Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
Physiologieën.
| |
[pagina 466]
| |
een paleis of van eene hut: zoo ook van eenen Koning, Minister, Graaf, Baron, rentenier, burger of kwakzalver.’ De prijs per nummer zou zijn 15 centen. Na de verschijning van dit eerste nummer gaven de uitgevers Leepel en Brat (9 Febr. 1844) een Bijvoegsel tot de Waarachtige Physiologie van Amsterdam, den Uitgever en der Redaktie toegewijd (motto: Hoe schurfder schaap, hoe meer geblair!) ‘De Maandag van den vijfden Febr. werd door menige Amsterdammer met belangstelling te gemoet gezien, en reeds vroeg in den morgen verzamelde zich eene menigte om de woning van den uitgever De Vos om zich een waarachtige Physiologie van Amsterdam aan te schaffen. Mejuffrouw of Mevrouw, ik weet niet of de echtgenoot van den uitgever De Vos zich zoo laat noemen - haar man is immers ambtenaar - was sierlijk uitgedost even als de dames met Sint Nicolaas in eenen banketwinkel, bezig de Waarachtige Physiologie onder een kruisband te verkoopen, hetwelk verzegeld moest verbeelden. Met gretigheid werd het dunne boekje ontzegeld en doorlezen, doch onvergenoegd lag men hetzelve terzijde, en riep: “is het anders niet!” Was de dag dus voor den uitgever en de redactie der Physiologie woelig en druk, de nacht zal zulks niet minder geweest zijn.’ In die nacht toch werd door 's Schrijvers vriend Ernastus de ziel van de uitgever ter verantwoording geroepen. E. noemt het een anoniem hekelschrift, geeft enige voorbeelden van de slechte uitwerking, die de Ph. kan hebben, waarschuwt hem voor zijn positie als ambtenaar en beschuldigt hem ten slotte van onderkruiperij. In een noot wordt echter meegedeeld, dat het plan om het 2e deel van de Ph.v.A. uit te geven, opgegeven wordt ‘hoofdzakelijk door de meerdere overtuiging, dat het Physiologeren meer verbittert dan verbetert en dus meer kwaads dan goeds sticht, niettengestaande van het 1e deel een belangrijk debiet is geweest.’ Hij eindigt met de waarschuwing: | |
[pagina 467]
| |
‘Vos! Vos! kruip in uw hol terug, de jagers en honden loeren op u!’ Desondanks gingen Uitgever en Redaktie voort met hun werk, dat meer en meer een schendschrift gaat worden. Werden eerst evenals in de andere Ph. in 't algemeen de gebreken doorgehaald, later worden de woonplaatsen der gephysiologeerden aangewezen en ten slotte staan zelfs de namen, maar op bedekte wijze er in. (b.v.: Wijt is de Hoff.... dien wij tot onze werkkring hebben uitgekozen; of: De Boer, ik meen, de Heer, die daar gaat, of: zekere Levitische Doctor). De zaak scheen toch goed te gaan: tegen 1 Julie wordt aangekondigd de verschijning van een maandblad ‘Physiologie van het Koningrijk der Nederlanden (met uitzondering van de hoofdstad) benevens van deszelfs staatsregeling en meest bekende bewoners,’ en de uitgever liet zich liever ontslaan uit zijn betrekking van Bewaarder en Opzoeker in de grote Stadsbank van Lening als zijn werk te staken, waartoe hij door B. en W. was aangemaand, omdat hij zo vrij was geweest een lid van de Raad der stad te physiologeren. Dit ontslag kreeg hij 26 April 1844. Het laatste (32e) nummer, dat ik gezien heb, is van 9 Sept.; daarin wordt het volgend nummer voor 17 Sept. beloofd. Van de Ph.v.h.K. der N. heeft de Koninklike Bibliotheek maar twee nummers, die voor 't grootste deel een politiek karakter vertonen: het maandblad strijdt tegen de nutteloze besteding van 's lands penningen, in verband met de gedwongen lening; klaagt over de schulden van de aanzienliken en de schitterende praal der vermakelikheden in die boven het gros des volks verheven kringen, over de belastingen op brood, zout, vlees; vreest voor de ondergang van de burgerstand, enz. Over 't algemeen zijn deze beide nummers minder persoonlik dan de W.Ph. v.A. en beter gesteld.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 468]
