Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
De oude en nieuwe methode van taalstudie.
| |
[pagina 152]
| |
scheydene byvouglicke woorden mogen lijden, zijn deze Man, Meester, Koning, Dienaer, Discipel, Heer, Profeet, Helt, Navolger, Bouk, Mensch, Priester, Vrient.’ Hij laat dus 't dubbel gebruik toe! Al vindt hij 't zonder -e aangenamer! AmpzingGa naar voetnoot1) geeft zo ook op: het kleyn, ofte kleine, een kleyn kind. Hooft in zijn Waernemingen raisonneert: ‘Men zoude mogen stellen dat alleen de Substantiven die eenighen menschelijken persoon beteekenen, de e in 't Adjectyf op 't letst niet lyden willen, en dat andere Masculynen die geenen menschlijken persoon beteekenen, de e in 't letst van 't voorgaende Adjectief vereijschen. Maer hier tegens strijdt, datmen zeidt Een ryke boer, een gaeuwe dief, doch men zoude moghen zeggen, dat men behoort (!) te stellen Een ryk boer... Maer men zeidt Een jonge, een groote zoon; ende nemmer Een groot, een jong zoon: desgelijks Een bequaeme bode, niet bequaem bode. Doch om reghel te maeken moghte men invoeren (!) te zeggen Een jong zoon, een bequaem bode. Is dit niet sterk sprekend? Als ze de regel niet zo gauw vinden konden, dan maakten ze 'm maar al vast: zo verslingerd waren ze er op een Grammaire te hebben: ze hadden niet eens geduld.Ga naar voetnoot2) Hubert acht het evenveel oft men zeidt Het groot huys, Het sterk paerdt, oft Het grootehuys, het sterke paerdt, maer ik achte dat men zeggenmoet het groote huys, het sterke paerdt. | |
[pagina 153]
| |
Kok geeft alleen de ghoede man, een ghoedt man, een ghoede vrouw, een ghoedt wijf, en het ghoedt wijf.Ga naar voetnoot1) En zo ook Leupenius in 1653: ‘Een en de maaken ook eenig onderscheid in de byvoeuglyke naamwoorden, voor de welke sij gestelt worden: soo seght men een geleerd mann, en de geleerde mann.’ Ten Kate geeft de nu nog bekende regel in 1723.Ga naar voetnoot2) Alleen keurt hij het sterk paerd af, als in ‘strijd met de gewoonte en 't agtbaerste gebruik.’Ga naar voetnoot3) En laat dan de verklaring volgen. Hij verwondert zich over de ‘uitnemende schranderheid onzer Voorouderen, die’ zo'n verschil ‘hebben weten intevoeren’! Want zij hadden opgemerkt dat in de gevallen zonder -e het adjectief eigelik een bijwoord was. Zo is een sterk looper, zoveel als een die sterk loopt; en betekent het een loper, die sterk is, dan heeft het geen betrekking op ‘het loopen, maer op de aert van de persoon.’Ga naar voetnoot4) Maar, waarom - zo vraagt de Vrager of Liefhebber - ‘wijst men dan in de Pluralis en in 't Fem. dit verschil niet aan? Want men zeid: Een goede loopster, enz.’Ga naar voetnoot5) En waarom niet achter de? 't Eerste kan hij niet verklaren. En 't laatste gaat Ten Kate dan na in de verwante en oudere talen. Na de heeft men nooit onderscheid gemaakt, en na een eerst later, ‘toen de Letteroefening door behulp der Geestelijkheid in onzen hoek begon bemint te worden, en toen de Artic: Een ingevoert is, zo heeft men sedert op die fijne onderscheiding agt genomen.’ Ten minste, al houden de schrijvers er zich niet aan, zegt hij, ‘ik agte egter niet, dat de oorspronk daer van zo jong te houden is. Want het komt mij onbegrijpelijk te voren dat onder zo volkrijk een Gemeente, als in deze Lande sedert twee honderd jaren geweest is so fijn een onderscheid kon ingevoert worden, in weerwil van een tegenstrijdige gewoonte.’Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 154]
| |
't Argument was voor de Grammaire raisonnée voldoende. Hoe 't is, gaf Talen aan in Taal en Letteren V, 180/2 en kort aangegeven is 't in T. en L., II, 320. Uit die honderd jaar dateert zonder twijfel 't gebruik bij de enkele woorden die min of meer 't karakter van samenstelling hebben. 't Zijn de laatste overblijfselen, maar van biezondere aard geworden, van een oude algemeenheid. Ten Kate's onbegrijpelikheid is een gevolg van 't idée; taalveranderingen worden ingevoerd; taal wijzigt zich niet uit zich zelf! En toch, Ten Kate staat enorm hoog voor zijn tijd. Maar - men went zo maar geen ouwe idéeën en gewoontes af! Men blijft altijd min of meer onder de invloed.
