Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Nieuwe taalpsychologie.
| |
[pagina 242]
| |
behorende atlas van 95 blzz. met 114 figuren. En men behoeft slechts Dittrichs aankondiging van de derde druk van Pauls Prinzipien der Sprachgeschichte in het 23e deel van Zeitschr. f. roman. Philologie te hebben gelezen, om 't heel natuurlik te vinden, dat hij zijn Sprachpsychologie ‘in Verehrung und Dankbarkeit’ aan hem opdraagt, ‘dem er in geistiger Hinsicht das allermeiste verdankt’ (vgl. 't ‘Vorwort’), namelik aan de zoëven genoemde Wilhelm Wundt, de Leipziger psycholoog en filozoof. En evenmin kan 't verwonderen, dat Dittrich uitdrukkelik verklaart, dat zijn ‘Grundanschauung in allem Wesentlichen die von Wundt ist’ (vgl. blz. 75), wat trouwens uit 't hele werk duidelik genoeg blijktGa naar voetnoot1). Wel te verstaan: Dittrichs verhouding tot Wundt is niet die van slaafse geestelike afhankelikheid; in genen dele. Het werk van Dittrich maakt de indruk van een grondige verwerking van de veelomvattende stof en van volkomen oprechtheid, zodat we bij herhaling wetenschappelike zelfstandigheid van de Schrijver tegenoverGa naar voetnoot2) zijn bronnen aantreffen, tegenover Wundt evengoed als tegenover de andere aangehaalde schrijvers, die in en buiten het ‘Litteraturverzeichnis’ zijn genoemd. Maar evengoed als men overtuigd Lutheraan of Calvinist kan zijn, zonder daarom de eigen zelfstandigheid in geloofszaken geheel gevangen te geven, kan men op psychologies en filozofies gebied overtuigd volgeling van Wundt zijn, zonder nu juist in alles en alles met hem eenstemmig te zijn. 't Geldt hier als in zoveel gevallen, niet alleen op godsdienstig, maar ook op wetenschappelik terrein, de gehele levensen wereldbeschouwing. En zó opgevat, is Dittrich zeer zeker Wundts ‘Geistes Kind’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 243]
| |
Bij deze overwegingen vergelijkt men onwillekeurig de romanist Dittrich met de indogermanist DelbrückGa naar voetnoot1). Beiden zijn geen psychologen of filozofen van professie, maar taalgeleerden. Beiden hebben in recente werken hun verhouding tot Wundt kenbaar gemaakt. Maar hoe verschillend is die verhouding bij de een als bij de ander! De oudere Delbrück, die blijkbaar zoveel doenlik Wundt tracht te benaderen, maar zich niet geheel schijnt te kunnen losmaken van Herbart; en daartegenover de jongere Dittrich, bij wie geen spoor meer van ‘Herbartsche Anschauungen’ is aan te treffen, maar die integendeel gaarne bekent, dat hij zich tot de ‘Wundtsche Schule’ rekentGa naar voetnoot2). En als vanzelf dringt zich in de tweede plaats een vergelijking van Dittrichs Sprachpsychologie met Pauls Prinzipien op. Maar hoe verlokkend het ook is, die vergelijking op te maken, zo kan toch in deze aankondiging, die daardoor al te uitvoerig zou worden, daarvan te eerder worden afgezien, omdat in de eerste plaats van Dittrichs werk alleen nog maar de ‘Einleitung’ en de ‘Allgemeinpsychologische Grundlegung’ is verschenen, terwijl eerst in 't tweede deel de ‘spezielle Sprachpsychologie’ zal volgen, zodat de taalpsychologie in engere zin, die de grootste plaats in 't werk van Paul vult, nog onvergelijkbaar isGa naar voetnoot3). Maar voorts ook, omdat die vergelijking, voor zover die dan reeds te leveren zou zijn, bijgevolg een vergelijking van de grondslagen van beider taal- | |
[pagina 244]
| |
