Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
De Germaanse Saturnus.Er zijn enige oud-germaanse godenamen tot ons gekomen, waar verband tussen is, dunkt me, terwijl als dat duidelik wordt, men tevens een oudere overlevering voor deze streken, de Tiusdienst, door de gewone algemeen bekende Walhalla-voorstelling naar boven ziet komen; ook is het een middel om van de latijnse aanduidingen af te komen en tot de germaanse kern door te driugen. Ik bedoel eerst de namen van Herkules en Saturnus. Tacitus kent bij de Germanen alleen de eerste; hij zegt van de Germanen: ‘Ook zou, naar beweerd wordt, Hercules bij hen vertoefd hebben, en, als ze op het punt staan ten strijde te trekken, bezingen zij hem dan ook van alle helden het eerst’ (cap. 3)Ga naar voetnoot1). Verder heet het in de Germania: ‘Hercules en Mars verzoenen zij met de gewone geoorloofde dierenoffers’ (cap. 9) en ten slotte: dat er ‘volgens het gerucht nog zuilen van Hercules staan (in de omtrek van 't land van de Friezen n.l.), hetzij dat Hercules daar werkelijk geweest is, hetzij dat hier een als bij overeenstemming aangenomen gewoonte in het spel is, om namelijk overal dat wat grootsch voorkomt met zijn roem in verband te brengen. En het ontbrak Drusus Germanicus niet aan den noodigen moed, maar de Oceaan verzette zich tegen nasporingen zoowel omtrent zich zelven als omtrent Hercules. Later heeft niemand meer een poging daartoe gedaan, en | |
[pagina 486]
| |
het getuigt dan ook van meer eerbied en schroom, waar het de daden der goden betreft, te gelooven dan te weten.’ (Cap. 34.) Hij vermeldt ook Herculi sacra tussen Wezer en Elbe in 't land der Cherusken (Tac. An. 2. 12), dat wel ‘een heilig woud’ kon wezen. Op de Peutingeriese kaart staat: Castra Herculis bij Noviomagus, Nijmegen. (Grimm, Myth. 337.). Dan komt in opschriften driemaal voor Herculi magusano, 2 maal macusano, 2 maal macusan, waarbij mij de verklaring van v. Grienberger (Beitr. 19, 527) die het met kelt. magos veld in verband brengt en de samenhang met de Duitse Donar niet erkent, het waarschijnlikst voorkomt. Waarom zal nader blijken. Of we dat woord dan echter met v.G. in ‘soldatezin’ als oorlogsveld dus en hem dus als oorlogsgod moeten opvatten betwijfel ik. Bij Witechind v. Corvey lezen we (1. 12) dat de Saksen vereren: Martem, effigie columpnarum imitantes Herculem, loco solem, quem Graeci apellant Appollinem. (d.i. Mars, terwijl zij Herkules in de beeltenis van zuilen nabootsten in plaats van de Zonnegod die de Grieken Apollo noemen) In de homilia de temporibus Antichristi (Whelocs Beda p. 495) staan als vereerde goden bij de Angelsaksen: ‘Thor and Eovden, the haethene men herjad svide’ (Thoren Voden vereren de heidenen krachtig) en ‘Erculus se Ent (Hercules gigas) and Apollinis (Apollo) the hi maerne god leton.’ (De reus Herkules en Apollo, die zij voor een grotere god verlieten.)Ga naar voetnoot1)
Onwillekeurig volgt hierop de aanhaling met Phol van de Merseburger toverspreuk:Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 487]
| |
Phol und Uuodan vuorun zi holza
dû uuart demo Balderes volon sîn vuoz birenkit,
wat in verband met het genezend optreden van Wodan wel niet anders kan worden verklaard dan als: Phol en Wodan reden naar 't bos
Toen werd het veulen van Balder de voet verrekt.
