Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De taal van de planeet Mars.Ga naar voetnoot1)Deze aankondiging van een boek dat vier jaar geleden is verschenen komt, hoop ik, niet te laat om sommige lezers van Taal en Letteren tot kennismaking met het geheel op te wekken. Dat ik nog over het boek spreek vindt hierin zijn verontschuldiging dat het werk, wel verre van in die vier jaar de bekendheid gekregen te hebben waarop het m.i. recht heeft, zo goed als onopgemerkt is gebleven. In Frankrijk heeft men het in een enkel tijdschrift besproken, in Duitschland is er, zover ik heb kunnen nagaan, niet de minste aandacht aan gewijd. Dat lot deelt het boek met een andere vrucht van Henry's filosofiese geest en veelomvattende geleerdheid, met een werkje dat in dezelfde verhouding staat tot le langage Martien als de theoretiese uiteenzetting van de natuurkundige tot de proeven die hij daarna aan zijn auditorium vertoont. In 1896 gaf Victor Henry een klein boekje uit van grote betekenis. Het heette Antinomies linguistiques,Ga naar voetnoot2) en bevatte in een zeer beknopte en duidelike vorm een be- | |
[pagina 18]
| |
spreking der belangrijkste kwesties over het wezen der taal die sedert Plato de aandacht hebben getrokken van allen die de taal filosofies hebben beschouwd. Veel van Henry's meningen kan men terugvinden in het grote werk van Wundt,Ga naar voetnoot1) die echter, wonderlik genoeg, van 't werk van zijn Franse kollega geen kennis droeg, en die ook bij 't samenstellen van het tweede deel van ‘die Sprache’ er geen notitie van heeft genomen, hoewel hij door A. MeilletGa naar voetnoot2) uitdrukkelik op Henry's boekje opmerkzaam was gemaakt. Internationaal is zelfs de taalwetenschap nog lang niet! Een der stellingen die de Franse geleerde met de meeste nadruk in zijn Antinomies verkondigt is wel deze dat de taal iets bewusts is, de wijze waarop die taal werkt iets onbewusts. Men geeft dit geredelik toe wat de wijzigingen in de klanken betreft, en ook de veranderingen in de vormleer worden, behoudens talrijke inkonsekwenties in de toepassing, in den regel niet aan een opzettelik bedoelen van het sprekend individu toegeschreven, maar waar sprake is van zinsbouw en overgang van betekenis der woorden, is men vrij algemeen geneigd aan de uiting van een bewuste wil toe te schrijven hetgeen volgens Henry niet anders kan verklaard worden dan als de uitkomst der onbewuste werkzaamheid van de menselike geest. In zijn Antinomies heeft de Schrijver zijn gevoelen betoogd door redenering; in de studie die ik tans ga bespreken heeft hij gemeend zijn stelling proefondervindelik te kunnen bewijzen. Het volgende geval van abnormaal zielsleven (of van clairvoyance, zullen misschien enkelen zeggen) leverde hem de stof voor die demonstratie. Een ontwikkeld jong meisje te Genève, een vermaard medium in die stad, deelt in haar trances mee dat zij eertijds, in de 15de eeuw, een Arabiese prinses was, gehuwd met een Indiese prins; maar zij spreekt in haar staat van geestverrukking geen Arabies, maar een taal waarin met onmiskenbare duidelikheid enkele woorden Sanskriet voor- | |
[pagina 19]
| |
komen, ofschoon zij in normale toestand verklaart nimmer iets van die taal te hebben geleerd, en dan ook noch die woorden, noch de gehele zinnen die zij spreekt zelf begrijpt. Maar bovendien doet zij nog andere, raadselachtige mededelingen: zij wordt verplaatst naar de planeet Mars en spreekt daar met verschillende mensen in hun planetetaal; soms schrijft zij op wat ze hoort en kan daarvan een nauwkeurige vertaling geven, dank zij de hulp van een geest die op Mars thuis behoort. Al deze berichten zijn zo getrouw mogelik verzameld en uitgegeven door de