verklaring in wezen en omvang, 1o in zoverre het de zuiver psychologiese grondslag betreft, reeds voldoende te vinden is in Delbrücks Grundfragen der Sprachforschung, blz. 6/44, en in Dittrichs reeds geciteerde aankondiging van de derde druk van Pauls Prinzipien; en 2o in zoverre het de fundamentele opvatting van beider taak in verhouding tot de taalwetenschap in z'n volle omvang betreft, 't best is na te lezen in Dittrichs GrundzügeGa naar voetnoot1) zelf, namelik in de ‘Einleitung’ en meer in 't biezonder op blz. 5/63 onder 't opschrift ‘Sprachpsychologie und Sprachwissenschaft’. Intussen, om toch iets en wel de kernverschillen tussen Dittrich en Paul te noemen, mag hier over de psychologiese grondslag het reeds medegedeelde worden herhaald, dat namelik Pauls ‘Ausführungen’ nog geheel op de ‘nicht mehr haltbare psychologische Grundlage’ (vgl. Dittrich, blz. 41) van Herbart steunen, terwijl Dittrich zich geheel bij Wundt aansluit. En in de fundamentele opvatting van beider taak met betrekking tot de gehele taalwetenschap kan hier als 't voornaamste verschil worden genoemd, dat Paul formuleerde ‘Sprachwissenschaft = Sprachgeschichte’ (vgl. Dittrich, blz. 41), terwijl volgens Dittrich die formulering van Paul een veel te enge opvatting van 't begrip taalwetenschap uitdrukt, daar deze ook een uitgebreid en gewichtig niethistories gedeelte bevat. Daarom ook vermijdt Dittrich de benaming ‘Prinzipienwissenschaft’ voor zijn werk, ‘weil’, zoals hij op blz. 41 zegt, ‘der von uns zu statuierende nichthistorische Teil der Sprachwissenschaft durchaus nicht nur von den konstitutiven (ätiologisch-teleologischen) Prinzipien der Sprache handelt’. En om nu ten slotte ook nog een paar woorden te zeggen over het ‘sprachpsychologische Hauptwerk’ van Wundt in vergelijking met de Sprachpsychologie van Dittrich: Wundt | |
[pagina 245]
| |
zomin als Dittrich geeft taalpsychologie in volle omvang. Wundt levert ‘Sprachpsychologie’ alleen als onderdeel van de ‘Völkerpsychologie’, waardoor volledigheid van taalpsychologie vanzelf is uitgesloten; terwijl Dittrich ‘Sprachpsychologie’ wel als iets geheel zelfstandigs geeft, maar niet alle mogelike problemen ervan zal behandelen, waarmee dus eveneens volledigheid van taalpsychologie is buitengesloten. Wundt gaat van de gemeenschap uit, Dittrich van de enkeling, waardoor grotendeels verschillende gedeelten van 't gehele taalpsychologiese gebied in beider arbeid zijn verwerkt. Maar daar de gemeenschap niet zonder de enkeling en de enkeling niet zonder de gemeenschap bestaat, hebben vanzelf Wundts Völkerpsychologie 1 Sprache en Dittrichs Grundzüge der Sprachpsychologie, afgezien van hunzelfde wetenschappelike grondslag, ook verscheiden punten van aanraking en van gemeenschap, hoewel de laatste gewoonlik op verschillende wijze bekeken en behandeld, wat met 't verschil van uitgangspunt en doel in beide werken ten nauwste samenhangtGa naar voetnoot1). Daar ik, evenals vroeger bij de aankondiging van de derde druk van Pauls Prinzipien en van Wundts Völkerpsychologie 1 Sprache (zie T. en L. 8, 521 vv. en 12, 231 vv.), slechts een oriënterende inleiding voor de bestudering van Dittrichs Grundzüge der Sprachpsychologie 1 wens te geven - mij voorbehoudende erop terug te komen, als er na 't verschijnen van 't 2e deel aanleiding toe bestaat - bepaal ik me ook tans, in 't volgende evenals reeds in 't voorafgaande, tot opmerkingen van algemene aard, ten dele ook nog vergelijkend met Paul en Wundt. Eerst een opmerking van geheel uiterlike aard: Pauls werk in z'n 1e oplaag van 't jaar 1880 dijde in de 2e druk (1886) | |
