Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |||||||||
De ‘actionsart’ en de prefixen.I.1. De klok gaat. - De schoorsteen rookt. - Het kind sliep. - de man wandelde. - 2. Ik kom u vertellen, dat ik morgen vertrek. - Daar vind ik het boek! - Hij bracht mij de tijding. - De kogel trof hem in het been. - Wanneer we in deze eenvoudige zinnetjes de cursief gedrukte werkwoorden met elkaar vergelijken, dan merken we onmiddellijk een groot verschil op in de aard van de handelingGa naar voetnoot1) door de respectieve verba uitgedrukt. Die van de eerste groep geven alle duidelijk een werking te kennen van onbegrensden duur, de handeling wordt voorgesteld als in zich zelf onvoltooid, als aan den gang; bij die van de tweede daarentegen is van een duur geen sprake: de handeling wordt voorgesteld als begonnen en voltooid tegelijk. Van de werkwoorden der eerste rubriek zeggen we, dat hun ‘actionsart’ is duratief of continuatief of imperfectief; van die der tweede rubriek, dat ze is perfectief.Ga naar voetnoot2) Nu kan het gebeuren, dat een | |||||||||
[pagina 512]
| |||||||||
werkwoord van ‘actionsart’ verandert, b.v. van duratief perfectief wordt: dit kan het gevolg zijn van z'n samenstelling met een voorzetsel: zoo zijn slapen en speuren duratief, maar ontslapen en bespeuren perfectief; het simplex is dan geperfectiveerd. Het zoo ontstane perfectieve werkwoord kan vervolgens twee beteekenissen hebben: gaat er in de voorstelling aan het door 't compositum aangegeven oogenblik van de voltooiing der handeling, een duratieve, niet in 't compositum uitgedrukte handeling vooraf, dan kunnen we spreken van effectief-perfectief, b.v. bereiken d.i. door reiken het oogenblik teweegbrengen, waarop men iets in zijn macht krijgt, waarop men is waar men wezen wilde; volgt er daarentegen op dat oogenblik een duratieve handeling, dan noemt men het werkwoord ingressief-perfectief, b.v. aansnijden d.i. beginnen te snijden: zoodra de handeling van het aansnijden begonnen en natuurlijk voltooid is tegelijk, volgt de duratieve handeling van het snijdenGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 513]
| |||||||||
Zoo oppervlakkig beschouwd, lijkt de zaak vrij eenvoudig; in werkelijkheid is ze dit echter niet, hetgeen uit het vervolg zal blijken. Tot recht begrip van de kwesties, die zullen rijzen, is intusschen een historische uiteenzetting noodzakelijk; de perfectiveering der werkwoorden door middel van voorvoegsels toch, is een verschijnsel, dat zich in verschillende takken van den Indogermaanschen taalstam meer of minder krachtig heeft geopenbaard. Voor de verklaring dier perfectiveerende kracht bij de prefixen is de volgende hypothese op te stellen: De praeposities gaven oorspronkelijk de richting aan, in welke zich de werking moest bewegen, stelden voor de op zich zelf meest duratieve handeling door het verbum uitgedrukt, en die ik beneden met een onbegrensde rechte lijn vergelijk, in vele gevallen ergens een eindpunt vast, naar het bereiken waarvan werd gestreefd; zij konden dus op een te verwachten resultaat d.w.z. op het slot der handeling wijzen. Zoo ontstond door de compositie een resultatief verbaalbegrip (vgl. nog opvoeden naast voeden, onderloopen naast loopen). Zulke resultatieve werkwoorden wijzen intusschen slechts heen naar het oogenblik, waarop de handeling zal voltooid zijn, sluiten dat moment echter niet in. Nu kunnen we ons evenwel voorstellen, dat men spoedig een schrede verder ging en er allengs toe kwam in die samenstelling zoo noodig ook te zien de handeling