Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Enige woordafleidingen.Lawaai.Men is, geloof ik, vrij algemeen overtuigd dat dit woord een hebreeuwse oorsprong heeft. Dozy, in zijn Oosterlingen, leidde het af van een hebreeuwse term, die ‘utinam’ beduidt; van bevoegde zijde wordt mij echter medegedeeld dat dit hebreeuwse woord hallewaai en niet lawaai luidt en tot de literaire taal behoort. Eerder zou men in lawaai kunnen herkennen het hebr. lewaaye, ‘joodse begrafenis’: zoals men weet gaat deze gepaard met veel ‘lawaai’, en het moet erkend dat vóór deze verklaring veel te zeggen valt; de tegenstelling die wij aantreffen in de uitdrukking ‘purim en lawaai maken’ zou er te treffender door worden. Geheel zeker is die afleiding evenwel niet. Dr. A. Beets maakte mij opmerkzaam op het art. Gelawaai in het Ned. Wk. Het schijnt dat dit woord eerder voorkomt dan lawaai: de woordenboeken vermelden deze laatste vorm eerst later; hij ontbreekt in Weiland en Bomhoff (1857). Zoals de Heer Boekenoogen mij nog mededeelde, vermeldt Harrebomée (I, 130b) het spreekwoord: ‘Hij maakt meer lawaai dan zeven dieven aan de galg’Ga naar voetnoot1) Men mag dus veronderstellen | |
[pagina 26]
| |
dat vóór het zelfst naamw. lawaai, een werkwoord lawaaien bestond, waarvan het 't verbale subst. is, en daarmede zou de hebreeuwse etymologie vervallen. Ook de betekenis van gelawaai schijnt tot die konklusie te leiden; immers uit de voorbeelden (van Fokke Simonsz. en van Potgieter) blijkt niet de zin van ‘koude drukte’ die het woord nu heeft. Een tweede bezwaar tegen afleiding van lawaai uit het Hebreeuws is dat dit woord in onze betekenis in het Jodenduits niet schijnt voor te komen en lewaaye, ‘begrafenis’ juist alleen aan de Hoogduitse Joden eigen is. Het is misschien de moeite waard na te gaan of men een andere aannemelike etymologie voor het woord kan vinden: welke deze ook mag zijn, de mogelikheid of, als men wil, de waarschijnlikheid bestaat dat het joodse woord invloed op de betekenis en misschien op de vorm heeft gehad van de oorspronkelike term. Franck en Vercoullie hebben het woord op verschillende wijze trachten te verklaren. De eerste, in navolging van De Bo, beschouwt het als een verbastering van fr. l'aubade; het verschil in vorm verbiedt evenwel die afleiding aan te nemen. Zij zijn zonder twijfel tot die veronderstelling gekomen door één van de betekenissen die, in het Vlaams, volgens Plantijn en Kiliaen, lauweit heeft gehad (zie beneden), met welk woord zij zeker lawaai in verband hebben gebracht. Vercoullie neemt dat verband ook aan; hij wil beide woorden echter verklaren uit fr. levée, ‘morgenbezoek,’ een betekenis die, voor zover ik weet, wel aan lever, maar nooit aan levée is eigen geweest. Toch geloof ik dat er inderdaad verband tussen lauweit en lawaai bestaat.
Het fr. louvoyer komt het eerst voor in de 16e eeuw, als lovier en loveer (Godefroy, Littré). Dit zijn alle varianten van hetzelfde woord; van bijna alle ww. op | |
[pagina 27]
| |
-oyer komen, in het Oudfrans, daarnaast vormen op -ier en op -eer voor; men zie b.v. Godefroy, s.v. flambeer, giboier, guerroier, ondoier, charier, festier. Soms komen de vormen op -ier het vroegst voor, b.v. festier (festoyer is nieuwfrans), en het is mogelik dat dit ook het geval is met louvoyer; doch dat doet er niet toe voor ons onderzoek; voor ons komt het er slechts op aan vast te stellen dat loveer heeft bestaan.Ga naar voetnoot1) Van loveer komt bij ons zowel laveren als laveien. Plantijn stelt ze gelijk; Kiliaen scheidt ze, doch kent aan beide de grondbetekenis ‘vagari’ toe; in het Nederlands betekent trouwens ook laveren ‘met een onvaste gang lopen’. Er is dus geen twijfel aan de identiteit der beide woorden. Laveren komt van de Infin. loveer; vergelijk voor de synkope van de hiatusvokaal suppleren (fr. suppléer), afleren (fr. affluer) - die echter ook uit het Latijn kunnen komen; in dat geval is suppleren (lat. supplere) geen bewijs -populoen (fr. populeon). Laveien komt van de stam van het franse werkwoord, nl. lové; dat wij van fr. é ei