[pagina 246]
| |
tot 368 en in de 3e (1898) tot 396 blzz. uit; 't was en bleef dus een ‘handliches Buch’. Het werk van Wundt daarentegen verscheen (1900) in twee lijvige delen, elk van ongeveer 625 blzz. tekst. En het nu verschenen 1e deel van Dittrichs werk bevat reeds nagenoeg 725 blzz. tekst; wordt 't tweede deel niet geringer van omvang - en dit kan vrij worden verwacht -, dan kan worden gekonstateerd, dat de latere werken met hun circa 1250 en 1450 blzz. het eerste samenvattende taalpsychologiese werk aanmerkelik in omvang overtreffen. Deze toeneming in omvang van de hoofdwerken op taalpsychologies gebied tot maatstaf te nemen voor de ontwikkeling van de taalpsychologiese wetenschap in de laatste kwarteeuw, gaat natuurlik niet aan; maar dat 't eerste geheel los is van 't laatste, zal de kenner van die werken wel evenmin willen beweren; en in zoverre zou men er tenminste symboliese betekenis in kunnen zienGa naar voetnoot1). We komen tot een andere vergelijking, zo men wil eveneens nog van uiterlike aard, maar tevens reeds met onbestrijdbaar innerlike waarde: In Pauls werk komt geen enkele illustratieve toelichting voor. Wundt kon 't met enkel woorden niet meer af en geeft daarom in de tekst enige afbeeldingen en figuren, inclusief muzieknoten. Dittrich eindelik heeft al zoveel illustratief bijwerk nodig, dat hij 't 1e deel van z'n Sprachpsychologie vergezeld laat gaan van een afzonderlike Bilderatlas, die, dit zij dadelik gezegd, een volstrekt onontbeerlike toegift bij de tekst is. Dit uiterlike illustratieve verschil staat natuurlik in innerlik verband met de experimentloze ontwikkelingsgang in 't werk van Paul in tegenstelling tot de, voor zover mogelik, experimentele bij Wundt en Dittrich; terwijl het groter aantal en de meerdere verscheidenheid van illustraties bij Dittrich, | |
[pagina 247]
| |
vergeleken met Wundt, innerlik verband houdt met het grotere aandeel natuurwetenschap en natuurwetenschappelike methode, dat in Dittrichs Sprachpsychologie voorkomt en uitteraard voor moest komen, dan in Wundts Völkerpsychologie, die als zodanig meer 't karakter van een zuivere geesteswetenschap draagt, mogelik was. Maar genoeg over zulke meer of min uiterlike vergelijkingen. Volkomen innerlike, hetzij dan van instemming of van bestrijding, soms meer aangeduid dan uitgewerkt, en slechts als de gelegenheid er vanzelf ter verduideliking en bevestiging van eigen opvatting toe noopte, vinden we bij Dittrich zelf òf in de tekst òf in aanmerkingenGa naar voetnoot1) zo overvloedig, dat reeds daardoor z'n Grundzüge der Sprachpsychologie tot een arbeid van geheel eigen betekenis wordt gestempeld, die in de ontwikkeling en geschiedenis van de taalpsychologiese wetenschap een mijlpaal zal blijken, evenals in de laatste kwarteeuw Pauls en Wundts bekende werken er zijn. Om aan iets met algemenere betekenis uit deze innerlike vergelijkingen te herinneren: Hiervóor (op blz. 244) wees ik reeds op Dittrichs uitvoerige bestrijding van Pauls formulering ‘Sprachwissenschaft = Sprachgeschichte’ in 't hoofdstuk ‘Sprachpsychologie und Sprachwissenschaft’. Daaraan mag hier nog dit worden toegevoegd. Nadat hij langs ‘erkenntnistheoretische’ weg heeft trachten aan te tonen, dat de taalwetenschap ook een gewichtig niethistories gedeelte bevat, volgt op blz. 41 zijn ‘Definition des Objektes der Sprachwissenschaft’ in de volgende bewoordingen: ‘Sprache ist die Gesamtheit aller jemals aktuell gewordenen bezw. aktuell werdenkönnenden Ausdrucksleistungen der menschlichen bezw. tierischen Individuen, insoweit sie von mindestens éinem andern Individuum zu verstehen gesucht werden (können)’Ga naar voetnoot2). En hierna komt een ‘Über- | |