in hare ontwikkeling tot en met het oogenblik der voltooiing dus tot en met de bereiking van het eindpunt. Die werkwoorden nu kunnen we, althans in theorieGa naar voetnoot1) van de resultatieve scheiden en ze lineair-perfectief noemen (vgl. nog binnengaan naast gaan, toebinden naast binden, hij boort de plank door naast hij boort door de plank). Ging men nu nog verder en stelde men zich bij voorbaat het eindpunt der handeling, dat bij de zoo even genoemde categorie nog in de toekomst lag, als reeds bereikt voor, zoo- | |||||||||
[pagina 514]
| |||||||||
dat begin en eind der handeling in de voorstelling feitelijk samenvielen, dan had men de momentane perfectiveering bereikt (vgl. nog hij doorboorde den vijand, hij bereikte zijn doel, de deur sloeg toe). Zoo kan men aannemen, dat de effectief-perfectieve kracht ontstaan is. Rest de ingressieve. Om die te verklaren moeten we een blik werpen in de voor-historische Germaansche-taalperiode. Oorspronkelijk was het niet een prefix, dat de perfectiviteit van de handeling aangaf, maar werden de verschillende ‘actionsarten,’ evenals nu nog de tijden, door verschillende werkwoordelijke vormen uitgedrukt. Toen bezat het Germaansch een bepaalden verbaalvorm (hoogst waarschijnlijk den aorist) om de perfectiviteit van de handeling aan te geven. Die vorm diende dus om het effectieve of het ingressieve van de werking aan te duiden. Toen nu in een volgende periode van het Germaansch de aorist meer en meer in onbruik geraakte, moest er naar een ander middel tot perfectiveering der handeling worden omgezien en dit middel vond men, zij het dan ook onbewust, in de samenstelling met prefixen, waardoor met name het effectief-perfectief begrip, zooals we gezien hebben, vrij duidelijk kon worden aangegeven. Een tijd lang staan nu de aorist met zijn effectieve of ingressieve beteekenis, en het compositum met zijn bloot effectieve beteekenis, nog naast elkaar, totdat ten slotte de aorist in de historische periode geheel verdwenen is en beide beteekenissen op het samengestelde werkwoord zijn overgegaan. Die overneming ook van de ingressieve beteekenis door het compositum is in de hand gewerkt door samenstellingen als die met Got. ana- (Ned. aan-), welk voorvoegsel uit zijn aard ingressiefbeteekenis aan het werkwoord kon mededeelen: vgl. Got. anastodjan: aanvangen, anaslepan: inslapen, anasilan: beginnen te zwijgen, en Ned. aansnijden, aanheffen, aanvatten, aangrijpen. Dat deze hypothese wel reden van bestaan heeft, blijkt, als we de verbaalcomposita in verschillende Indogermaansche | |||||||||
[pagina 515]
| |||||||||
talen nagaan; dan treffen ons namelijk een groot aantal voorbeelden en ettelijke beteekenisovergangen, die de hier uitgesproken meening aannemelijk makenGa naar voetnoot1). We zien dan, dat zich krachtens de materiëele beteekenis van het praeverbium een resultatieve zin in de compositie kon ontwikkelen, die dan vaak in een lineair-perfectief of momentaan-perfectief begrip is overgegaan, een overgang, die blijkens de verschillende uit de voorbeelden sprekende nuances van het praeverbium zeer geleidelijk is geweest. Tegelijkertijd bewijst echter een blik op die voorbeelden ook, dat niet elk werkwoord door de compositie qua talis perfectieven zin heeft gekregen; we hebben dan ook boven slechts op de mogelijkheid gewezen, dat door de samenstelling met een prefix zich perfectiviteit kon ontwikkelen; of het nu bij de verschillende composita in de verschillende Indogermaansche talen al dan niet zoover gekomen is, dit heeft afgehangen