heer Flournoy, hoogleraar in de zielkunde aan de Universiteit te GenèveGa naar voetnoot1). Wij bezitten daardoor een verzameling van 40 zinnen in Marstaal, tezamen 300 woorden tellende. Dit materiaal heeft aan Victor Henry de stof voor zijn studie geleverd; hij heeft zich de vraag gesteld of 1o. Mej. Smith (onder die schuilnaam wordt het Genevese medium door Prof. Flournoy aangeduid) die woorden werkelik op Mars heeft geleerd, of 2o. zij die taal uit zich zelf kan hebben bedacht, of dat 3o. zij al die Marswoorden onbewust ontleend heeft aan taalvormen die schuilden in haar geheugen. Aan de volkomen goede trouw van Mej. Smith valt niet te twijfelen. Daarvoor staat Prof. Flournoy, die haar sedert jaren kent en bestudeert, borg. Toch is 't nauweliks nodig, zelfs niet voor hen die niet a priori de mogelikheid van zielsverhuizing en verplaatsing naar andere hemellichamen loochenen, te betogen dat de taal die het medium spreekt noch die van een Arabiese prinses uit de 15de eeuw, noch een middel van gedachtewisseling op de planeet Mars zijn kan. Het eerste wordt reeds aangewezen door de naïeve onwetendheid waarmee het medium aanneemt dat een Arabiese vrouw Sanskriet gesproken zou hebben in een tijd waarin die taal sedert lang alleen als priestertaal nog voortleefde, en dat het Marsies (voor 't geval zo iets aards als een taal op andere planeten bestaat!) buiten spel moet blijven, blijkt uit die taal zelf. Immers het Marsies van Mej. Smith gelijkt in woordvorming en zinsbouw zó nauw- | |
[pagina 20]
| |
keurig op haar moedertaal, het Frans, als geen twee aardse talen op elkander gelijken. Woord voor woord wordt overgezet, en er komt een Franse zin voor den dag zonder een enkel Marsisme! Één enkel voorbeeld; O mère, tendre mère, mère bien-aimée luidt I modé, mété modé, modé iné; waar dus het Frans tendre vóór 't zelfstandig naamwoord zet en bien-aimée er achter, doen de Marsbewoners precies hetzelfde! De onderstelling dat Mej. Smith de planetetaal gemaakt zou hebben wordt eigenlik reeds te niet gedaan door de overtuiging dat zij geen bedriegster is. En wil men die onderstelling zo opvatten dat men aan een onbewuste schepping van haar geest denkt, dan blijft de vraag over aan welke wetten haar spraakvormend vermogen heeft gehoorzaamd, uit welke voorraad van klanken en spreekvormen het heeft geput. Op die laatste vraag heeft de schrijver door 't uitwerken der derde onderstelling, die der latente aanwezigheid in haar geheugen van allerlei spraakvormen, het antwoord willen geven. Hij neemt aan - gelijk Prof. Flournoy reeds vóór hem gedaan had - dat het Marsies het onbewuste produkt is van een kinderlik verstand, dat niet het minste begrip van 't wezen der taal heeft en zich verbeeldt dat men een taal schept door eenvoudig voor elk woord in de moedertaal een ander woord te zetten dat er van afwijkt, - een woord dat men meent als iets geheel nieuws te bedenken, terwijl het inderdaad een vervorming is van een vroeger gehoord woord dat niet meer in ons bewustzijn, maar nog wel in ons geheugen is gebleven. De grondstoffen voor 't Marsies behoeven dus niet alleen aan 't Frans te zijn ontleend; zij kunnen afkomstig zijn van alle talen die Mej. Smith eens, hoe onvolkomen ook, gekend heeft. Nu heeft Mej. Smith in der tijd Duitse geleerd en Victor Henry meent dan ook in 't Marsies enkele verminkte Duitse woorden te kunnen aanwijzen, b.v.: cen, schoon (schön); gude, goed (gut); ima, hemel (Himmel); modé, moeder (Mutter of Engels mother), enz. Maar er blijven tal van woorden over die noch met het Frans, noch met het Duits in enig aannemelik verband gebracht kunnen worden. Van een 50-tal meent Henry het | |
[pagina 21]
| |
