Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 562]
| |
Nog iets over Vlaamse woord- en schilderkunst.
| |
[pagina 563]
| |
gelukkig waren in Heilige Gemeenschap met Maria, Jezus en de engelen, terwijl de Kerk in trotse opbouw van woord en steen, in Scholastiek en Kathedraal haar Credo uitsprak, geschoord door de kunstenaar, die z'n ‘Giustizia, Grazia, Amore,’ over het Kristen-Europa uitbazuinde. Toch is er 'n eigenaardig verschil tussen 't werk van de Vooys, Verkest en Maeterlinck door 't geheel verschillend opzet. Uitgangspunt van de beide laatsten is de biezonder Vlaamse uiting, waarmee ze zich ook uitsluitend bezighouden om 'n eigenaardige Nederduitse volkstrek te tekenen. Hoofdzaak voor de Vooys is het algemeen West-Europees volksgeloven, 'n ‘Christendom niet gegrond op de studie van bijbel of kerkvaders, maar van geslacht op geslacht beheerscht door een sterke traditie, waarin veel oude voorstellingen uit den voor-Christelijken tijd waren versmolten met de Christelijke ideeën of slechts uiterlijk gekerstend.... 'n Christelijke kern, maar met fantasie omgeven’Ga naar voetnoot1). De Vooys putte voor zijn doel uit de middelnederlandse tekst van deze legenden en exempelen - in inhoud gemeengoed van geheel het Kristelik Europa, wijst ook herhaaldelik naar latijnse, franse, duitse, engelse bron of bewerking. Zoo werd de biezonder middelnederlandse tekst als uitgangspunt voor de schrijver 'n middel tot bereiking van het zich gestelde grote kultuur-historiese doel. Maar spoedig ook werden deze teksten om hun taalvorm zelf doel in de op het proefschrift gevolgde afzonderlike uitgaven van Marialegenden, exempelen en anderszins, door de schrijver in zijn eerste werk hier en daar al aangekondigd Een klein onderdeel werd zo ook die vergelijking met schilderkunst, waartoe de Vooys als vanzelf kwam, omdat hij zijn werk groot zag, een bijzaak, mede middel tot 't grote doel, maar van belang voor het door mij besproken onderwerp, omdat ook zijn vergelijking meest | |
[pagina 564]
| |
Vlaamse schilderkunst geldt, die 't dichtst staat bij de gelijktijdige woorduiting.Ga naar voetnoot1) Billikheidshalve laat ik hier puntsgewijze volgen, wat ik daarover in het mooie proefschrift van de Vooys gevonden heb.
Over beeltenis en kleding van Maria, de Vooys blz. 76 en 77. Maria mens, Maria hemelkoningin, de beide Middeleeuwse opvattingen, die tot in de 15de eeuw naast elkaar hebben voortbestaan, ziet de Vooys door Hubert van Eyck versmolten in de ‘heerlijke Mariafiguur op de Gentsche aanbidding van het Lam’ - blz. 76. 77. ‘De afbeeldingen van de verkondiging bijv. bij Rogier van der Weyden staan waarschijnlijk onder den invloed van dergelijke (menselike) Marialevens: de engel, die in het burgerlijk eenvoudige vertrek binnentreedt, vindt de vrome maagd geknield op haar bidstoel, verdiept in haar gebedenboek’ - de Vooys blz. 77. Evenals VerkestGa naar voetnoot2) wijst ook de Vooys (blz. 136) op 'n ‘crucifix in het stalleken van Bethlehem: “de geboorte van Jezus als aankondiging van de verlossing” - Verkest noemt het een naief anakronisme. De aanbidding van het kind Jezus door “engelen, herders en machtige koningen,” “deze door schilderkunst en poëzie verheerlijkte episode was voor velen het hoofdmoment uit Christus' leven”Ga naar voetnoot3). Ook Maria knielt voor hem neer, de mindere van haar zoon, als op 't Gentse altaarstuk van v. Eyck, “waar zij troont aan de rechterhand van God.” “Toch versterkt de Nederlandsche schilderkunst den indruk, dat de Mariacultus overwegenden invloed heeft gehad.... want geeft van Eyck Maria ìn verheerlijkte gestalte met | |
[pagina 565]
| |