Omtrent de samenstelling van woorden vond ik niet veel, in de vroegere tijden. De Twespraeck van 1584 zegt alleen: ‘zo die twe’ - substantiva wel te verstaan - ‘an elck ander verknocht wordende een woord uytmaken, neemtmenze bey inden noemer als slaapmuts, hemdrock, borstlap, handschoen, hozeband, voorman, knoopghat, slaapkamer, woonhuis, boomghaard, appelboom, schrijfpen, zandbus’.Ga naar voetnoot1) Van Heule in 1626 deelt wat meer mee: ‘Daer worden dicwils van twee zelfstandige woorden, een dobbel ofte Gekoppelt woort gemaeckt, als van Meulen ende Waeter komt Waeter-meulen... In het tsamenstellen van diergelijke woorden worden dikwijls eenige letteren van het voorste woort naegelaeten, om de uytspraeke te verzoeten, gelijk men zien kan aen Burgemeesters, Jonkvrouw, Blijschap, Vrienschap, deze woorden zijn gestelt voor Burgenmeesters, Jongevrouw, Blijdschap, Vrientschap, alzo vintmen ook in de plaetse van Goedichlic, Goedelic en Goelik, de veranderinge der Letteren is mede in deze Koppelingen zeer gemeyn. | |
[pagina 155]
| |
Het gebeurt ook in het verdobbelen der woorden dat het woort inden Barer gebogen wert, als Schaepsvel. Ook worden de woorden des Vrouwelicken geslachts zomtijts in het Veelvoudich genomen, als Zonnen-schijn, Herten-leet, Hoeren-loon, men zegt ook Zonne-schijn, Hoere-loon, Mane-schijn, Sterre-licht, Manne-volk, deze manier van tzamenkoppelen, trekt na eenige Byvouglike woorden, als Aerden, Linnen, Gulden’...Ga naar voetnoot1) Van die adjectiva had men ook als bijvorm: aerde, linne, gulde, zo gebruikt bij Vondel en anderen. Weiland zegt over 't al of niet er tussen-voegen van deze letters niet veel. Alleen dat 't gebeurt. Maar moester dan geen vaste regel voor wezen? Natuurlik. Daar is men nog op uit! En dan vóórschrijvend à la Grammaire raisonnée. Hoe meer onderscheidingen - op papier: hoe beter! Heeft men, vraagt L.A. te Winkel, te schrijven: ‘kurketrekker of kurkentrekker? is het een werktuig om telkens slechts de kurk van éene flesch, of om de kurken van alle voorkomende flesschen te trekken?’Ga naar voetnoot2) - Een belangrijke kwestie; een lastig geval. Dan verder deze nog: ‘geitevleesch of geitenvleesch; paardestal, of paardenstal.’ Van deze laatste ‘rekenen wij ons verplicht den dubbelen vorm te erkennen.’ ‘Verplicht’! als men dus zeker is dat het 't vlees is van éen geit; of er maar éen paard op stal staat, dan schrijft men geitevlees, en paardestal! Als iemand dus zegt: - maar niemand zegt 't! - mag ik u nog een stukje schapèvlees aanbieden, let wel, dan is dat schapèvlees natuurlik van een enkelvoudig schaap. ‘Omgekeerd zou men den meervoudsvorm niet gaarne missen’, zegt te Winkel, ‘als men, de geheele soort bedoelende, zegt: schapenvleesch is voor sommige gestellen nadeelig’! - Daar zijn er nog mooiere. Zo is een kippeborst een borst | |
[pagina 156]
| |
van een kip; en een kippenborst een borst als van kippen; en hazelip, is de lip van een haas, maar hazenlip, de lip als van een haas! Is 't weer niet altijd hetzelfde nog: woord voor woord, en wel 't geschreven, bekijken? En uit de spelling blijkt de betekenis! Zo waren er weer enige nieuwe onderscheidingen gemaakt. Als men die nu maar onderling goedvond en aannam en overnam! dan was de moedertaal weer verrijkt!
Men heeft de ‘Taal’ wel voor conventie gehouen in de zin van ‘onderling afspraakje,’ zo iets als Rousseau met zijn Contract Social. En er zijn nog wel leken in Taalstudie, die daar nog aan geloven! Dat is 't gevolg van die Grammaire Raissonnée. En heeft ook de taal, die Grammaire Raisonnée debiteert, niet machtig veel van een onderling afspraakje?! -
(Wordt vervolgd.) B.H. |
|