van verschillende factoren: bij de beoordeeling heeft men hier rekening te houden met de beteekenis van het simplex, of die b.v. voor perfectiveering in het onderhavige geval vatbaar was, met de mogelijkheid, dat het prefix in de compositie alleen zijn materiëele beteekenis is blijven vertoonen, met de omgeving waarin het verbum in den context voorkomt en de omstandigheden, waaronder de handeling plaats grijpt: elk bijzonder geval moet dus op zich zelf worden getoetst. En hierbij heeft men dan ook nog het volgende in het oog te houden: in een aantal gevallen kon een prefix in de samenstelling zijn materiëele beteekenis min of meer verliezen en alleen perfectiveerende kracht gaan vertoonen: uitbreiding van zijn gebied door analogiewerking moest hiervan het noodzakelijk gevolg zijn en zoo kunnen we aannemen, dat een dergelijk | |||||||||
[pagina 516]
| |||||||||
prefix dan ook voor werkwoorden werd gevoegd, waar het zijn oorspronkelijken, materiëelen zin in aanmerking genomen, logisch niet op zijn plaats was. In het Germaansch komen zulke kleurlooze perfectieve composita voor bij de werkwoorden met ge- samengesteld. Onder de Indogermaansche talen, waar de perfectiveering door prefixen het diepst heeft wortel geschoten, het verschil in beteekenis tusschen perfectieve en imperfectieve verba zich het sterkst heeft ontwikkeld, staat het Slavisch bovenaan. Voor die taalgroep staat de perfectiveerende kracht der prefixen door duizenden bewijsplaatsen onbetwistbaar vast en de studie van het Slavisch heeft er dan ook toe geleid, dat de Germanisten hun aandacht op dit syntactisch verschijnsel hebben gevestigd en begonnen zijn de Germaansche dialecten met 't oog hierop te onderzoeken. Een opstel van Streitberg in 1889 verschenen in P.B.B. XV en geschreven op initiatief van den Slavist Leskien, was in dit opzicht baanbrekend. Streitberg onderzocht het Gotisch en toonde aan, dat vooral het prefix ga- (Ned. ge-) in die taal de eigenschap bezat imperfectieve werkwoorden te perfectiveeren. Hiermede nu was bewezen, dat ook het Germaansch het onderscheid kende tusschen imperfectieve en perfectieve ‘actionsart’. En dat het dit onderscheid nog tot op den huidigen dag bewaard heeft, wil ik voor het Nederlandsch nader trachten aan te toonen. Ik scheid voor mijn onderzoek de werkwoorden in 3 categorieën: | |||||||||
I. Imperfectiva,ook Durativa of Continuativa genoemd: ze duiden eenvoudig een handeling aan in haar verloop, zonder meer. De werkwoorden, die tot deze groep behooren, zijn oorspronkelijk bijna uitsluitend simplicia en deze kunnen door de compositie resultatieve, lineair-perfectieve of momentaan-perfectieve beteekenis krijgen met of zonder wijziging van hun materiëelen zin; slechts eenige niet voor perfectiveering vatbare simplicia, | |||||||||
[pagina 517]
| |||||||||
d.z. die werkwoorden, wier inhoud zich tegen een bloote perfectiveering zonder meer verzet, eischen in dat geval die verandering van beteekenis, welke dan door het prefix veroorzaakt moet worden, als noodzakelijke voorwaarde. | |||||||||
II. Resultativa en Lineair-perfectiva,oorspronkelijk bijna uitsluitend composita en wel zulke, waarbij het door de samenstelling niet tot een momentane perfectiveering gekomen is, maar die
In de practijk zijn, zooals we boven opgemerkt hebben, het resultatief en het lineair-perfectief begrip niet overal streng te scheiden: die begrippen loopen veeleer in elkaar. | |||||||||
