Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 507]
| |
‘Er ligt een roofstaat....’
| |
[pagina 508]
| |
houwer, die door zwaren arbeid ternauwernood in zijne behoeften en in die van zijn talrijk gezin kon voorzien,’ - en dan daarna hoe Multatuli het oververtelde: ‘Er was een man die steenen hieuw uit de rots. Zijn arbeid was zeer zwaar, en hij arbeidde veel, doch zijn loon was gering, en tevreden was hij niet.’ Tussen haakjes, het is toch de mensen niet zo kwalik te nemen dat ze in de allereerste plaats de Havelaar ‘een mooi boek’ hebben gevonden als ze zulke vergelijkingen konden maken. Een ander geval zal ik hier even noemen n.l. Woutertjes vertelling aan Femken op de bleek. ‘Weet je nu nog iets?’ vraagt zij, en dan begint het. ‘Ja,’ zei Wouter die op streek raakte. ‘Ja nog iets.... 't staat in 'n klein boekjen, 'n almanak geloof ik.’ Volgt de geschiedenis van Telasco en Kusco en hun wedstrijd in zelfopoffering toen ze elkaar als medeminnaars leerden kennen. De naam van de dochter der Inca's is Wouter ontschoten en in overleg met Femken zegt hij nu maar Emma. Hoe natuurlik is die oplossing, maar ik verdenk Multatuli er een beetje van dat hij de wezenlike naam niet heeft wìllen noemen. In het oude boekje, ‘'n almanak geloof ik’, dat naar ik vermoed door Wouter bedoeld wordt, luidt die immers ‘Narine’ en dat heeft mogelik Multatuli een passender naam geleken voor de een of andere herderinne-juffrouw als voor de gemeenschappelike zuster-en-geliefde van Telasco en Kusco - trouwens het hele verhaal zelf is een zoetig-zoete pastorale! Als Wouter onder het vertellen in vuur raakt, schiet hem in eens de naam weer te binnen, en hij noemt haar.... Aztalpa! Wat Multatuli nog méér heeft gewijzigd en hoe hij het weeige verhaalGa naar voetnoot1) door Wouter met zoveel geestdrift laat | |
[pagina 509]
| |
vertellen dat het wat moois wordt, doet hier minder ter zake omdat ik het eigenlik over wat anders hebben wou.
Dr. Bonebakker geeft zo maar in eens toe dat de heer Gortmans-zijn opmerking juist is! Maar ik vraag! Als Huet in 1875 een van zijn romanfiguren die in 1848 heet te spreken laat zeggen ‘dat er een roofstaat ligt tussen Oostfriesland en de Schelde’, - wat is er dan toch onwaarschijnlik in de mening dat Huet zelf die uitdrukking pas heeft leren kennen nà 1860 en uit de Max Havelaar?? Waarom is het zó vreemd dat dit anachronisme Huet ontsnapt zou zijn? De pikante uitdrukking zal wel reeds spoedig na de verschijning, gelijk met de bekende ‘rilling’Ga naar voetnoot1), zo algemeen bekend zijn geworden dat menigeen die gebruikte zonder aan Multatulis auteursrecht te denken. En als Huet het niet heeft kunnen schrijven ‘per ongeluk’, wat steekt er dan nog in als men aanneemt dat hij het willens en wetens heeft gedaan? Is dat soms een anachronisme waarvan men een schrijver een verwijt pleegt te maken? In genen dele lijkt mij. Bosboom-Toussaint laat in het eerste hoofdstuk van ‘Gideon Florensz’ Pescarengis zeggen tegen Gideon: ‘Mijne geneigdheid te uwaart moet wel meerder worden naarmate ik meerder occasie heb te onderkennen wie gij zijt. Uw hart is aller deugden kerk! En 't licht, waarvan ge mij hebt getuigd, blinkt uit uw leven.’ Als nu iemand bij haar was gekomen: Mevrouw, u vergist u, dat kàn die luitenant niet gezegd hebben in 1587, want pas in 1630 heeft Vondel zíjn ‘Gideon’ getekend: ‘Het licht blonck wt sijn leven.
Al wat de bijbel leert stond in sijn hart geschreven:
Ja sijn godvruchtigh hart, dat was der deughden kerk!’
| |
[pagina 510]
| |
Of nog krasser: als iemand wou gaan twijfelen of Vondel wel oorspronkelik is nu uit een roman van Mevr. B.-T. ‘blijkt’ (!) dat de bedoelde uitdrukking al in 1587 bekend was! Andere zulke voorbeelden aan te halen zal wel niet nodig zijn om te laten merken wat ik bedoel.
Wil iemand Van Hoëvells werken na gaan pluizen om de uitdrukking die tot heden op Multatulis naam ging, dáár op te sporen, goed. Vindt iemand werkelik het gezochte, zoveel te beter, het zal velen, en mij, plezier doen dit alweer te weten, en het zal Multatuli niet deren. Maar het zal verloren moeite wezen, veronderstel ik.
U. P.H.M. |
|