| |
In heel veel opzichten vertonen de Ph. verwantschap met de Spectatoriale Geschriften (De toneelspelende tabakverkopersvrouw uit de Ph.v.A. is b.v. een aardig pendant van de brief van Claaske uit de Denker III, 270 (aangehaald in Hartog Spectatoriale Geschriften, p. 221.) Ook zij verschijnen ten dele als week- of maandblaadjes en berispen de gebreken en dwaasheden van hun tijd, maar ze behoren meer tot de ‘vuile blaadjes’; ook uit deze geschriften zou voor het huiselik, maatschappelik en kerkelik leven der Nederlanders van ± 1840 veel te leren zijn, maar men moet wel bedenken, dat ‘zij ons doorgaans niet meer dan de helft van het tafereel geven’ (Hartog p. 63) en we hebben gelukkig voor de 19e Eeuw meer bronnen als voor de 18e. Een paar plaatsen ten bewijze wil ik hier aanhalen: ‘Ondertusschen heeft die omstandigheid onze regeering gelegenheid gegeven om aan dien geneesheer (van de Russiese keizer nl.) nog een kommandeurslint van de orde van de Eikenkroon te verpassen. Twee of drie andere civile beambten van den Czar zijn insgelijks tot Kommandeurs of Ridders daarvan benoemd. Het kan zijn, dat die orde in den vreemde meer in tel is dan hier te lande, waar menigeen zich er niet veel mede gediend zou achten, zoo als ook zeer natuurlijk is, naardien men goedgevonden heeft, daarmede, behalve ettelijke (en wel meerendeels vreemde) vioolspelers en zangers en enkele schilders, ook twee begunstigde inlandsche dagbladschrijvers te behangen, die respectivelijk door hunne stadgenooten tot geene deftige burgersociëteit zouden worden toegelaten, indien zij zich daartoe durfden te doen voorstellen.’ (Ph. v/h K. der Ned. p. 23). Illustreert dit niet aardig: De Génestet's St. Nik. avond en Staring's puntdicht op zijn Roemer Visschersch? Op p. 39 van de aangehaalde Ph. wordt het geeselen behandeld en in Veritas, de verdediger zien we een medestander van De G's groot Karikatuur uit het aangehaalde gedicht. Zo voor de waardering der letterkundigen: | |
[pagina 469]
| |
In Hoofdstuk VII van de Ph.v.A. wordt Een Feest beschreven onder de burgerstand. (De H.Ph. had een soirée, uit de hoge kringen behandeld.) De gastheer Petrus van Zanen, gewezen lakenkoopman is, zoals zijn bestrijder opmerkt, een slechte nabootsing van Petrus Stastok Sr. ‘Gij hebt zeker nimmer de Camera Obscura gelezen: in een tegenovergesteld geval, zoude ik mij wel haast verzekerd durven houden, dat gij uw Petrus van Zanen te huis hadt gelaten; vooral, wanneer gij die vergeleken hadt met Hildebrand's Familie Stastok.’ Deze lakenkoopman heeft een afkeer van schrijvers, uitgezonderd Cats, Lodenstein, Schutte en Feith, leest de Boekzaal om de lieve gemoedelijke poezy van Van der Elst en de Vaderlandsche Letteroefeningen om Warnsinck, P. Knuttel en IJntema, in welke niets anders dan poëzie ontbreekt.’ De gast Beekhof vertoont veel overeenkomst met Wagestert. De dominee, die op de partij natuurlik niet ontbreekt, gaat per slede naar huis. (de vigelantes kwamen in Dec. 1819 in Amsterdam al voor, Van Lennep, Leven van Mr. D.J. van Lennep II, 192.) In hetzelfde werkje (Hoofdstuk V) zegt de schrijver, dat hij ‘den moed niet had, de gedichten van den zangzieken doctor Heye meer dan eens te lezen’; de bestrijder, schrijver van de Ph. van een Echten Amsterdammer zegt: ‘dat zal niemand u ten kwade duiden,’ maar hij valt hem heftig aan om zijn prijzen van Judels van de Salon de Variété (Hoofdst. IX.) De Ph. van het K. der Nedl. voert al strijd tegen het onnodig gebruik van vreemde woorden: ‘ik zoude welligt gewenscht hebben, in plaats van het onduitsche woord eene benaming uit onze moedertaal te nemen. Wilden wij de bewoording Physiologie verduitschen, wij zouden daarvoor kunnen zeggen: Natuurbeschrijving, Gelaat- of Gedaanteschildering, of eindelijk: Levens- en Karakterschets.’
Rotterdam, Mei 1905. G. Engels. |
|