het Christuskind op schoot, dan blijkt, dat de moeder hoofdzaak is, niet het kind, Maria geidealiseerd, het kind reaiistisch, soms zelfs leelijk, als op het Brugsche stuk, waar onze lieve vrouwe aangebeden wordt door de kanunnik van der Pale. Dit valt te meer op, als men de Madonna's op Italiaansche renaissancestukken vergelijkt, waar de moederweelde het hoofdthema is, en de maagd en het kind in lieftalligheid wedijveren”Ga naar voetnoot1). Ook wijst de Vooys op het nauw verband tusschen “beelden, schilderijen en eeredienst in de kerken en de concrete voorstellingen van het goddelijke,” zoals ze in legenden en exempelen geuit worden. Maria, “onse lieve here” en de heiligen dacht men zich, zoals ze “an die wandt (of) in eenre glasen veynsteren van der kercken geschyldert of gemaelt (stonden)”Ga naar voetnoot2). Zo kon men zich van Jezus drieërlei voorstelling maken, alle drie in de exempelen weerspiegeld: 1o het kindeke Jezus “in doexkens ghewonden” in de kribbe, of op de schoot zijner moeder 2o Jezus als jonge man “zooals de schilders hem in volle schoonheid afbeeldden, meestal in bisschopsgewaad, soms als de schoone jongeling, de hemelsche bruidegom,” 3o Jezus als Lijder, Verlosser aan het Kruis. Eigenaardig bewijs van de kindeke-Jezus-verering noemt de Vooys noch “Memlincs afbeelding van het mystieke huwelijk van St. Catharina, later ook 'n lievelingsonderwerp van Lucas Cranach”Ga naar voetnoot3). Jezus, “in den bloei van het leven, een ideaal van schoonheid” is minder 'n onderwerp van “Nederlandsche schilders geweest dan Maria en haar kind”Ga naar voetnoot4), de Vooys wijst op Hubert van Eyck's “Aanbidding van het Lam”: Jezus in een schitterend rood bisschopskleed, “met 'n glans van zachtheid op | |
[pagina 566]
| |
het gelaat, 'n voorstelling voor duizenden eenvoudigen meer dan enkel kunstgenot.” Nog wordt genoemd een klein paneel van Jan van Eyck (1438), in 't Berlijns Museum (kanonies voorbeeld) “in gewissem Sinne für alle niederländischen Christusdarstellungen der Folgezeit:”Ga naar voetnoot1) “het geeft alleen den kop, het haar midden op het hoofd gescheiden, in lange donkere lokken op de schouders, de baard in tweeën gedeeld, waardoor de mond goed uitkomt, in de oogen en het vlakke, blanke gezicht een uitdrukking van zachtheid, tot weekheid overhellend.” “Een ander Berlijnsch portret, aan Van Eyck toegeschreven, is waarschijnlijk een copie van het zoogenaamde “echte Christusportret,” dat in de 15de eeuw uit Constantinopel aan den paus gezonden werd.” Nog 'n enkele opmerking over Memlincs “Christusfiguur op het groote Antwerpsche stuk, waarin een duidelijk streven om de slanke figuur te hullen in een bovenaardschen glans van verlichte wolken en zingende en spelende engelen,” dan volgen de “tamelijk vage portretten in prozabeschrijvingen van Jezus, die niet te vergelijken zijn met wat de schilderkunst ons geeft.” Overeenkomst met 't Berlijnse door Jan van Eyek heeft dat van Ludolfus van Saksen in zijn Leven van Jezus’Ga naar voetnoot2). De voorstelling van de toornende God, donderend als Wodan, bliksemend als Donar, door Maria in bedwang gehouden, zoals de schrijver ons in enkele exempelen tekent, ‘leeft in de 17de eeuw nog voort. Rubens schildert Christus zwevende in de wolken, met een bliksemstraal in zijn hand: Maria ligt geknield en ziet biddende tot hem op’Ga naar voetnoot3). Behalve de gewone afbeelding van de Drieëenheid als in getijdenboeken en op schilderijen: ‘God de Vader als een oude, eerwaardige man in zittende houding met grijzen baard en lang geplooid gewaad, die met beide handen de armen van het kruis ondersteunt, waaraan zijn Zoon hangt, “terwijl de | |
[pagina 567]
| |