Of deze Balder nu dezelfde is als de Noorse zonnegod, dan wel, of het alleen heer betekent, doet hier weinig ter zake, duidelik is de voet van Phol's paard verrekt en is Wodan de machtigere, die hem genas, ‘zoals hij wel kon.’ Een lofrede op de machtigere dus tegenover het even noemen van de zwakkere. Nu is natuurlik dit alles onwaar, d.w.z., om met Tacitus te beginnen, de Romeinse schrijvers spreken van Germaanse goden of het de hunne zijn en willen wij dit alles dus op de rechte waarde schatten, dan moeten we eerst weten, wat de Romeinen zelf van Herkules geloofden. Preller (Röm. myth. 410) vertelt dat de stichting van het oude heiligdom van Saturnus te Rome aan Herkules werd toegeschreven en (R.M. 411 en 412) dat volgens de legende de Griekse Herkules te Rome de vroegere mensenoffers van Saturnus heeft afgeschaft en zo de vreemde ritus heeft ingevoerd. Zo werden dan ook de zogenaamde Saturnii, d.z. de mythiese bewoners van de Saturnusstad door anderen gehouden voor de achtergebleven begeleiders van de Griekse Herkules. En deze Griekse halfgod houdt men immers ook voor oorspronkelik een zonnegod?! Is er nu niet een merkwaardige overeenstemming tussen deze berichten en die van Tacitus (Germ. 3). ‘Ook zou, naar beweerd wordt, Hercules bij hen vertoefd hebben.’ Wie beweerde dat? De Germaan toch zeker niet of het moest een zijn die te Rome de daar door Herkules dan ingestelde Saturnusdienst had waargenomen en overeenkomst vond tussen bij hun zelf en te Rome plaats vindende godsdienstige plechtigheden; waarschijnliker echter de Romein, die er soortgelijke rezultaten van de komst van Herkules zag of ten minste meende te zien. En nu is het merkwaardig hoe vaak in onze litteratuur | |
[pagina 488]
| |
de naam Saturnus voorkomt, maar pas in latere tijd. Het eerst meldt die Gregorius van ToursGa naar voetnoot1) † 591, als hij vertelt hoe Chrothild de vrouw van Chlodwech, de Frankenkoning, haar man tracht te overreden een kind te laten dopen. Wat toch kunnen uw goden, vraagt zij: Saturnus, Jupiter, Mars en Merkurius? Saturnus noemt zij 't eerst. De keizerkroniek in deze regelsGa naar voetnoot2): daz was ein herez betehûs
der Got hiez Saturnus
darnach war iz aller tiuvel êre
brengt hem in verbinding met het pantheon aan alle duivelen d.w.z. oude goden gewijd, dat later door Bonifacius in een Mariakerk veranderd is. De Zaterdag was, blijkens wat voorafgaat, daar in de tempel de eredag van Saturnus. Merkwaardig is het vastblijven van de naam Saturnus aan de laatste dag van de week in West-EuropaGa naar voetnoot3): iers: sathorn, satharnn; middelkymries dyw sadwrn; bret. desadorn, ags. saeternes daeg, eng. saturday, ofri. saterdei, westfaals sâterdag; ned. zaterdag; terwijl daarentegen hoogd. sonnabend en samstag (sabbati dies) andere oorsprong hebben evenals het nu in Friesland meest gebruikelike - ook saterdei komt voor in de woudstreken - sneun (geschreven snjeon) samentrekking beantwoordend aan sonnabend. In een Ags oorkonde wordt gesproken van een SaeteresbyrigGa naar voetnoot4) (vgl. Vôdnesbyrig Wodansburcht); een ags. plant, gallicrus, nhd. hâhnenfuss heet Sâtorlâde: saturni taedium (vgl. ons leed ohd. leidi). Ook komen in het Ags. gesprekken voor tussen Saturnus en Salomon. Galfredus MonemutensisGa naar voetnoot5) laat Hengist de mythiese veroveraar van Engeland zeggen tegen Vortigernus, de koning daar: ingressi sumus maria, regnum tuum duce Mercurio petivimus; ad nomen itaque Mercurii erecto vultu rex | |
[pagina 489]
| |
inquirit. cuius modi religionem haberent? cui Hengistus: deos patrios Saturnum atque ceteros, qui mundum gubernant, colimus, maxime Mercurium quem Wodan lingua nostra appellamus; huic veteres nostri dicaverunt quartam septimanae feriam, quae usque in hodiernum diem nomen Wôdenesdai de nomine ipsius sortita est; post illum colimus deam inter ceteras potentissimam cui et dicaverunt sextam feriam quam de nomine ejus Fredai vocamus. Hiermee in overeenstemming vonden we in onze divisie-kroniekGa naar voetnoot1): ‘dat ze by des Godes Mercurius gehenghenisse ende leydinghe’ daar gekomen waren en ‘als hy hoorde den name Mercurius (vroeg hij) wat Religie ende geloove sy hadden. Engistus seyde: wy eeren ende aenbeden onze goden als Saturnus ende bysonder den godt Mercurius die de werelt regeren (hier is blijkbaar weggevallen: en de andere goden): welcken Mercurium wy heeten na onze sprake Woedan ende desen hebben onze ouders toegeschikt den vierden dach van der weken dat wy hem dan eeren sullen ende heeten den selven dach Woensdach: na desen eeren wy die allermogenste goddinne geheeten Fera die wy na onze sprake heeten Fridi ende vieren die opten zesten dach van der weken ende noemen die Fridendach.’ Ook Matthaeus Westmonast.Ga naar voetnoot2) zegt van Hengist en Horsa nagenoeg 't zelfde: cumque tandem in praesentia regis (Vortigerni) essent constituti quaesivit ab eis quam fidem, quam religionem patres eorum coluissent? Cui Hengistus: deos patrios, scilicet Saturnum, Jovem atque ceteros, qui mundum gubernant, colimus, maxime autem Mercurium, quem lingua nostra Voden appellamus; huic patres nostri veteres dedicaverunt quartam feriam septimanae, quae in hunc hodiernum diem Vodenesday appellatur; post illum colimus deam inter ceteras potentissimam, vocabulo Fream, cuius vocabulo Friday appellamus. Frea ut volunt quidam idem est quod Venus et dicitur Frea’ en dan volgt een etymologie die kant nog wal raakt. Dit komt alles uit | |
[pagina 490]
| |
een bron natuurlik. Beda is sober bij de beschrijving van de verovering van Engeland door de Angelsaksers; ook Wilhelmus Malmesbur. vertelt er niet veel van, maar dan komt dit bericht met Saturnus voorop en daarna in de zelfde volgorde haast de anderen, d.w.z. Galfredus noemt Jupiter niet, maar inzake Mercurius en Venus Frea zijn ze vrij wel eenstemmig. Onze kroniek heeft van beiden wat als men zien kan. Saturnus, Jupiter, Mercurius en Venus, laten we deze volgorde van Lat. namen even vast houden. In Bothes Saksen kroniek (15de eeuw)Ga naar voetnoot1) staat verder dat in het midden van de 11de eeuw op de Harz een burcht gesticht werd voor de afgod Saturnus, door 't volk Krodo genoemd.Ga naar voetnoot2) Van die Krodo (Saturnus) is een beeld bewaard: een man op een grote vis, in de rechterhand een vaas met bloemen, in de linker een opstaand rad. Grimm ziet hierin overeenkomst tussen de slaviese god Sitivrat, die door slaviese mythologen met de Indiese Satjavrata, door Vischnu in visgedaante bij een watervloed gered, in betrekking werd gebracht; ook Vischnu wordt afgebeeld met een rad, maar het gebied van de vergelijkende mythologie is mij te gevaarlik. In ieder geval mogen we, dunkt me, in die Saturnus (krodo) afgaande op dat beeld de verpersoonliking van het voorjaar of de zonnegod zien, de godheid die de vissen weer zwemmen laat en bloemen brengt, terwijl het zonnerad misschien wel bij hem staat. En vergelijk hier mee weer de uitdrukking van Witechind v. Corvey dat de Saksen ook ‘Herculem’ vereren ‘loco solem quem Graeci appellant Apollinem’ en weer het in verband met elkaar brengen van ‘Erculus se ent’ (Hercules gigas) en ‘Apollinis’ (Apollo) bij de Ags. En bedenk meteen dat er duidelike sporen van het Angelsaksies voorkomen in de Merseburger glossen ook uit de streek van de Unstrut; dat ook Phol voorkomt in | |
[pagina 491]
| |
de Merseburger Zaubersprüche dan ligt dit voor de hand als gevolg van al het voorop gestelde, dat de Romeinen in Germanie godsdienstige plechtigheden of feesten vonden die hun deden denken aan de volgens de legende bij hun door Herkules zelf hervormde Saturnusdienst en tevens aan verering van de Zonnegod. Zo is het dus onze eerste plicht nategaan wat er dan behalve het al genoemde van Saturnusverering uit Rome tot ons gekomen isGa naar voetnoot1). De Saturnalia waren de grote vreugdefeesten tegen 't einde van het jaar, waar slaven en kinderen naar hunkerden; ze werden gevierd tot herdenking van de gouden eeuw, toen volgens de legende Saturnus, aan wie de hele maand December gewijd was, op aarde leefde en in Latium regeerde. Overal heerste toen een eenvoudige natuurtoestand, een tijd van onschuld, waarin de mens het grootste geluk smaakte. Daarom ook moest er dan algemene vreugde heersen, men wou ieder zich door het geven van volkomen vrijheid en gelijkheid voor een tijdje in die ideale tijden terug doen denken en alle leed, alle zorgen van het heden doen vergeten. Het feest duurde eigenlik van 17 tot 19 Dec., maar nam feitelik een week in beslag; alle openbare en biezondere