hebben gemaakt, sprak vanzelf; ik verwijs naar hetgeen ik vroeger daarover schreefGa naar voetnoot2); en ook de verandering van o vóór de toon in a is een zeer algemeen verschijnsel; Kiliaen behandelt trouwens loeveren en laveren in hetzelfde artikel. Dubbelvormen als laveren en laveien zijn talrijk; ik heb er vroeger enige bijeengezet.Ga naar voetnoot3) Het verbale substantief van laveien, nl. lavei, komt voor in de uitdrukking ter laveie gaan, ‘slenteren, stropen,’ en in de zin van ‘vrijaf, verlof’ (Mnl. Wk.). Waarschijnlik zijn de verschillende betekenissen van laveien aldus in elkander overgegaan: 1. ‘laveren, heen en weer gaan’; 2. ‘kuieren’; 3a. ‘stropen’; 3b. ‘vakantie nemen’ | |
[pagina 28]
| |
Volgens Franquinet, in zijn Woordenlijst van het Maastrichts taaleigenGa naar voetnoot1), komt aldaar voor laveien, ‘leven maken’ (vergelijk voor de overgang van betekenis, mnl. feest, ‘gedruis’) Dezelfde schrijver vermeldt ook laweit, ‘gedruis, geraas’. Dit woord komt, in het Vlaams, voor als laweit, laweet, lawijt (De Bo), en vroeger als lauweit, lauweiten (Kiliaen, Plantijn)Ga naar voetnoot2). Dat het hetzelfde is als lavei lijdt geen twijfel. Wat betreft de w, De Bo vermeldt naast lavei een vorm lawei; en de t kan men aldus verklaren, in laveien is een anorganiese d ingevoegd (vgl. belijden, contreide, enz.); van laveiden is het verbale substantief laveit en hiervan is laveiten gemaakt. Daarmede komt overeen de ontwikkeling van ofr. greer, waaraan bij Kiliaen beantwoorden greien, greiden, greeden, greiten, greten. Het kan zonderling lijken dat, in het Vlaams, lavei niet in de zin van ‘lawaai’ voorkomt. Ik verklaar dit aldus dat in Vlaanderen laweit de jongere, en tans alleen bestaande, vorm van het woord is, terwijl lavei slechts in enige vaststaande uitdrukkingen is bewaard gebleven. In Maastricht vonden wij alleen het werkwoord laveien in de betekenis ‘gedruis maken’, en ik herinner eraan dat de oudste vorm gelawaai ons tot de veronderstelling had gevoerd dat inderdaad het werkwoord lawaaien ouder dan lawaai moest zijn. Indien dus lawaai, wat de vorm betreft, met laveien mag worden gelijkgesteld, dan is het niet te vermetel in dat woord de mogelike oorsprong van de nederlandse term te veronderstellen. Nu kan lawaai zeer goed een dialektiese uitspraak zijn van lavei, lawei, afkomstig uit een streek waar de klank è (uit i of ei) als aai wordt uitgesproken, dus, volgens Te Winkels kaart, uit Noord- of Zuid-Holland. Aan West- of Oost-Vlaanderen, waar, volgens De Bo (p 259), ‘het letterteeken ei den klank heeft dien de Oost-Vlamingen en de Hollanders aan ij geven’ (vgl. | |
[pagina 29]
| |
Winkler, Dialecticon, II, 307: ‘ai voor ij en ei in het Oost-Vlaamsch’), valt voor dit zeker hollandse woord niet te denken. Dat, in het Middelnederlands, naast lavee lavaie voorkomt (Stallaert, II, 147), evenals bij Merula, Over de Wildernissen (Zie Kiliaen, p. 341, n.), is voor ons van geen belang, omdat lawaai een zeer jonge vorm is; voor die oude voorbeelden vergelijke men valaie naast valeie, tanait naast taneit,
Een vraag die niet in onmiddellik verband staat met ons onderwerp, is deze of vla. lavuit hetzelfde woord is als laweit (lauweit). Kiliaen (en ook De Bo) scheiden ze van elkander; lavuit betekent volgens hen, ‘scherts’, en lauweit, bij Kiliaen, ‘morgengezang’, en bij De Bo, ‘lawaai’. Plantijn stelt echter beide woorden gelijk en geeft als betekenis ‘aubade’ op. Ik doe alleen opmerken dat de vorm geen bezwaar oplevert voor de gelijkstelling der beide woorden. Vergelijk fermentuit, dat zonder twijfel van fermenteit (ofr. fermeté, dial. fermeteit, ‘gruittol’)Ga naar voetnoot1) komt, wambuis naast wambeis. De verwarring van ui en ei is waarschijnlik hieraan toe te schrijven dat, in Oost-Vlaanderen, ui zowel als ei de klank ai hadden (De Bo, p. 1040). Minder waarschijnlik komt het mij voor dat de ui van lavuit zou wijzen op een ontlening aan de fr. vorm louvoier, hoewel men voor de verandering van oi in ui andere voorbeelden zou kunnen aanhalen. (Wordt vervolgd.) J.J. Salverda de Grave. |
|