III. Perfectiva,d.z. perfectiva momentanea (ingressiva en effectiva): die werkwoorden, welke het oogenblik aangeven, waarop de handeling zoowel begonnen als voltooid is en dus een nieuwe toestand intreedt. Hiertoe behooren
| |||||||||
[pagina 518]
| |||||||||
Als ik nu deze drie categorieën graphisch moest voorstellen, dan zou ik de duratieve handeling aanduiden door een aan beide zijden onbegrensde rechte lijn, de perfectieve door middel van een punt, de resultatieve door een aan beide zijden begrensde lijn, waarvan men zich aan het denkbeeldig begin opstelt: het aanvangspunt van de lijn b.v. A stelt het begin der handeling voor, de lijn zelf het verloop, het eindpunt der lijn B het slot, dat men bij het begin als 't ware tegemoet ziet. Of die heele afstand van A naar B nu echter werkelijk doorloopen zal worden m.a.w. of het eindpunt der handeling ooit zal worden bereikt, ligt in het onzekere, blijft in het verbaalbegrip dan ook onuitgedrukt. Alleen bij het lineair-perfectieve werkwoord wordt de afstand van A naar B werkelijk afgelegd, wordt het eindpunt der lijn zeker bereikt: het sluit dus én het verloop der handeling én het oogenblik der voltooiing in zich. We zullen nu achtereenvolgens eerst de onscheidbare, daarna de scheidbare prefixen nagaan en zien, welken invloed ze op de ‘actionsart’ van het simplex geoefend hebben, terwijl zich daarbij van zelf de gelegenheid zal voordoen te wijzen op ettelijke consequenties, waardoor sommige verschijnselen, tot nu toe in de grammatica's over het hoofd gezien of alleen maar genoemd zonder meer, hun verklaring vinden. Onder de prefixen, die in het Germaansch perfectiveerende kracht hebben ontwikkeld, komt, zooals gezegd, het prefix | |||||||||
[pagina 519]
| |||||||||
ge- (O.s. gi-, ge-, Got. ga-) in de eerste plaats in aanmerking. Opmerkenswaardig is hierbij, dat tevens geen prefix bij de samenstelling met verba zooveel van zijn materiëele beteekenis heeft ingeboet. Alle andere praeverbia hebben minder perfectiveerende kracht geoefend, maar ook meer van hun materiëelen inhoud bewaard. De grondbeteekenis van dit prefix is ontegenzeggelijk ‘samen’: alle Germaansche talen wijzen hierop; wat het Nederlandsch betreft, blijkt ze nog uit:
| |||||||||
[pagina 520]
| |||||||||
Hoe heeft zich nu uit die grondbeteekenis de perfectiveerende kracht kunnen ontwikkelen? Ik stel mij dien gang zóó voor: het prefix met zijn oorspronkelijke beteekenis van ‘vereeniging, samenvatting’, kon in de compositie met verba op een punt in den loop der handeling wijzen, waarop door die handeling iets samen zou zijn gebracht, de handeling dus zelf voltooid zou wezen, een andere toestand, die van het samen zijn zou intreden. Uit die resultatieve beteekenis, vaak in de opvatting tot een lineair-perfectieve geworden, kan zich dan allengs in een aantal daarvoor gunstige gevallen de momentaan-perfectieve ontwikkeld hebben, doordien men als 't ware het eindpunt der handeling, dat eerst als het te verwachten resultaat, nog in het verschiet lag, zich bij voorbaat als reeds bereikt voorsteldeGa naar voetnoot1). Ik wijs hier bij gebrek aan Nederlandsche voorbeelden op het Gotisch, waar we kunnen opmerken, hoe b.v. in het werkwoord galukan het begrip ‘zusammenschliessen’ zich ontwikkelt tot dat van ‘fest-, zu-, verschliessen’, hoe in gafahan de beteekenis ‘zusammenfassen’ in die van ‘erfassen, ergreifen’ overgaat, terwijl ik den zin van deze beide Gotische werkwoorden met opzet in het Hoogduitsch weergeef, omdat het prefix ‘zusammen’ niet alleen zinverwant is met ga-, maar evenzoo ook perfectiveerende kracht heeft ontwikkeld, hetgeen uit de gegeven vertalingen duidelijk blijkt en bovendien met vele andere voorbeelden te staven is: men denke b.v. aan zusammenbrechen, zusammenstürzen, zusammensinken e.d. Hoe | |||||||||