zaken werden op zij gezet, scholen en winkels gesloten, slaven kregen enige vrijheid, ja zelfs de gevangenen. Oud en jong, slaven en kinders werden getrakteerd. Er werden drinkgelagen en feestmalen gehouden, ja het ontaardde alles wel in teugelloosheid. Ernstige mannen ontvluchtten dat uitspattende getier op het land. Al 's avonds te voren vloog alles met wasfakkels de huizen uit en dwaalde door de straten met de jubelkreet: Leve de Saturnaliën, goede Saturnaliën; dan al was het druk in de drinkhuizen en gaarkeukens en die vooravond al zag men vele dronkenen over de straten zwaaien. Veel erger werd het nog de volgende dagen. Dan zwierf men het grootste deel van de dag op de straat om en ging weer met waskaarsen naar de verlichte tempel van Saturnus. Ook de staat bracht er offiesjeel z'n offer, maar liet het | |
[pagina 492]
| |
dan verder aan de burgers over. De slaven droegen togaas, de heren hielden open tafel voor hun klienten en aan het dessert of anders op de dag gaven ze elkaar kleine geschenken, de keizer z'n beambten, de vrouwen hun mans en de ouders gaven hun kinders vooral beeldjes. Er mocht gedobbeld worden om noten of om geld, al naar gelang men rijk of arm was. Ook werd er een koning aangewezen door het lot, die dan als meester van de dronk dwaze straffen oplei. Op het Marsveld en elders stonden winkels en kramen voor veel kooplustigen met allerlei weeldeartiekels en vooral beeldjes sigillaria, kleine meest beschilderde figuren van goden, mensen, dieren, vruchten enz., uit aarde of een van weitenmeel met anijs, honing of olie bereid deegGa naar voetnoot1) gebakken, soms ook van was, ja van zilver en goud gemaakt. Ze vonden goede aftrek en werden gedeeltelik al tot nieuwjaarsgeschenken ingekocht, want daar werden ze ook voor gebruikt. Is het nu niet merkwaardig: de Romeinen vinden hier iets soortgelijks als thuis; dat doet hun aan Tacitus zeggen, dat Herkules hier geweest moet zijn in Germanie, lateren merken meer en meer de overeenkomst met de Saturnus-feesten op en spreken van een god van die naam. En -, als wij het boekje van Eelco Verwijs, Sinterklaas, er nog eens op naslaan, vinden we zoveel gelijkenis in de feestelikheden in verschillende oorden als b.v. de onnozele-kinderen-bisschop, of de kinder- of gekkebisschop; als wij nagaan, wat wij nog om ons heen zien gebeuren, dan is het Sint Maartenfeest met het de deur uitvliegen met waskaarsen, het geven van Sinterklaas-taaipoppen, ja het deeg van dat taai zelf zo iets gewoons nogGa naar voetnoot2), dat men tot de gevolgtrekking zou kunnen komen: onze voorouders hebben de Saturnalia van de Romeinen overgenomen. Toch lijkt mij dit heel onwaarschijnlik toe: welk volk heeft ooit hele volksfeesten ontleend aan een ander! Wat men wel | |
[pagina 493]
| |
ontleende, dat waren de nieuwigheden door de kooplui uit den vreemde meegebracht en als dergelijke nieuwe dingen zou men de taaipoppen kunnen beschouwen, misschien ook het lopen met wasfakkels of kaarsen, in mijn jeugd in Friesland nog in uitgeholde koolrapen, tegen het uitwaaien, die later weer vervangen zijn door de uit Japan komende lampions; bij de verlichting met deze toch ziet men een soortgelijk voorbeeld van nieuwe ingevoerde sieraden. Dus, als we het terrein overzien, dan is hier een goddelik wezen herdacht in de wintermaanden dat de Romeinen aan de onttroonde Saturnus deed denken, de door Jupiter van de troon gestotene hoofdgod, die als hoofdgod natuurlik in verband met de zon gebracht werd en tevens een krachtige figuur moet geweest zijn. Tacitus doet niet de minste moeite ons z'n Germaanse naam te noemen, Herkules wordt door de Germanen van alle helden het eerst bezongen; maar van de Goden is het Merkurius vooral. Er ligt over deze gehele verering iets weemoedigs, van het mooie dat voorbijgegaan is. Herkules is er geweest; Phol of Balder, de heer, krijgt een ongeluk met z'n paard en Wodan moet hem weer op de been brengen, Wodan is machtiger dan Phol. Mag ik er niet aan toevoegen, dan de god die eens het hoogst in ere was? Ook in de Angelsaksiese kronieken, die gesprekken weergeven tussen Hengist en Vortigernus wordt wel Saturnus (plichtmatig?) eerst genoemd, maar Merkurius geleidde hun over zee, Merkurius was de hoogste god die zij eerden. En Merkurius is Wodan immers? De door velen vermoede overgangGa naar voetnoot1) van de Wode, de stormgeest, de geleider van de zielen der gestorvenen, de gruwelike, door de zo op hem lijkende bode der Goden bij de Romeinen, Merkurius, de god van de wind, men denke aan de vleugels aan hielen, hoed en staf, tot de Wodan als wij die uit verschillende bronnen kennen vooral uit de Edda, als de God van het intellekt, de uitvinder van het runenschrift (op het Latijnse geënt nietwaar), de god ook van listen en slimheden, die daardoor meteen werd tot de hoofdgod bij | |
