Jonckbloet's geestig boek.
In De Génestet's Fantasio, 2e Zang, XIV wordt gezegd:
Dit laatste Fransche vers is zeer direkt gestolen
Van ‘glimworm Victor Huig, het puik der kapriolen,’
't Geen weer gestolen is uit Jonckbloet's geestig boek,
Belaên met Fuhri's dank en 's Gravenhage's vloek,
Die weer gestolen heeft, waarschijnlijk van een ander,
Waaruit gij leeren kunt: mijn broeders, helpt elkander!
Bedoeld is: Physiologie van Den Haag door een Hagenaar, uitgegeven door K. Fuhri te 's-Gravenhage 1843. Hoofdstuk II, De Haagsche Straten begint:
Wanneer ik onze residentie-stad geographiesch en topographiesch wilde beschrijven, zou ik kunnen aanvangen met u te zeggen, dat zij is staande en gelegen tusschen de Noordzee en het Haagsche bosch, Thetyn Faunumque inter, zooals Barlaeus gezegd heeft. En wanneer een mijner lezers mij dan al beschuldigde van wat onduidelijk in mijne bepaling te zijn, zou ik mij kunnen beroepen op het voorbeeld van iemand, die door de meesten voor een groot, uitstekend genie wordt gehouden, den glimworm Viktor Huig, het puik der caprioolen, die den laatsten molik zijner vrij wat ontstelde verbeelding, den aartsvader Job, plaatst in een kasteel, welks ligging wij ons zeker duidelijk kunnen voorstellen, als wij weten dat het moet gezocht worden zoo wat entre Cologne et Spire!!
Dat ‘de Hagenaar’ Jonckbloet is, wordt in het Levensbericht van de Mij. v. Ned. Lettk. vermeld; dat De G. niet overdreef in het laatste deel van de vierde regel blijkt uit het exemplaar van het zeldzaam boekje, dat op de Koninklike Bibliotheek berust. In Een Achttiende Hoofdstuk voor de Physiologie van Den Haag te 's-Gravenhage bij J.M. van 't Haaff 1843 en in een Laatste Hoofdstuk te 's Gravenhage bij P. Mingelen 1843 worden schrijver en uitgever aangevallen in alles behalve malse bewoordingen. Een verdediger ontbreekt ook niet. Siegfried de Buitenman