[pagina 521]
| |||||||||
zich naast den effectieven zin de ingressiefbeteekenis aan het prefix kan hebben gehecht, zagen we boven. En toen het nu eenmaal zoover gekomen was, dat op de hier en elders aangestipte wijze uit de resultatiefbeteekenis der prefixen het perfectief begrip was ontstaan, toen was het aan 't praeverbium ga-, gi-, ge- beschoren in het Germaansch het middel tot perfectiveering bij uitnemendheid te worden (altijd relatief gesproken), daar juist dit prefix, doordien het in verreweg de meeste gevallen zijn materiëele beteekenis had ingeboet, in elk geval meer, veel meer dan de andere, praeverbia, het meest geschikt was om van imperfectieve werkwoorden door middel der compositie perfectiva te vormen, aangezien de beteekenis van het simplex, wat den materiëelen inhoud betreft, dan overigens niet gewijzigd werd. Voorbeelden, waar het prefix ge- duidelijk resultativeerend of perfectiveerend optreedt, zijn uit de verschillende oudere Germaansche talen gemakkelijk aan te voerenGa naar voetnoot1) en uit die voorbeelden blijkt, dat het prefix juist bij de gevallen met resultatieven of lineair-perfectieven zin, veel meer van zijn oorspronkelijke beteekenis heeft bewaard dan wanneer het perfectiveert, een waarneming, die volstrekt niet in strijd is met de verklaring der perfectiveerende kracht uit de materiëele beteekenis, integendeel: eerst heeft het prefix geresultativeerd en om dat te kunnen doen, moest de materiëele beteekenis nog vrij | |||||||||
[pagina 522]
| |||||||||
duidelijk op den voorgrond treden; toen echter kwam het er alleen op aan, of de aard der handeling en de omstandigheden, waaronder ze plaats greep, gedoogden het resultaat, d.i. de voltooiing der handeling, bij voorbaat als reeds bereikt voor te stellen: de materiëele beteekenis van het praeverbium, die feitelijk reeds haar dienst gedaan had, trad bij dit proces eenigszins op den achtergrond, bij het eene prefix meer, bij het andere minder, bij ge- zeer sterk, terwijl het nu allengs den schijn kon krijgen, alsof aan het prefix als zoodanig perfectiveerende beteekenis kleefde; vooral moest dit het geval zijn bij ge- ten gevolge van zijn grooter verlies aan materiëelen inhoud en zoo kon het gebeuren, dat ge- als perfectiveerend prefix ten slotte voor een aantal voor perfectiveering geschikte verba gezet werd, waar het oorspronkelijk in het geheel niet thuis hoorde en waar het dan ook volstrekt geen materiëele beteekenis vertoont. Een en ander geldt in hoofdzaak slechts voor de oudere Germaansche dialecten: de levende taal kent geen stilstand; nauwelijks heeft zich een beteekenis aan een vorm gehecht, of er treden invloeden op, die allengs wijziging aanbrengen, hetzij door uitbreiding, hetzij door inkrimping, door versterking of door verzwakking. Al vroeg nu valt er een sterke verbleeking van de perfectiveerende beteekenis van het prefix ge- te constateeren: reeds in het Gotisch treedt die kracht niet altijd meer helder in het licht, daar doen zich reeds gevallen voor, waar het verschil tuschen simplex en compositum al bijzonder klein is; de studie der Westgermaansche dialecten toont aan, dat het verval steeds grooter wordt en ten slotte blijven in de jongere taal, in het eene dialect meer, in het andere minder, slechts sporen van de vroegere kracht van het prefix bestaan, terwijl van den anderen kant het simplex naast zijn oorspronkelijk duratieve beteekenis ook perfectieven zin gaat vertoonen. Zóó vielen simplex en compositum samen. Waar nu echter twee vormen aanwezig waren om denzelfden dienst | |||||||||
