Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Enige woordafleidingen.
| |
[pagina 129]
| |
De verklaring is elders te zoeken. Luim is een wisselvorm van luin, fr. lune, zoals pelgrim naast pelerijn, prisume naast prisune, plamen naast planen, oudfr. planer. Misschien is deze wisseling van n en m reeds OudfransGa naar voetnoot1) Zie Nyrop, Grammaire historique, I, § 332: ‘Il y avait parfois, dans la vieille langue, une certaine hésitation entre n et m à la fin des mots.’ Voorbeelden: latimier (van latin), étamer (van étain), envenimer (van venin) enz. Deze aarzeling is een gevolg van het, ten gevolge der nasalisatie van de klinker, onduidelik worden der artikulatie van n en m aan het eind der woorden. Ook in de franse woorden in het Engels komt wisseling tussen n en m in den ‘Auslaut’ voor.Ga naar voetnoot2) | |
Kwetsen.Elders heb ik reeds aangegeven wat, naar mijn mening, de ware etymologie is van dit werkwoord. Ik wil er hier wat nader op ingaan, in verband met wat ik, Tijdschrift XXI, 297, over de afgeleide werkwoorden ten onzent heb gezegd. Volgens Franck staat het woord in verband met een groep werkwoorden die oorspronkelik onomatopeeën waren; evenwel, ‘invloed van lat. quatio, quasso “schudden, verpletteren,” en vooral van glb. ofra. quasser... is mogelijk.’ Ik voor mij vind het gevaarlik, voor jonge woorden zich te bedienen van zulk een vage wijze van uitdrukking; in de indogermaanse filologie is men wel verplicht soms dergelijke wazige uitdrukkingen te gebruiken, maar laten wij ze in onze wetenschap toch zoveel mogelik vermijden. Hoe stelt Franck zich dat onomatopee voor, vóórdat het | |
[pagina 130]
| |
de invloed van quatio (die al buitengewoon problematies is) of van quasser heeft ondergaan? Heeft die invloed de vorm of de betekenis of één van beide veranderd? Is het klanknabootsende woord hier bij ons gevormd? Kluge, s.v. quetschen doet geen poging het woord te verklaren: hij noemt alleen mnd. quattern, quettern, dat, volgens Franck, ook in het Nederl. zou bestaan, nl. kwetteren in de zin van ‘kneuzen’; ik ken dat woord niet. De waarheid is dat kwetsen eenvoudig ontleend is aan een ofr. werkwoord, waarmee het in vorm en betekenis volkomen overeenkomt. Naast ofr. quasser (lat. quassare, frequentatief van quatere) komt voor quassier (van quassus, partic. van quatere); beide betekenen ‘meurtrir, fracasser’. Dit laatste luidde in het Pikardies quachier (vgl. bachi naast baissier, crache naast graisse, michon naast moisson). Men herkent dadelik in de ofr. dubbelvorm de mnl. dubbelvorm kwessen 1 (ofr. quaissier) naast kwetsen 1 (ofr. quachier). Wat de e betreft, reeds in het Ofr. komt quesser voor; maar het is niet onmogelik dat die e bij ons te verklaren is door de analogie van een ander ofr. woord dat ook ‘kwetsen’ betekende, nl. coissier, dial. coichier, cuechierGa naar voetnoot1), lat. coctiare: ook hier staat ch tot ss in dezelfde verhouding als in baisser en bachi, enz.; de ue naast o in de dialektiese vorm moet aldus verklaard worden dat, in sommige gedeelten van Walenland, een open o in een gesloten geaccentueerde lettergreep gediftongeerd wordtGa naar voetnoot2); nu is cuechier zonder twijfel de generalisatie van de sterke vormen, coichier is de direkte zwakke vorm. Cuechier komt volkomen overeen met ons kwetsen. En onmogelik is het geenszins dat de e in kwetsen, in plaats van de a in dial. quachier, naar analogie van cuechier zou zijn ontstaan. Waarom ik liever niet kwetsen onmiddellik van cuechier laat komen? Omdat in het Ofr. voorkomt een subst. quassure, dial. quachure ‘blessure, contusion’, dat van ons kwetsuur niet te scheiden is, en waarin dus kwets- zonder enige twijfel van ofr. quach afkomt. En | |
[pagina 131]
| |
ook, omdat Kiliaen naast de betekenis ‘vulnerare’ opgeeft ‘quassare’; deze dubbele betekenis wordt wèl verklaard door ofr. quaissier, niet door dial. cuechier, dat alleen ‘kwetsen’ beduidt. | |
Bui.Over dit woord durf ik niet stellig te spreken; vast staat alleen dat het een overgenomen woord is (door de noorse talen is het blijkbaar aan het Nederlands ontleend). Terecht verwerpt het Ned. Wk. de door Franck voorgestelde etymologie (ital. buio). Kiliaen vermeldt naast bui de vorm buide. Nu vind ik, in het dialekt van St.-PolGa naar voetnoot1): ‘béit, ‘rafale, et par extension tempête, ouragan; un b. de neige, un b. de vent.’ Men ziet dat dit woord, wat de betekenis betreft, volkomen aan ons bui beantwoordt. En de vorm? Mag men buide = beit vergelijken met fermentuit = fermenteit, lavuit = laveit? De vorm beie(vanger) kan deze onderstelling steunen, en een derde vorm baai(vanger) zou volkomen met lawaai naast laveit overeenkomen. Maar wat is dat pikardiese béit? In het Frans zou het *bé kunnen luiden.Ga naar voetnoot2) | |
Rei.Dezelfde wisseling van ei en ui treffen wij aan in het woord reien ‘choreas ducere’, waarnaast Kiliaen een tweede vorm ruien opgeeft. Het komt zonder twijfel van ofr. roie | |
[pagina 132]
| |
‘sillon’, lat. riga, dat ook rooi bij ons heeft gegeven. Naast roie (pik. rwèy) komt voor raie (pik. rèy), dat bij ons reie moest worden. Het franse woord werd reeds gebruikt voor een bepaalde soort dans: Men mag vermoeden dat ‘a roie’ spelen een soort dans is waarbij de exekutanten zich in één gelid plaatsten. | |
*Carijn.Het Mnl. Wk. haalt (III, 1201) twee passages aan uit de Merlijn, waar carijn de betekenis heeft van ‘tovercirkel’; deze blijkt vooral duidelik uit de tweede aanhaling: ‘Si gingen in den carijn.... dat Merlijn gemaket hadde, en doe si daer in quamen begonden si dansen ende reyen.’ De vertaler las in het oorspronkelik waarschijnlik cerne ‘tovercirkel’, zoals uit de engelse aanhaling in het Mnl. Wk. blijkt. Het schijnt dat hij dit verward heeft met ofr. carnin, ‘charme, parole magique.’ Vgl. een voorbeeld, door Godefroy aangehaald, s.v. carnin: ‘Li homs qui les prent si fait un cerne et va disant ses carnins au cerne faire.’
J.J. Salverda de Grave. |
|