[pagina 494]
| |
de Germaanse volken; die overgang die uitgaat van de streken, waar Romeinen en Germanen het drukst met elkaar omgingen, waar het hele uiterlik van de maatschappij zich het meest vervormde naar het Romeinse, al bleef de kern dan ook Germaans, dus van de landen van de NederRijn; die overgang had dus al plaats gehad in de grensgewesten toen Tacitus zich tot schrijven zette; hij zegt: Onder de goden vereren zij bovenal Mercurius, wie op bepaalde dagen zelfs mensenoffers gebracht worden. Op hem volgen pas Herkules en Mars, die men eert met dieroffers zegt TacitusGa naar voetnoot1) Is dit daarom overal al zo? Vermoedelik niet. Als wij in veel latere tijd in Noorwegen de overwinning op de oude goden zien behalen door Wodan, Odin; als wij het hele overgangsproses daar vrij nauwkeurig kunnen nagaan, dan wordt de waarschijnlikheid dat die overgang trapsgewijs en over een groot tijdsverloop heeft plaats gehad tot zekerheid. Maar niet te keren, als een olievlek in papier, is Wodan het Germaanse denken binnengedrongen en de afgedankte Godheid bleef leven in de peinzende herinnering als verpersoonliking van een heerlike tijd op aarde, waarin men wel onderling wat krieuwde, maar geen overmachtig uitheems geweld had te weerstaan, volkomen weer in overeenstemming met de historiese ontwikkelingsgang van het Germaanse land. Immers, toen de Romeinen kwamen was het met de vrede gedaan, en met de god van het intellekt, die hoofdgod werd, kwam er strijd, een strijd die 't Germaanse volk weer tot nieuw leven bracht, waarbij het winnaar werd, evengoed door het opgedane intellekt, in militaire zaken b.v., als door mindere wekelikheid. Hoe die vroegere godheid heette bij de Germanen? Had hij wel één naam? De Tuisto van Tac. is de verschrijving voor Tivisko, de afstammeling van Tiuz. Maar was het wel overal een God? Niet hier of daar een Godin? Ik meen het te kunnen bewijzen. De vrouwelike Godheid die Saturnus | |
[pagina 495]
| |
begeleidde wordt de goede moeder OpsGa naar voetnoot1) genoemd en is de godin van vruchtbaarheid en rijkdom als Freia, Frigg; het is de aloude mythe van de mannelike hoogste godheid en de vruchtdragende aarde. Datzelfde tiepe vinden we nu bij de Germanen terug, een twee-eenheid onder velerlei namen. De mannelike zie ik zo in de Herkules bij Tacitus: hij wordt van alle helden het meest bezongen als zij ten strijde gaan; waarbij te bedenken valt dat de nieuwopkomende godheid al overwinnende was en hij, Herkules, dus maar een held werd genoemd; er zijn geruchten dat er in de omtrek van Friesland ook zuilen van Herkules zijn, maar door de ontstuimige zee zijn ze niet te vinden. In deze ‘zuilen’ zie ik in tegenstelling met de gewone voorstelling die aan de Sont denkt: het rotseiland Helgoland, dat immers op de rots van Gibraltar lijkt, en ik moet hierbij wel denken aan de daarGa naar voetnoot2) vereerde godheid Fosite, Foste die door Dr. Buitenrust HettemaGa naar voetnoot3) misschien wel terecht in verband met zw., fasa, ags, fêsian, griezelen is gebracht zodat het dan de gevreesde betekent. Van FoseteslandGa naar voetnoot4) wordt gezegd dat er heiligdommen stonden en dat dit eiland zulk een verering genoot dat niemand van de kudden die er weidden of van welke zaak dan ook iets nemen durfde. Uit een bron die er opwelde mocht niet dan zwijgend geschept worden. Als de latere Christenpredikers zich aan het eigendom der godheid vergrepen, geloofde het volk, dat zij met waanzin geslagen zouden worden of een plotselinge dood zouden sterven. Uit de bijvoeging in de Vita Willebrordi: ‘in confinio Fresonum et Danorum’ maak ik op dat werkelik dit Fositesland Helgoland is. Deze, laatste, naam komt bij Alcuin noch Altfried voor. Fositesland behoeft echter niet altijd Helgoland te zijn. Het bewijs dat men put uit de woorden van Adam van Bremen, die een kleine 300 jaar later dan Alcuin leefde en | |