[pagina 248]
| |
sicht der sprachwissenschaftlichen Disziplinen’ (blz. 43 vv.), waarbij wordt onderscheiden: 1o een ‘morphologischer Teil’; 2o een ‘chronologisch-topologischer Teil’, waartoe o.m. de ‘Sprachgeschichte’ behoort; en 3o een ‘rationeller Teil’ met z'n ‘ätiologische’ en z'n ‘teleologische Disziplinen’, waarbij in de ‘aetiologische’ afdeling de ‘Sprachpsychologie’ is te vinden. Als aanhangsel tot deze uiteenzetting volgt dan een enkel woord over ‘Die Doppelstellung der Sprachpsychologie’ (blz. 63 vv.), waarin Dittrich opkomt tegen de nog haast algemene opvatting van taalpsychologie als een onderdeel alleen van de psychologie, zoals ook Wundt blijkbaar nog meende, toen hij zijn ‘grundlegendes Werk’ Völkerpsychologie 1 Sprache schreef, maar waarvan hij inmiddels schijnt te zijn teruggekomenGa naar voetnoot1), om nu evenals Dittrich de taalpsychologie ‘einerseits als Teil der Psychologie, anderseits als Teil der Sprachwissenschaft’ op te vatten. De nadruk in 't begrip taalpsychologie mag noch uitsluitend op ‘taal’, noch uitsluitend op ‘psychologie’ vallen, maar, naar gelang van omstandigheid, nu eens op 't ene, dan weer op 't andere deel van 't totaalbegrip. Natuurlik vergelijkt Dittrich niet alleen met Paul of Wundt; maar 't is wel onnodig, hier andere namen te noemen, tenzij ze in deze aankondiging niet wel te vermijden zijn (zoals op blz. 256). Van vergelijkingen tot verwijzingen il n'y a qu'un pas; en | |
[pagina 249]
| |
vaak niet eens zoveel. En om me daarbij tot Paul en Wundt te bepalen, ligt 't voor de hand, dat zeldzamer verwezen wordt naar PaulGa naar voetnoot1) als naar Wundt. Immers is de ‘allgemeinpsychologische Grundlegung’ als geheel genomen in Dittrichs werk dezelfde als bij Wundt en gans verschillend van die in Pauls Prinzipien, zodat er vanzelf met Paul weinig, daarentegen met Wundt voortdurend aanknopingspunten zijn. In 't tweede deel, waarin meer op de taalverschijnselen zelf zal worden ingegaan, zou er licht meer kontakt met Paul kunnen (niet: moeten) bestaan. Op éen ding wil ik intussen nog wijzen, wat voor de geschiedenis van de taalpsychologiese wetenschap niet geheel zonder belang is: Namelik op de waardering, waarmee ook Dittrich, evenals Wundt dit in zijn Völkerpsychologie 1 Sprache gedaan heeft, aan Pauls arbeid - Dittrich spreekt van ‘Schriften’ - herinnert. Beiden, ofschoon ze in 't psychologiese principiëel met Paul verschillen en daardoor ook gewoonlik de taalverschijnsels verschillend interpreteren, zijn hoogst | |
[pagina 250]
| |
