Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 430]
| |
Taalfouten en ‘denkfouten’!In de XXe Eeuw van Maart, vind ik in een bespreking van v. Booven's Tropenwee (door Herman Robbers):
De deugden van zijn stijl zijn wellicht meer te danken aan zijn artistieke gevoeligheid voor klank, toon en rythme, dan aan logica. Enkele denkfoutjesGa naar voetnoot1) mogen dat bewijzen. Hij schreef o.a. (blz. 4): ‘in een gebouw daarnaast hoorde hij hoe toebereidselen gemaakt werden voor een maal,’ (blz. 50) ‘liggende bedaarden de pijnen wat’ (blz. 151) ‘anderen die de hitte minder hinderde.’ Ook de tweede volzin van het boek (blz. 1) is niet correct gedacht, en de interpunctie is veelal onlogisch.Ga naar voetnoot2)
Zooiets nú nog, van een auteur van naam, in een onzer eerste tijdschriften! Primo, dat ongelukkig gescherm met logica - och wat ‘logica’! - volgens de psychologica is er op deze ‘denkfouten’ (wat een onzin-woord) niets aan te merken! Sterker: zelfs een verlicht, maar toch niet verdacht-modern, grammaticus als Den Hertog vindt alle drie de citaten taalkundig goed. (zie ‘De Nederlandsche Taal’ 2de deel blz. 32, § 34; 2e dl. blz. 50; § 53Ga naar voetnoot3); dit voor de eerste twee; en wat 't laatste voorbeeld betreft - dat volgens de modérne denkbeelden van taalgebruik zeker heel geen verdediging behoeft - óók dat zou zelfs een ouderwetsch schoolmeester niet voor fout rekenen. Een zin als ‘ik wil niet gehinderd worden’ bewijst wel, dat ‘hinderen’ transitief is). En die foute 2de volzin van het boek? Hier is hij: ‘In den dag de schroeihitte van een loodrecht neervallend zonnevuur, in den nacht de lange verademing op het dek, | |
[pagina 431]
| |
languit achterover in de rustbanken, starend in de zuidersterren.’ Is dit psychologisch niet te begrijpen? (van ‘fout’ spreek ik liever niet). Of is het van iemand, die in zoo opmerkelijke mate altijd naar zichzelf en naar eigen gewaarwordingen kijkt als van Booven, zéér begrijpelijk? Mooi is de zin niet, doch dat is een andere kwestie, daar heeft Robbers 't hier niet over.
Uit den Spectator van 22 April (art. v. Wolfgang): ‘Over taalregels te spreken, is geloof ik, ouderwetsch. De ‘magnifieken’ maken ze zelf. En ook de geachte heer Van Hulzen schrijft buiten de regels om: ‘de man waarvan zij zou kunnen houden.’ Ja, dit spreken over taalregels is ouderwetsch, Wolfgang.
En dan in 't nummer van 5 Aug. dat jammerlijkbegriplooze stukkie van die meneer Ter Meulen die een grappig-serieuze preek houdt tegen 't ‘misbruik’, dat er gemaakt wordt van woorden als ‘leuk’, ‘kranig’, ‘typisch’, en dergel. Die ook tegen 't gebruik van ‘van af’ optrekt (waarbij met instemming Bilderdijk's uitlating, dat we dan ook ‘tot toe’ moesten (!) zeggen, wordt aangehaald), en de Beetsiaansche plakkaten tegen ‘verpakken’ vernieuwt (‘dat in het Hollandsch nooit iets anders dan anders pakken kan (!!) beteekenen’) - die voorschrijft, dat een zin als ‘Gij schreeft mij gisteren, dat gij niet naar Londen gaat, terwijl gij toch een maand geleden het tegendeel hebt verzekerd,’ ‘fout’ is - want: terwijl ‘kan nooit iets anders beduiden dan ten tijde dat’ - die ‘verplichtend stellen’ een uitdrukking noemt, ‘die’ - let wel - ‘zelfs niet schijnbaar (!) door het hooggeachte algemeene gebruik kan worden verdedigd.’ ‘Ik durf,’ gaat hij voort, ‘de achtenswaardige mannen niet noemen, van wie ik die uitdrukking las of hoorde, maar verstout mij te vragen of ze niet op zijn minst een malle vergissing is.’ En dan wordt de ‘onlogischheid’ van de uitdrukking -aangetoond. Och, och, och - wat zijn we toch dom, dat we altijd zoo ‘onlogisch’ zijn | |
[pagina 432]
| |
geweest. Gelúkkig, dat meneer Ter Meulen er ons eens op wijst. Láten we toch op ons zelven letten; gisteren hoorde ik nog iemand, die van een ‘gouden oorijzer’ sprak. En toch ook een - overigens - ‘achtenswaardig man’....Ga naar voetnoot1)
Er is nog véél te doen voor de mannen van ‘Taal en Letteren’! Jan Walch. |
|