Drooch hout ontsteken, brandt feller dan groene spruyten.
Daar is niets storends in, terwijl men bij Breero min of meer naar de zin moet zoeken. Ook is die duideliker, zodra men aanneemt dat bij een van de vertoningen van de Granida Breero tegenwoordig was en de melodieuze regel van Hooft opving, in z'n brein vasthield en gebruikte toen hij de geschiedenis schreef van z'n drie eerste verliefdheden, om de dubbele rouw die er ook voor hem weggelegd was, dat hij n.l. niet wou, toen hij kon, maar niet kon toen hij wou. Hij kon haar, Margriete, gekregen hebben, maar hij wou niet zoals hij in de eerste koepletten zegt, (hier spreekt berouw uit: had hij 't maar beter aangelegd) maar nu was 't net omgekeerd: hij wou nu wel, maar nu wou zij niet.
Doe bleef ick uit verdriet.
Dezelfde woorden van Hooft dus maar in ander verband gebruikt als men ziet.
Ook is het verband tussen de vier regels van Breero, als men niet aan ontlenen door hem wil denken, vreemd:
en dan daar niet op volgende, dat ik mogend niet en wou en willend niet en mach, maar die mogend niet en wou en willend niet en mach, wat alleen te billiken is, als Breero in z'n vers een aanhaling doet van een bekend vers. Zodat ik geloof dat wij hier een voorbeeld hebben dat een regel van Hooft insloeg bij Breero.
Deze verklaring is de meest voor de hand liggende.
En dan nog. Hoe moet men zich dat wel voorstellen, dat Hooft zo'n versje van Breero als dit te lezen kreeg? Werden ze