dankbaar voor hetgeen Paul geleverd heeftGa naar voetnoot1). Zo zal dan ook vooreerst Paul nog niet geheel gemist kunnen worden, al behoort de naaste toekomst stellig aan WundtGa naar voetnoot2) en Dittrich. Wat Dittrich in zijn werk geven wil, zegt hij in de inleiding onder 't opschrift ‘Pro domo: unsere Sprachpsychologie’ (biz. 73 vv.). Hij wil geven ‘Grundzüge und nicht eine, die Einzelprobleme innerhalb der... grossen Problemgruppen auch nur durch Aufzählung erschöpfende Darstellung der Sprachpsychologie... Eine Darstellung der letztern Art würde..., nachdem Wundt sie eben erst, wenn auch nicht in gleicher Systematik, so doch in dem nämlichen Umfange, wie sie auch uns vorschwebt, in grosszugigster Weise dargeboten hat, überflüssig erscheinen. Wir beschränken uns also auf das,... was uns auf dem gegenwärtigen Stande der Sprachforschung nötig scheint.’ En dat is in de eerste plaats ‘ein nicht unbedeutendes Mass von Wissen um Dinge..., die den Sprachforschern... heute noch ziemlich oder sehr fernab von dem Objekte ihrer Wissenschaft zu liegen scheinen’ en die zij toch dienden te weten ‘für eine möglichst gründliche Behandlung der speziellen sprachpsychologischen Probleme.’ In de tweede plaats wil Dittrich aantonen, ‘wie wir uns die Anwendung dieses Wissens bei Behandlung jener speziellen Probleme denken.’ Voor 't een zowel als voor 't ander hoopt de Schrijver op | |
[pagina 251]
| |
‘ergänzende und berichtigende Nachfolger... Ergänzende, weil wir uns angesichts des gegenwärtigen Zustandes der psychologischen Forschung - Kinder-, Tier- und Sprachpsychologie selbst befinden sich erst in den Anfängen ihrer Entwickelung und lassen Einzeluntersuchungen in ausgiebiger Zahl und Ausdehnung noch allenthalben vermissen - zu einer paradigmatischen Darstellung gedrängt sehen; berichtigende Nachfolger, weil niemand überzeugter sein kann als wir, dass uns bei einer, trotz aller Beschränkung doch notwendigerweise immer noch ein sehr weites Gebiet umspannenden Darstellung mehr Irrtümer unterlaufen sind als uns lieb ist.’ In het verschenen 1e deel nu legt Dittrich de grondslag voor het taalverklarende 2e deel, waarin echter slechts enkele problemen van de ‘Lautsprache, vornehmlich des normal entwickelten Erwachsenen’ (vgl. blz. 76) uitvoerig zullen worden behandeld; en wel: een ontogenetiesGa naar voetnoot1) probleem (: sekundaire woordvorming, d.w.z. woordvorming ‘auf Grund bereits vorhandener anderer Wörter’), een phylontogenetiesGa naar voetnoot2) probleem (: ‘Spracherlernung, vielleicht aber auch nur... Worterlernung’) en een phylogeneties probleem (: het ‘Usuellwerden lautsprachlicher Gebilde’). Wat Dittrich dus in het uitgekomen 1e deel van zijn Sprachpsychologie meer in 't biezonder biedt, is, afgezien van de ‘Einleitung’, dit: Alles wat op physies en op psychies gebied nodig is te weten ter psychophysiese verklaring van taal en taalverschijnsels bij de normale volwassen mens. Dit betekent in de eerste plaats de kennis van de ‘Allgemeine physische Bedingungen der Bewusstseinsvorgänge’ (blz. 87/258) en wel 1o van de ‘Anatomische Bedingungen’ (blz. 87/165) en 2o van de ‘Physiologische Bedingungen’ (blz. 166/258). En in de tweede plaats de wetenschap van ‘Die Bewusstseinsvorgänge’ zelf, dus het psychies gedeelte, voor zover dit in | |
[pagina 252]
| |
een ‘Sprachpsychologie’ thuis hoort. Op een goeie 20 blzz. ‘Allgemeines’ volgt de ‘Besonderung des Allgemeinen’, dat weer aldus verdeeld is: ‘Erstes Kapitel. Die psychischen Elementarprozesse: I Die Empfindungen; II Die einfachen Gefühle. - Zweites Kapitel. Die psychischen Gebilde: A Die Vorstellungsprozesse; B Die Gemütsbewegungen.’ - En ‘Drittes Kapitel. Der allgemeine Bewusstseinszusammenhang: (momentanes) Ich, Selbstbewusstsein und Persönlichkeit.’ Hieruit kan blijken, dat Dittrich bij wijze van spreken de stralen van de natuurwetenschappen en van de psychologie laat samenkomen, om daardoor zo scherp mogelik te kunnen verlichten, wat hijzelf van de overrijke taalstof voor't tweede deel heeft uitgekozen (resp. zal uitkiezen); en om ook aan anderen het nodige licht te verschaffen, wanneer zij op hun beurt weer andere (of dezelfde) gedeelten van het uitgestrekte taalgebied in duidelikheid willen doen winnen. Dit eerste deel is dus, voor wat z'n hoofdinhoud betreft, een werk van stofuitlezing geweest, waardoor een kompendium is ontstaan van die kennis, die nu eenmaal tegenwoordig voor de innerlikste verklaring van taalverschijnsels niet meer te missen is. En bladzijde voor bladzijde zien we, dat daarbij steeds de tegenwoordige stand van de verschillende wetenschappen, zoal niet altijd als uitdrukking van eigen mening of overtuiging, dan toch ter toetsing daarvan is weergegeven. Om maar iets in dit verband te noemen: Ostwalds alomvattende energieprinciep en Reinkes dominantentheorie worden evenzo krities te pas gebracht als hetgeen b.v. Verworn reeds uit de ‘Zellularphysiologie’ weet aan te bieden. En zo is 't ook op 't gebied van de psychologie. Alleen was 't Dittrich niet meer mogelik de 5e druk van Wundts ‘psychologisches Hauptwerk’ Grundzüge der physiologischen Psychologie (3 dln. met een registerdeel; 1902/3) ten volle te raadplegen, waaromtrent de schrijver in een noot op blz. 75/6 het nodige zegt. Ter oriëntering staat de door Dittrich ‘hauptsächlich be- | |
[pagina 253]
| |
nutzte Litteratur’ vooraan in 't werk opgegeven; maar dit opschrift mag wel met wat nadruk op 't eerste woord worden opgevat, want in 't werk zelf vindt men nog vrij wat meer litteratuur aangehaald. Dat Dittrich dit kompendium van psychophysiese wetenschap ten behoeve van de daarvan uitgaande taalverklaring heeft samengesteld, heeft buiten twijfel een betekenis voor de ontwikkeling van de taalwetenschap als in der tijd het verschijnen van het kompendium van principes, dat door Paul was ineengezet. Was 't vóór Pauls Prinzipien der Sprachgeschichte lang niet makkelik, het gehele samenstel van taalprincipes bijeen te garen en heerste er daardoor, tot remming natuurlik van de vooruitgang van de taalwetenschap, zo vaak allerlei onwetendheid en onzekerheid in de methodiese, dus wetenschappelike taalverklaring, hetzelfde kon mutatis mutandis tot nog toe worden gezegd van de psychophysiese kennis, die tans voor wetenschappelike taalverklaring vereist wordt. Om van de laatstbedoelde moeilikheid ter loops ten minste enig denkbeeld te geven, wil ik me beperken tot het psychologies gedeelte in de engste zin van 't woord en hierbij van de onderstelling uitgaan, dat men bij Wundt in de leer gaat, terwijl nog buiten rekening blijft de meer of mindere zelfstandigheid van oordeel, die eerst door vergelijking ook met andere psychologen is te verwerven. 't Zal dan toch nodig zijn, dat men voor 't minst Wundts Grundzüge der Psychologie goed verwerkt; terwijl het wenselik is, daarbij z'n hiervóor al genoemde Physiologische Psychologie in verschillende gewichtige onderdelen te raadplegen. En voor de kennis van de samenhang van Wundts psychologie met z'n gehele filozofiese systeem, wat toch voor organies weten zeker niet te vermijden is, dient men, als men niet tot Wundts werken zelf wil grijpen - waaronder zijn System der Philosophie 't eerst in aanmerking zou komen -, ten minste òf Edmund König, W. Wundt als Psycholog und als Philosoph òf | |