[pagina 496]
| |
vertelde dat Adalbert aartsbisschop van Bremen † 1072 Helgoland ontdekte - de schrijver geeft er een uitgebreide volkomen juiste aardrijkskundige beschrijving van en en eindigt dan met deze woorden: hanc in vita sancti Willibrordi Fosetisland appellari discimus, quae sita est in confinio Danorum et Frisonum - dat bewijs is twijfelachtig. Immers ik geloof dat we met recht van nóg een Fositesland mogen spreken, n.l. AmelandGa naar voetnoot1), waar misschien een tempel van Foste stond, later vervangen door een christelik bedehuis; stellig stond er het Foswert-klooster, dat later overgebracht werd naar het vasteland. Hier kan dus Willebrord even goed geland zijn; immers in het Vita Willebrordi is sprake van een boodschap van de bewoners naar Radbout, zonder dat er ook maar met een woord gesproken wordt van een afstand zo groot als die van Helgoland naar de kust, een afstand in tijden van kustvaart als toen verbazend groot. Alleen de plaatsbepaling ‘in confinio Fresonum et Danorum’ hindert daarbij. Vermoedelijk verwart echter Adam v. Bremen de beide Fositeslanden.Ga naar voetnoot2) Ook wat Altfried vertelt in zijn vita Liudgeri, kan op Ameland slaan. Van 782-785 is er een geweldige opstand in geheel Saksenland,Ga naar voetnoot3) die ook de Friezen meesleept; Ludger, de Friese Christenprediker, ontvlucht de gouw Ostrache, de plek waar Bonifacius vermoord was en in Friesland laait de oude godendienst weer op; maar Karel de Grote is te machtig en in 785 krijgt diezelfde Ludger de opdracht om de Friezen ten Oosten van de Laveke (Lauwers) tot het Christendom te brengen; waarom de bewoners van midden-Friesland niet? Zijn die wellicht nog in volle oproer? Dan is de moed van Ludger groot genoeg om ‘ook verder de stromen van 't geloof te leiden’ en met goedkeuring van de Keizer over te steken naar genoemd eiland, weer echter ‘in confinio Fresonum et Danorum’ gelegen. Weer pleit er minstens | |
[pagina 497]
| |
evenveel voor Ameland, waar blijkbaar ook Bonifacius heen op weg was, toen hij van Drente komende in Oostergo vermoord werd, als voor HelgolandGa naar voetnoot1). Alleen staat er weer dat ‘in confinio Frisonum et Danorum’ bij. In elk geval: we hebben bewijzen van de verering van Foste, de godheid van de open zee, bij de schippers op Helgoland en op Ameland en ik zie evenmin als Dr. Hettema in waarom de verklaring van Okko v. ScharlGa naar voetnoot2) dat dit Fosteland heette niet waar kan geweest zijn. Of nu daarom die Foste = Donar is, dat weet ik niet: de delubra (tempels) Jovis et Foste in de vita Suiberti kan ook wijzen op enig verschil. Moll zegt, dunkt mij, terecht: ‘de mannelijke en vooral vrouwelijke godheden gelijken in vele opzigten zoozeer op elkander, dat hun wezen schijnt in een te vlieten.’Ga naar voetnoot3) De lichtende zonnegodheid en de donderende onweersgod zijn niet altijd uitersten; als bestrijders van boze demonen, als brengers van vruchtbaarheid en van 't voorjaar dekken zij elkaar. Zo kan ik in Herculi magusano evengoed de veld- en zonnegod Saturnus zien als de strijdbare dondergod; en in Phol, de vervorming van Apollo, zie ik dezelfde als zonnegod evengoed als in Krodo Saturnus op z'n vis met bloemen en zonnerad is afgebeeld. Maar ook als vrouw vind ik die godheid terug in NerthusGa naar voetnoot4), de op een eiland door zeven volkstammen geëerde terra mater, de godin die in 't voorjaar, als de priester haar komst vernam, op een wagen werd rondgereden en bezongen als brengster van vruchtbaarheid en aangebeden met lugubere slavenoffers, verdronken in het geheimzinnige meertje in haar heiligdom; ik zie haar rondrijden over de aarde bij de Sueven in een schip op wielen, zodat Tacitus moet denken aan de IsisdienstGa naar voetnoot5) en niet het verband ziet tot de gelijksoortige, later door hem genoemde Nerthus; en ik zie die godheid verder weer als man verschijnen en tot een vereringsysteem worden in | |
[pagina 498]
| |
