zeker allermerkwaardigst dat in het Nederlandsche haringbedrijf - bij hetwelk de verrichting welke kaken heet uitsluitend thuis behoort - nooit eenig stuk van het bij dat bedrijf gebruikelijk vaatwerk voorkomt of vroeger voorkwam met den naam kaak. Er is alleen sprake van (haring)tonnen, zie bij (1), (3), (4), (12), of van kantjes, (gepakte) tonnen, zie bij (15), en lasten, zie bij (17); en zelfs de caqueharenc welken de oude Fransche teksten vermelden komt in den handel in een tonnel of een barre, zie bij (20). Indien al caec in 't Ndl. voorkomt dan kennen wij 't alleen als een vat voor mosterd zie bij C; caque = harington is | |
[pagina 513]
| |
uitsluitend in 't Fransch bekend, en in verband met de geschiedenis van caquer in 't Fransch is dit volmaakt begrijpelijk en natuurlijk, zie bij (16). Nog dient over de samenst. kaakharing een enkel woord te worden gezegd. Naar mijne overtuiging is kaak in dit woord geen substantief, maar een verbaal bestanddeel, gelijk steur- in steurharingGa naar voetnoot1), en het woord beteekent zooveel als: die soort van haring welke men gekaakt in den handel brengt; welke door kaken voor 't gebruik geschikt wordt gemaakt: pekelharing, zoutharing. Natuurlijk is men geneigd uit het onderscheid tusschen kaakharing en tonharing bij Kiliaan, zie bij (18), een bewijs te putten voor het bestaan van een znw. kaak = zekere soort van harington, en zich voor te stellen dat de betere en de mindere soort van pekelharing ook te onderscheiden was naar de soort van vaatwerk waarin men de eene of de andere soort pakte; dat men hierin dwaalt blijkt mijns insziens al genoegzaam hieruit dat de ‘caqueharenc’ in Frankrijk niet voorkomt in caques, maar gelijk zooeven nog werd gezegd in tonnels en in barres. Waarom de mindere soort van kaakharing, tonharing genoemd werd zal wellicht nu niet meer zijn uit te maken. Eindelijk nog dit. In het oudste door mij vermelde Nederlandsche stuk is sprake van de ‘nieuwe maniere van soutene ofte kaeckene den harinc’, zie bij (1). Op grond dezer plaats zou iemand gemakkelijk kunnen beweren dat kaken eigenlijk zouten beteekent. Maar het is volstrekt onnoodig hier zouten en kaken als niet aan elkander tegenovergesteld, dus als verschillende namen voor eene zelfde verrichting of bewerking op te vatten. Ik meen nml. dat de steller de twee kenmerkende handelingen van de nog jonge manier van verduurzaming van de haring voor den geest had, en dat men zijn ofte heeft op te vatten als een of juister, of beter, anders. Misschien ook was het | |
[pagina 514]
| |
zijne bedoeling geweest te zeggen ‘zouten en kaken’. Eene onjuiste volgorde - de juiste ware ‘kaken en zouten’ - is bij eene dergelijke opnoeming voor die en latere tijden niets vreemds.Ga naar voetnoot1)
Leiden, April 1905. A. Beets. |
|