origineel te kunnen aanwijzen,... in het Hongaars. Wel heeft Mej. Smith die taal nooit geleerd, maar haar vader was een geboren Hongaar en vermoedelik heeft hij tegen zijn kinderen in hun prille jeugd dikwels zijn moedertaal gesproken, waarvan dan allerlei brokstukjes latent in hun geheugen zijn achtergebleven. Enkele Oosterse woorden, en daaronder een 15-tal Sanskrietwoorden of Sanskrietachtige termen (des mots sanscritoïdes noemde Prof. Flournoy ze reeds, op gezag van de beroemde linguist de Saussure), schrijft hij toe aan verwarde herinnering van de lektuur van in 't Oosten spelende romans, waaraan ook de zonderlinge fiktie van de Arabies-Indiese prinses te danken zou zijn. Er blijft dan nog een zeker aantal woorden over die zich verzetten tegen elke afleiding. Op de studie van de woordeschat berust hetgeen de schrijver meedeelt omtrent de klank- en vormleer van het Marsies, omtrent de wijze van woordvorming en de overgang van betekenissen. Hij komt tot de uitkomst dat de spraakkunst van het Marsies al heel weinig belangrijks oplevert en allerlei procédés vertoont die aan 't Frans eigen zijn. Dit geldt ook - en dit is voor de bedoeling die Henry met zijn boek had merkwaardiger - van de semantiek (de leer der overgangen van betekenis). Het blijkt dat Mej. Smith onbewust al die rhetoriese figuren toepast die men in werkelik bestaande talen geneigd is aan de bewuste wil der individuen toe te schrijven. In chèke (papier) gebruikt zij, die van beroep bediende is op een handelskantoor, een bepaald soort papier (Fr. chèque) voor 't algemene begrip; wanneer zij voor ‘zoon’ chiré zegt, komt een kenmerkende eigenschap (chéri, met omzetting) in plaats van 't voorwerp zelf, kontaminatie van twee verwante begrippen leidt herhaaldelik tot het vormen van nieuwe woorden als èpizi voor roos (épine + rose) enz. enz. Overigens is de grilligheid van de woordvorming in scherp kontrast met de benepen armoede van de vormleer; het werkwoord b.v. ondergaat zo goed als geen vormveranderingen, en onregelmatig zijn juist die werkwoorden die ook in 't Frans verschillende vormen bezitten. | |
[pagina 22]
| |
Dat in de drie jaren waarin Mej. Smith van tijd tot tijd Marsies sprak, zij zich zelf vrij wel gelijk bleef in de betekenis der eens aangenomen woorden - als men twee periodes, aan 't begin en aan 't eind, van onvolledig vertaalde uitroepen uitzondert, - dat is reeds merkwaardig genoeg, maar als in die betrekkelik lange tijd er ook konsekwentie viel waar te nemen bij een eenigszins ontwikkeld systeem van verbale vormen, dan zou dat alleen mogelik geweest zijn wanneer zij ook hier zich doorlopend bediend had van Franse vormen, evenals in haar syntaxis. Dat heeft zij niet gedaan, en zo kwam zij tot een Kreools weglaten van alles wat even gemist kan worden. De vraag is nu in hoeverre Victor Henry het Marsies van Mej. Smith werkelik heeft verklaard? Ik moet erkennen dat zijn redeneertrant en zijn methode van onderzoek mij juist toeschijnt, maar dat hij aangaande de biezonderheden mij, en waarschijnlijk de meesten van zijn lezers, lang niet zo afdoende heeft overtuigd als hij zich voorstelt. Gelijk ik reeds zei berust de ontleding van 't Marsies geheel op de afleiding der enkele woorden, en nu kan ik de schrijver onmogelik toegeven (blz. 140) dat ‘presque tous les mots du Martien ont une étymologie assurée, puisée dans des langues réelles’ en dat, al zijn enkele van zijn afleidingen onzeker, er zóveel waarschijnlike of zelfs volkomen zekere overblijven dat het onverklaarbare restje ‘une infime minorité’ vormt. Ik bewonder de scherpzinnigheid waarmee Henry de sprongen en kronkelingen der taalfabriekante volgt, en ik acht de getuigenis van Prof. Flournoy dat juist op soortgelijke wijs de begrippen zich in onze dromen kruisen en verbinden van groot gewicht, maar niettemin kan ik van een groot deel dier vernuftige kombinaties niet anders zeggen dan dat het inderdaad zo geschied kan zijn,... doch ook even goed op een andere wijze. Me dunkt dat Victor Henry verkeerd heeft gedaan met zich te bepalen tot de talen waarvan hij, uit haar levensgeschiedenis, enige kennis kon onderstellen bij Mej. Smith. Als hij, ter verklaring van verschillende van haar woorden, aan 't haar tans onbekende Hongaars van haar vader of | |