[pagina 523]
| |||||||||
te doen, daar moest de strijd om het bestaan intreden. Het eind was, dat in het algemeen de vormen met ge- slechts in het participium praeteriti den strijd wonnen, in de andere verbale vormen meest in onbruik geraakten en verdwenen. Dat nu juist in het verleden deelwoord het prefix zich handhaafde, schijnt in het volgende zijn verklaring te vinden. Op zichzelf beschouwd had het ook hier kunnen wegvallen. Het participium praeteriti toch drukte aanvankelijk bloot een handeling in het verledene uit, die dan door de toevoeging van het prefix als perfectief kon worden voorgesteld. In het ge-participium vielen dus feitelijk het tijd-element, dat de verbaalvorm bevatte en het oogenblik van de voltooiing der handeling, dat door het prefix werd uitgedrukt, samen. Die samenval van ‘Zeitstufe’ en ‘Actionsart’ voerde tot de verzwakking van het laatstgenoemde begrip en zoo kon het gebeuren, dat ook het ge-participium ten slotte eenvoudig de in zich zelf afgesloten absolute handeling in het verledene ging aanduiden, en dus het oogenblik van de voltooiing der handeling in het verledene er niet meer door werd uitgedrukt. Bij dit proces boette dus het prefix zijn oorspronkelijke kracht in, maar toch bleef het bewaard, en wel omdat de taal het noodig had ter wille der zoogenaamde ‘Formdifferenzierung’Ga naar voetnoot1): zij vond in dat voorvoegsel een als aangewezen middel om waar anders onbepaalde wijs en verleden deelwoord vaak klankwettelijk zouden zijn samengevallen, het onderscheid in vorm te doen bewaard blijven. Men denke hier aan de sterke werkwoorden, die tot de groep ‘geven, gaf, gaven, gegeven’ of tot de groep ‘dragen, droeg, droegen, gedragen’ behooren, benevens aan de redupliceerende verba. Zonder twijfel hebben ook woorden als Mnl. geleerst, gelovert e.d. (zie boven), die nooit een infinitief naast zich gehad hebben, maar eerst naar analogie van het verleden deelwoord, van nomina gevormd | |||||||||
[pagina 524]
| |||||||||
zijn, er op hun beurt weer toe bijgedragen, dat het prefix zich in het participium handhaafde, toen het elders verloren ging. Deze beide factoren gaven m.i. den stoot ten gunste van het behoud van het prefix. En allengs moest dit nu wel beschouwd worden als tot de formatie van het verleden deelwoord te behooren, ging het, wat zijn betrekking aangaat, dus geheel van de ‘actionsart’ op de ‘zeitstufe’ over en kreeg het zoo een nieuwe functie, die van de voltooiing der absolute handeling te constateeren. Het werd nu zelfs ook uitgebreid over die participia, welke wegens hun beteekenis, oorspronkelijk nooit ge- hadden kunnen aannemen, de boven besproken perfectieve, en niet voor perfectiveering vatbare duratieve simplicia. Alleen daar, waar het werkwoord reeds met een der oorspronkelijk aan ge- syntactisch verwante partikels zooals be-, er-, ont-, ver- was verbonden of met een praepositie onscheidbaar was samengesteld, kreeg het geen plaats, hoewel het ook hier zoo wel eens af en toe heeft getracht zijn heerschappij te vestigen. De participia praeteriti gingen dus een nieuwe grammatische categorie uitmaken en scheidden zich door het prefix formeel van de andere werkwoordelijke vormen af. - Die nieuwe kracht van het prefix de voltooiing der absolute handeling te kunnen aangeven, heeft er zeer zeker toe bijgedragen, dat men er een tijdlang een middel