Zweden waar de lichtenden de Wanen Njord, Freier, Balder met soortgelijke feesten geëerd worden in de tempel van UppsalaGa naar voetnoot1). En weer valt de naam Balder met de andere naam Phol samen van de Merseburger spreuken. Ziedaar een aaneenschakeling van Goden en Godinnenamen, maar waarom wordt er nu van Herkules, Phol, Saturnus niet verder gesproken; waarom nemen die voor onze ogen geen gestalte aan als Wodan, Donar, Freia? Ik geloof dat wij hier moeten wijzen op het feit dat de nieuwe godheid Wodan de oude verdrong en dat de Romeinse godheid Jupiter schuld heeft aan het volkomen tot een persoon worden van de Donderaar-in-de-opperste-god, evengoed als de stormreus, de vage Wode, een duideliker persoon werd door de invloed van Merkurius; evengoed, dunkt mij, als de schepping van het Noorse Walhalla van de Edda met z'n uitgebreide Godenfamielie, behalve aan de natuur van het land met z'n rotswereld, op mensen soms gelijkende, met z'n leven van sneeuw en watervallen, z'n steenvallen, en nevels, ook aan de Romeinse Olympus te danken is geweest. De oude godheid werd verdrongen of veranderde van karakter, maar werd niet geheel vergeten; het feest van de onttroonde Zonnegod werd gevierd en is nog bekend. Er waren in het NoordenGa naar voetnoot2), vanwaar wij de uitvoerigste berichten over deze zaken hebben drie jaaroffers: het 1ste tegen de winter, het 2de in de winter, het 3de tegen de zomer (at sumri): dit was het zegeoffer. Dit laatste viel niet in de zomer; dan zal het volk wel geen tijd gehad hebben om van heinde en ver bijeen te komen. Ook elders wordt het derde feest gesteld tegen de zomer; dan begroeten zij de zomer, wordt er bijgevoegd, en men moet aan de uittocht van Nerthus en Freir denken. De Halogalander Sigurd Thorisson vierde ook drie offers: het derde tegen de zomer; ook na het overgaan tot het Christendom hield hij die gewoonte en gaf z'n derde gastmaal tegen Pasen. De Zuid-Noorse boer Harekr had ook z'n derde gastmaal met Pasen. De ijslander Thorgrim ‘was van plan bij 't begin van de | |
[pagina 499]
| |
winter een herfstgelag te hebben, de winter te begroeten en (het derde offer dus) aan Freier te offeren.’ ‘Het was in het voorjaar, dat te Gaular een groot offer zou zijn voor de zomer.’ Te Uppsala was het Goi (Febr.) offerGa naar voetnoot1): in Zweden was het oude landsgebruik zolang het heidendom duurde, dat er een hoofdoffer te Uppsala zou zijn in Goi, 's winters; dan moest men offeren om vrede in 't jaar en om overwinning voor de koning en daar moesten alle mensen uit heel Zweden komen, daar moest een ding van alle Zweden zijn; daar was ook markt en koopbijeenkomst en de markt duurde een week. De maand Goi begon tussen 9 en 16 Febr. Het Noorse jul urg. * jehwellaGa naar voetnoot2) ags. gehhol, geohhol wordt in verband gebracht met het Lat. joculus en zou dus scherts, feest beteekenen, wat heel goed kan; men sprak in 't ags. van de aera geolo en de aeftera geolo, de eerste en de tweede jul maand, die dan samenvielen met Jan. en Febr. Twee feestmaanden, waarvan de eerste dan denkelik het winterfeest bevatten, de tweede het voorjaarsfeest. Een andere naam voor die maand in 't ags. is solmonath, mnl. sulle en sille, nieuw-fries nog selle. HalbertsmaGa naar voetnoot3) brengt deze naam in verband met de koeken die men elkaar gaf evenals Beda die zegt: solmonath dici potest mensis placentarum (maand van de koeken) quas in eo diis suis offerebant; sol staat volgens Halb. in verband met Got saljan offeren of in verband met Sc. at saldo = cribro cernere zeven (het werkw.) en salli = amylum, het fijnste meel. En hij voegt er aan toe: ik ken die placentae van Beda zeer wel. Zij behooren tot de allergelukkigste herinneringen mijner kindsheid. Ook de Friezen schijnen in Februarij placentae geofferd te hebben; het is in die maand althans, dat vroeger algemeen en nu nog op drie dorpen, waaronder ook mijn geboorteplaats (Grouw, Friesland) ronde broodjes van fijn tarwenmeel met eenig stroop daarin algemeen | |
[pagina 500]
| |