Heilige Geest als duif ter zijde aan komt vliegen” - noemt de Vooys ook de minder gewone: een hoofd met drie aangezichten,’ die hij in Dietse handschriften slechts éénmaal aantrofGa naar voetnoot1). Ik wijs hier op een bij Maeterlinck gegeven ondeugende tekening van de Drieëenheid uit het bekende Keurboek van Ieperen (14de eeuw) waarin menige krabbeling van 'k zou haast zeggen schalkse geuzespot. ‘La Trinité elle-même,’ luidt de tekst, ‘semble représentée d'une façon choquante par un personnage étrange à longues jambes velues, tenant d'une main un glaive et de l'autre un objet rond, qui paraît être un petit bouclier. Sur un cou démesuré on voit réunies trois têtes sous une seule et même couronne, les visages disposés de telle sorte que les deux yeux de la figure vue de face complètent aussi deux profils formant le contour extérieur à droite et à gauche’Ga naar voetnoot2). Slechts één Nederlands miniatuur herinnert de schrijver zich, waarop ‘God afzonderlijk voorkomt, nl. het tafereel, waar Mozes de wet uit zijn handen ontvangt.... God de vader stond op verren afstand: men wist van hem niet veel, want hij was altijd in den hemel gebleven.’ Toch zal deze voorstelling wel meer gevolgd zijn, ik meen er me zelf te herinneren, doch verzuimde ze aan te tekenen. Wat de Vooys zegt van de middeleeuwse duivel- en helvoorstellingen in schilderkunstGa naar voetnoot3), was vooral 'n rijk onderwerp voor Maeterlinck, die in een tekening van de Liber Floridus uit Gent (1125) het prototype ziet van het middeleeuws duivelmonster, in 'n paar Romaanse zuilkapitelen (abdij van Mont-Majour in Provence en Kathedraal van Doornik) het prototype van de hel-voorstelling: 'n gapende muil, die 'n mens verslindt. Vooral voor deze hel- en duivelgedachten is Maeterlincks boek allermerkwaardigst o.a. in de hoofdstukken IV, V, X; over Bosch en Brueghel (de Vooys noemt ze blz. | |
[pagina 568]
| |
169), hfdst. XI, XIV, XVI. ‘Het is opmerkelijk,’ zegt de Vooys, ‘dat de gewone middeleeuwsche voorstelling van de hel: de geopende vlammende bek van een reusachtig monster, dat de zielen als naakte menschjes verslindt in de exempelen niet voorkomt.’ Toch wel bij de vertoning van mysteriespelen, waarvan o.a. Maeterlinck ons op blz. 94 'n aardige miniatuur-reproduksie geeft. ‘De ziel van den vrome in de gedaante van een vogel - gewoonlijk als duif - naar den hemel vliegend, of in menschelijke gedaante door engelen of duivelen weggevoerd,’ in schilderkunst en woordkunst, de Vooys spreekt ervan blz. 256. Exempelen en schilderijen tekenen ons de hemel, als ‘dat gebloeyde velt,’ ‘waarin de heiligen wandelen in kleurige gewaden, waar een eeuwig schitterend daglicht glanst,’ waar engelen spelen en zingen, zooals Jan van Eyck in beeld bracht op zijn ‘Aanbidding van het Lam’Ga naar voetnoot1). Maar ook als een rijk versierde kerk, vooral bij afbeeldingen van het oordeel, ‘door Jezus op de wolken tronende, uitgesproken, als de zaligen door engelen rechts geleid worden naar een Gothische kerk, waarvan men slechts het voorportaal te zien krijgt, terwijl links duivelen de verdoemden in de helsche pijn sleepen’Ga naar voetnoot2). Ten slotte nog deze opmerking: evenals Maeterlinck (blz. 356) de lijn van Brueghels scherpe zedenhekeling doortrekt tot in de 17de eeuw en wijst op de daarmee verwante zedelike verhalen van Cats en Poirters, noemt ook de Vooys (blz. 358) deze Noord- en Zuid Nederlander als de twee, die bij uitstek middeleeuwse moraliserende exempelen hebben voortgezet. Met deze korte uiteenzetting meen ik mijn verzuim te hebben goedgemaakt jegens de schrijver van die belangrijke ‘bijdrage tot de kennis van de prozalitteratuur en het Volksgeloof der Middeleeuwen’ en ‘eere’ te hebben gegeven ‘wien eere toekomt!’ J. Aleida Nijland. |
|