in is gaan zien om b.v. een futurum exactum of een plusquamperfectum uit te drukken. Mij dunkt het middel lag voor de hand. Wanneer, als de samenhang het veroorloofde, het praesens gebruikt kon worden om het futurum weer te geven (iets, dat ook tegenwoordig nog gebeurt), dan moest men er als van zelf toe komen om, waar de omgeving het toeliet, het futurum exactum door een praesens met ge- uit te drukken immers door de samenstelling werd dan de handeling in de toekomst als voleind voorgesteld; zoo kon men dan ook in het Mhd. zeggen: swenne iuwer sun gewahset, der troestet iu den muot: wanneer uw zoon eenmaal volwassen zal zijn, dan zal | |||||||||
[pagina 525]
| |||||||||
hij u tot een troost wezen. Op dezelfde wijze kon men door een praeteritum met ge- te gebruiken, de handeling recht duidelijk als in het verledene voltooid voorstellen: men vergelijke b.v. Mnl. doe hi ghesprac dese woort, beval hi jonghen ende ouden, dat si vigelien singhen souden: gesproken had. En al is nu feitelijk ook dit ge- oorspronkelijk niets anders dan het perfectiveerende (in de beide aangehaalde voorbeelden komt die beteekenis nog wel eenigszins uit), het is, dunkt mij, niet te boud om, in aanmerking genomen de allengs toenemende verzwakking der perfectiveerende kracht van het prefix en het feit, dat het bloot de voltooiing der absolute handeling ging aanduiden, te veronderstellen, dat men langzamerhand het voorvoegsel in gevallen als deze niet meer als het perfectiveerende beschouwde maar als een middel om een futurum exactum of een plusquamperfectum duidelijk weer te geven. Al werd dus de relatieve ‘zeitstufe’ oorspronkelijk niet uitgedrukt en moest deze uit den samenhang worden opgemaakt, het taalgevoel, dat die relatie allengs verlangde, bracht ze er in en daar het gevoel voor de ‘actionsart’ tegelijkertijd meer en meer verzwakte, kon men er toe komen in het prefix het kenmerk van de voltooiing der absolute handeling te zien en het te gebruiken om de zoogenaamde voltooide tijden te helpen vormen. Intusschen heeft deze functie van ge- nooit diep wortel geschoten: naast de gevallen, waar het prefix ter uitdrukking van een futurum exactum, een plusquamperfect of een perfect kan zijn aangewend, staan er nog altijd meer, waar praesens en praeteritum zonder ge-, in het verband van den zin de voltooide handeling moeten weergeven. En allerminst heeft het praeverbium zich in dit opzicht kunnen handhaven: in de jongere taal is dit gebruik van ge- geheel verdwenen. Dat de steeds toegenomen periphrase met hebben en zijn hiertoe zal hebben bijgedragen, ligt voor de hand. - Al de verschijnselen, tot nu toe besproken, vinden we o.a. in het Oudsaksisch, een taal voor ons van het meeste belang, | |||||||||
[pagina 526]
| |||||||||
omdat het een gedeelte van den woordenschat heeft geleverd van het Nederlandsch. Een nauwkeurig onderzoek van dat dialect heeft mij gebracht tot het formuleeren van de volgende stellingen: 1. Het Oudsaksisch kent het onderscheid tusschen perfectieve en imperfectieve ‘actionsart.’ 2. Perfectiva kunnen door samenstelling met het prefix gi- van imperfectiva gevormd worden. 3. Bij een aantal werkwoorden is die perfectiveering door gi- nog duidelijk waar te nemen, zij het dan ook, dat we soms bij diezelfde verba plaatsen aantreffen, waaruit dooreenlooping van vormen en beteekenissen blijkt. 