gegeten worden. Dat het eene godsdienstige herkomst zij, blijkt daaruit, dat de R. kerk deze heidensche plechtigheid op haren hoofdheilige Sint Pieter heeft overgebragt. Op den morgen na den nacht van 22-23 Febr. (? 21-22 J.B.S.) nu vonden wij als kinderen deze broodjes ergens in een hoek verstopt en, wanneer wij na lang zoeken de placentae vonden, riepen wij vol verrukking uit: dhaer is myn Sint Pieter!’Ga naar voetnoot1) Deze etymologie, dat de naam aan een maand gegeven zou zijn om de offerkoeken, wil er bij mij niet in; wel kan het volk er die betekenis in gelegd hebben. Ook is ags geolo naast sol monath daarmee niet verklaard. Zou het ook zo kunnen zijn? On. Jul brengen we terug tot ogerm-*jehwela en dit met te of to geeft een verbinding van t + j, die b.v. in het Mnl. wordt aangetroffen in tsiaermeer uit *te-jaar-meer; saren uit te-jaren, zo is selle te verklaren als de maand die tot het feest diende, de feest-maand van het voorjaarsoffer. En deze woordafleiding wordt te klemmender als wij in de homilia de sacrilegiis (leerrede over godsdienstontheiligingen) melding zien maken van de dies spurcos, de woeste dagen die blijkbaar resten van oud germ. offerfeesten waren en in Febr. vielen, zodat Aldhelm † 709Ga naar voetnoot2) en de Indiculus Superstitionum in hun hoge christelike trots ook spreken van de Spurcalia, wat bij ons weer tot de mnl. naam Sporkele voor Februarie, onze Sprokkelmaand geleid heeft. Een volkomen parallelle ontwikkeling, met alleen dit verschil: Selle is de feestmaand met de eerbied van de Germaan zogenoemd, Sprokkelmaand de onder Christelike hovaardij rustende. Zo zien wij dus waarschijnlik sporen van een geloof ook bij de West-Germanen dat samenvalt met de Tiuz-dienst. Immers als de Freir-dienst te Uppsala duidelik die van de oude | |
[pagina 501]
| |
Tiuz is, dan is er geen reden om in Saturnus een ander tə zien en evenzo als Tiuz en Donar dan de beide voorstellingen van de hemelgod zijn, de lichtende en de donderende; zo kunnen we de namen van Herkules en Saturnus als volkomen pendanten beschouwen. Beiden zijn verdwenen en vervangen door Donar en Wodan. En zo zien wij b.v. Saturnus en Salomon in later tijd angelsaksiese gesprekkenGa naar voetnoot1) voeren die gelijksoortig zijn aan die uit de Edda tussen Vingporr (Donar) en de dwerg Alviss.Ga naar voetnoot2) Welke voorstelling van de hemelgodheid nu ergens het meest geëerd werd, valt niet altijd te zeggen; in Foste zou men de somber-forse dondergod willen zien, waarvan ook Adam v. Bremen (IV 26) nog zegt: Thor praesidet in aere, qui tonitrus et fulmina, ventos imbresque, serena et fruges gubernat...... Potentissimus deorum (Thor heerst in de lucht en bestuurt donder en bliksem, winden en regenvlagen, helder weer en vruchten van 't veld); in de lichtende Wanen, in Nerthus, in Phol de zonnige hemelgod. In ieder geval, wanneer knecht RupprechtGa naar voetnoot3) de schrik nog is van het duitse kind, als hij daar in z'n zwarte gedaante verschijnt; wanneer nog te Grouw Sint Pieter met z'n zwarte gezicht, z'n rammelende ketting aan 't been zomaar in de gang van de huizen komt, wanneer zwarte Piet z'n rondreis met Sinterklaas doet, hebben wij in alle drie oudere resten te zien dan de Wodandienst, een godsdienst-toestand van omstreeks het begin van de christelike jaartelling, waarin de persoonlikheid van de opperste godheid niet was uitgebeeld, zoals de natuur van deze landen geen scherp afgebeelde godengestalte eiste; uit de tijd toen de Romeinen hier in druk vredelievend of oorlogzuchtig verkeer met onze voorouders waren en vele nieuwigheden van de Saturnalia te Rome hier de drie hoofdfeesten kwamen opluisteren. | |
[pagina 502]
| |
Niet overal loopt men op dezelfde tijd in de herfst met waslichten d.w.z. Sint Maarten lampions oftewel rood-rood-reugeltjes als men ze in Friesland noemt, hier vroeger daar later; nog heerst bijna oppermachtig Sinterklaas, d.w.z. de veel scherper omlijnde Wodan in een christelik kleed;Ga naar voetnoot1) nog geeft men elkaar in Duitsland en elders veel beeldjes ten geschenke met kerstmis te midwinter; nog heerst daarnaast het voorjaarsfeest ter ere van de hemelgodheid die de Romeinen Saturnus noemden op Sint Pietersdag te Grouw,Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 503]
| |
maar ook hier zijn de Romeinse taaitaaipoppen en -dieren doorgedrongen. De feesten wisselden af naar de streek, maar de drie grote oud-germaanse offerfeesten bestaan nog, ietwat verromeinst, het midwinterfeest verchristelikt tot kerstfeest, alle gekerstend. En de godheid is behoorlik zwart gemaakt in tweeërlei zin. Maar tot dit laaste gaf hij zelf, de god ook van de zwarte donderwolk, aanleiding. |
|