[pagina 23]
| |
aan lang vergeten Oosterse romans moet denken - en in principe heb ik daar niets tegen - waarom dan ook niet aangenomen dat een paar Indiaanse woorden, indertijd bij een schrijver als Aimard gelezen, onbewust in haar geheugen zijn blijven hangen? Of dat zij, zonder het te weten, in de verborgen diepten van haar geheugen, die eerst in hypnotiesen staat voor den dag komen, enkele Griekse woorden herbergt, in der tijd opgevangen toen zij een broertje of vriendje een les van zijn spraakkunst onophoudelik hoorde opdreunen? Ik doe maar een paar onderstellingen aan de hand, die iedereen in 't oneindige kan vermeerderen. Ik vrees dat een volledige verklaring van zulk een taal als het Marsies alleen mogelik zou zijn indien we van het individu dat haar spreekt op een gegeven oogenblik alle momenten van haar leven, al haar kleine ondervindingen voor de geest hadden, m.a.w. dat zulk een verklaring ondenkbaar is. Daarom was 't misschien beter geweest om 't onderzoek te beperken en daardoor het betoog klemmender te maken. De enkele inderdaad overtuigende afleidingen (de voornaamste haalde ik reeds hierboven aan) zijn voldoende om een voorstelling te geven van de wijze waarop het Marsiese vokabularium is ontstaan. In plaats van een enkele, ter loops gemaakte, opmerking over de Franse syntaxis der planeetbewoners, had de schrijver verschillende voorbeelden kunnen geven van die welsprekende afhankelikheid ten opzichte van het ondermaanse. Hij had, in één woord, niet moeten toegeven aan de bekoring van het etymogoliseren zonder voldoende gegevens en zich moeten beperken tot het staven van zijn theorie. In de tegenwoordige vorm bevat zijn boek te veel mislukte pogingen, terwijl toch de hoofdgedachte zo overtuigend is uitgesproken en het betoog zo vernuftig is gekozen. Misschien achtte Victor Henry het weinige wat hij over de bouw van 't Marsies zeide al voldoende om 't ontstaan van die taal te schetsen. We zien uit een overvloed van half zinloze woorden voor weinig begrippen iets bezinken dat zich ongeveer gelijk blijft, 't zelfde wat wij waarnemen bij het kind, dat in zijn ‘Lallperiode’ het kleine aantal | |
[pagina 24]
| |
van de begrippen die zich in zijn geest hebben gevormd tracht weertegeven door allerlei klankuitingen, waarvan het ten slotte als spreekmateriaal alleen datgene zal behouden wat volkomener nabootsing der klanken van zijn omgeving tot middel om zich verstaanbaar te maken zal verheffen. Hetgeen in 't Marsies na die periode van proefnemingen, van worsteling en akkomodatie, overblijft, toont duidelik dat men op de planeet van Mej. Smith de taal precies zo gevoelt als in Frankrijk, en dat de mens zich geen taal kan scheppen, maar dat hij leeft van herinneringen. Verder dan tot zulk een uitkomst van algemene strekking kan men het m.i. door 't onderzoeken van de taal niet brengen, en - om met een Marsiese zin te eindigen - nooit zal 't woord van een der planeetbewoners worden bewaarheid: dé évenir toué chi amiché zé forimé ti viche tarviné, hetgeen, in Franse woorden geschreven, betekent: tu posséderas dans tes mains les marques de notre langage.
D.C. Hesseling. |
|