4. Het Oudsaksisch kent duratieve simplicia, die niet voor perfectiveering door gi- vatbaar zijn: wesan (: wezen), libbian (: leven), haton (: haten) e.a. 5. Het Oudsaksisch kent perfectieve simplicia: bij een vergelijking met het Gotisch valt intusschen op te merken, dat slechts findan (: vinden) en kuman (: komen) als zoodanig geheel zuiver bewaard zijn: slechts van deze beide ontmoeten we geen gi-compositum en een participium zonder het prefix; van geban (: geven) bestaat reeds een deelwoord met gi-; werthan (: worden) vertoont een gi-compositum en participia met en zonder gi-; brengian (: brengen), neman (: nemen) en quethan (: zeggen) beginnen een verschuiving in beteekenis te ondergaan; latan (: laten) is geen perfectief simplex meer. 6. De oorspronkelijk duratieve beteekenis van een simplex kan een verschuiving ondergaan en zoodoende kan dit simplex naast den duratieven ook perfectieven zin krijgen: soms zijn beide opvattingen mogelijk en zijn dus overgangsvormen waar te nemen. Bij eenige van die werkwoorden, zoo bij fallan (: vallen), kopon (: koopen), sweltan (: sterven), sterban (: sterven) ontbreekt een gi- compositum en ligt dus de oorzaak van het verschijnsel voor de hand. Het laatstgenoemde simplex komt zelfs alleen perfectief voor. Soms openbaart zich de verschuiving alleen in het aannemen van ingressieve | |||||||||
[pagina 527]
| |||||||||
(geen effectieve) beteekenis naast de oorspronkelijk duratieve: dit is in het bijzonder het geval bij werkwoorden van beweging als gangan (: gaan), faran (: gaan) e.d., ook bij sittian (: zitten) en standan (: staan). 7. De oorspronkelijk perfectieve beteekenis van een compositum kan een verschuiving ondergaan en zoodoende kan dit compositum naast den perfectieven ook duratieven zin krijgen: soms zijn beide opvattingen mogelijk en zijn dus overgangsvormen waar te nemen. 8. Een aantal malen komt het compositum slechts duratief voor: de beteekenis van het prefix is dan vaak duister: bij werkwoorden als gilobian (: gelooven), giunnian (: gunnen) kan het reeds als een rudimentair orgaan beschouwd worden. 9. Bij een aantal composita is de materiëele beteekenis van het prefix nog min of meer duidelijk voelbaar; deze composita zijn meest resultatief of lineair-perfectief. 10. Simplex en compositum komen soms met volkomen dezelfde beteekenis voor: deze kan duratief maar ook perfectief zijn. 11. Waar het werkwoord biginnan (: beginnen) met een infinitief verbonden voorkomt, heeft die infinitief steeds duratieve ‘actionsart’. De verbinding vormt een ingressief begrip. 12. Het participium praeteriti heeft vrij regelmatig het prefix; toch komen bij 23 werkwoorden (durativa en perfectiva) nog vormen zonder gi- voor. 13. Het prefix kan in het Oudsaksisch af en toe zijn aangewend ter uitdrukking van een futurum exactum, een plusquamperfect of een perfect: die overgang, wat zijn betrekking aangaat, van de ‘actionsart’ op de ‘zeitstufe’ is door perfectieve gi-vormen, die in het verband van den zin de beteekenis van een perfect, een plusquamperfect of een futurum exactum nabijkwamen, in de hand gewerkt. Naast de bedoelde gevallen staan er intusschen veel meer, waar praesens en praeteritum zonder gi- in den samenhang de voltooide han- | |||||||||
[pagina 528]
| |||||||||
deling moeten weergeven, of waar periphrastische constructies gebruikt zijn. - Zien wij nu, hoe het in het Middel- en Nieuwnederlandsch gesteld is. We kiezen hiertoe eenige werkwoorden ter bespreking uit en wel zulke, die in het Oudsaksisch op ons terrein het meest karakteristiek, dus het leerzaamst zijn. A priori kunnen we een voortzetting verwachten van het ontwikkelingsproces. dat het Oudsaksisch vertoont. -
H.A.J. van Swaay. (Wordt vervolgd). |
|