[pagina 254]
| |
Rudolf Eisler, W. Wundts Philosophie und Psychologie er op na te lezenGa naar voetnoot1). Maar als men zich van dit een en ander op de hoogte heeft gesteld en 't goed in zich heeft opgenomen, dan komt 't er nog op aan, dat men uit die kennis datgene weet te kiezen, wat alleen bij de taalverklaring bruikbaar is. Zo zal 't nu wel niet moeilik zijn om in te zien, van hoeveel waarde het is, dat Dittrich de keuze van noodzakelike psychologiese kennis gedaan en deze grondig behandeld heeft. En daar hij dit niet alleen deed met de psychologie in de engste zin, maar uit het hele psychophysiese gebied de vereiste kennis heeft bijeengebracht, kunnen we daaruit enigszins opmaken, hoeveel moeite hij aan de taalgeleerden bespaart met het werk, dat hemzelf moeite genoeg gekost heeft, zoals hij in 't ‘Vorwort’ eerlik betuigt. Dat Dittrich zelf de onvolmaaktheid van zijn werk beseft, werd hiervóor (op blz. 251) reeds met z'n eigen woorden opgemerkt. Maar dat het desniettegenstaande een in elk opzicht vertrouwenwekkende indruk op een ieder zal maken, daarvan houd ik me verzekerd. In dit verband mag o.a. op zijn manier van citeren worden gewezen: ‘vorzüglich Handbücher’, zoals hijzelf op blz. 75 zegt, ‘von denen aus man dann weiter in die Literatur vordringen kann, und gelegentlich.... in seitenlangen Anmerkungen, um alles unmittelbar nötige, sei es auch nur in Form des Zitats, dem Buche direkt einzuverleiben’. En daar Dittrich in dit kompendium wel naar veel litteratuur, met of zonder aanhalingen eruit, verwijzen moest, is zijn arbeid betrekkelik makkelik kontroleerbaar. 't Verdere indringen in die litteratuur zal soms gewenst blijken. Maar ook, volgens mijn overtuiging, het reeds | |
[pagina 255]
| |
bekend zijn ermee; zo o.a. met Wundt, meer in 't biezonder met diens Grundzüge der Psychologie: het zal de bestudering van de niet juist gemakkelike Grundzüge der Sprachpsychologie van Dittrich zonder twijfel belangrijk verlichten. Een haast overstelpende schat van kennis biedt Dittrichs werk aan. Men krijgt de indruk, alsof letterlik niets van wat maar enig belang voor het beoogde doel kan hebben, is weggelaten. En er heerst in de kennis en beheersing van de physiese en psychiese onderdelen van 't geheel een harmonie en evenwicht, zoals ook valt waar te nemen in de werken van Wundt. Toch is, naar mijn ondervinding, Dittrich vrij wat moeiliker te bestuderen dan enig werk van Wundt. Wat hiervan de oorzaak is, mag in 't midden worden gelaten. Maar zeker is 't, dat Dittrichs Sprachpsychologie I alleen en uitsluitend een studie werk is, ingewikkeld en subtiel als lichaam en ziel zelf, waarover 't handelt. De niet alledaagse maar praktiese paragrafenindeling - alleen met 't oog op de talrijke vóor- en achterwaartse verwijzingen - en het register zijn onder deze omstandigheden dubbel welkom. Toch zal 't aanbeveling verdienen, 't werk op de voet te excerperen, al was 't maar alleen voor een eigen naslaanbaar overzicht; zonder dat zal men licht gevaar lopen, de samenhang in de uit velerlei gebieden samengedragen, verwerkte en in elkaar gewerkte stof te verliezen. Hoe weinig dit gecompliceerde werk zich leent tot rezumties van onderdelen, zal ieder moeten toegeven, die het bestudeerd heeft. Het geeft immers weinig anders dan wetenschappelike rezultaten, hetzij als ‘paradigmatische Darstellung’ van ingewikkeldere samenhangenGa naar voetnoot1) en processen, hetzij als eenvoudige beschrijving en opsomming van feiten. Van dit laatste | |
[pagina 256]
| |
iets te rezumeren, zou hier helemaal geen zin hebben. En het beknopt weergeven van ingewikkeldere uiteenzettingen zou gewoonlik weer te veel ‘Vorkentnisse’ vereisen, zodat ook dit weinig nut kan opleveren. Nemen we b.v. iets, wat in een aankondiging het dankbaarst zou te rezumeren zijn, namelik een eigen theorie van de Schrijver: de ‘Assimilativverschmelzungstheorie’ (blz. 611 en 612 vv.) en deze liefst in vergelijking met de ‘Lust-Unlusttheorie’, die o.m. door Ebbinghaus, Jodl en Külpe wordt aangehangen, en volgens welke er maar twee kwalitatief verschillende gevoelensGa naar voetnoot1) zijn, die bij elke gelegenheid onveranderd terugkeren, namelik lust en onlust; alsook met de theorie van Wundt, volgens welke er een onafzienbare kwalitatieve verscheidenheid van ‘wirklich einfache Gefühle’ schijnt te bestaan, een verscheidenheid, die in elk geval die der gewaarwordingen overtreft. Dittrich vat zijn theorie in de volgende bewoordingen kort samen (blz. 612): ‘Die Mannigfaltigkeit der verschmelzungseinfachen Gefühle ist 1. darauf zurückzuführen, dass jedes konkrete verschmelzungseinfache Gefühl eine Assimilativverschmelzung von wirklich einfachen Gefühlen und Begleitorganempfindungen darstellt, in der irgendein wirklich einfaches Gefühl (apperzeptiv) herrscht, und 2. darauf, dass die Assimilations- und implizite Verschmelzungselemente von Fall zu Fall variieren’. Zou nu inderdaad met enig nut rezumerend hierop verder kunnen worden geredeneerd, waar deze korte aanhaling reeds zoveel woorden noemt, waarmee geen juiste voorstellingen of begrippen zijn te verbinden, als men ze niet reeds uit voorafgaande uiteenzettingen en definities heeft leren kennen? 't Komt mij zeer onwaarschijnlik voor en ik zal 't dan ook hier niet beproeven. Neen, met rezumees is hier niet veel aan te vangen; men moet het werk zelf ter hand nemen, zich erin werken en | |
[pagina 257]
| |
niet hier en daar er wat in willen naslaan, zonder het geheel eerst ernstig te hebben doorgewerkt. Ik acht 't niet onwaarschijnlik, dat uit het te verwachten tweede deel eerder onderdelen in 't kort zullen weer te geven zijn, om daardoor een idee van 't werk te geven. Maar wanneer dan zal worden herinnerd aan allerlei, wat uit het eerste deel daarbij te pas komt, dan zal deze ‘grundlegende’ kennis evenmin met sukses kunnen worden aangehaald, dan alleen met de bijgedachte, dat ze reeds het geestelik eigendom van de lezer is. Dit eigendom zal zich niet altijd als parate kennis hoeven te manifesteren, zodat eventueel het eerste deel niet meer behoefde geraadpleegd te worden. Een kompendium kan ook niet met deze bedoeling geschreven zijn. Maar heeft men eenmaal 't eerste deel zo in zich opgenomen, dat men er zich in thuis voelt, dan zullen geheugen, excerpt, inhoud en register wel steeds bereid worden bevonden, om bij de voorkomende taalpsychologiese verklaringen en onderzoekingen de belanghebbende spoedig terecht te wijzen. Met de wens, dat het tweede deel van Dittrichs Grundzüge der Sprachpsychologie niet te lang op zich zal laten wachten, wordt al vast het eerste deel in de ernstige belangstelling aanbevolen van ieder, die onder de taalverklaringen de psychophysiese, als de innerlikste, voor de meest belangrijke houdtGa naar voetnoot1).
J.G. Talen. |
|