Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
Uitgaven van De Génestet's dichtwerken.
| |
[pagina 359]
| |
Uit deze handschriften is me gebleken, dat De Génestet altijd schrijft: koom(t) en steeds de uitgang -(t)jen gebruikt; dat de dichter niet altijd consequent is in 't gebruik der hoofdletters en bovendien door de schrijfwijze van sommige hoofdletters moeilik te controleren: dat De G. veel klemtoontekens gebruikt, die voor een deel al in de eerste uitgave verwaarloosd zijn; dat de dichter noch in de proef veranderde en Busken Huet de proeven van de Leekedichtjens heeft gezien. [28 Sept. '60 schrijft De G. aan Kruseman: Het spijt mij dat ik U een paar dagen op de proef van vel 7 moet laten wachten, daar ik nog al zoo'n haast mee had - maar Huet, wiens scherpe blik altijd nog eens over ieder regeltjen gaat is uit de stad - even naar Middelburg. Maar Maandag koomt hij terug en anders koomt toch de proef met de laatste kopy. 2 Oct. 60: Mag ik U waarschuwen dat er in deze laatste proef waarschijnlijk nog al geknoeid zal worden? 21 Oct.: vel 8 van de Ldichtjens is hij Huet (blijkens brief van 29 Oct. aan de uitgever toegezonden). ? Nov.: In de proef van vel zes heb ik nog al wat te korrigeeren... en in te vullen misschien. 2 Nov.: De proef van het ‘Voorwerk’ keert spoedig tot u weer. Ze is nu bij Huet.]. De eerste uitgave van de Leekedichtjens (aangehaald L) is bij A.C. Kruseman te Haarlem verschenen zonder jaartal [blijkens de brieven in 't laatst van 1860: 14 Nov.: Zoo de Leekedichtjens niet op het laatst van deze week uitkomen - och, laat het dan een dag of tien later worden! Ik moet de volgende uit stad. 1 Dec.: Ik heb gisteren eenige present-exempl. aan de vrienden hiér doen bezorgen. Potgieter, dien ik even sprak, meende, dat wij van het boekske wel pleizier zouden hebben. Wij vinden het vignetjen alleraardigst uitgevoerd. Kruseman heeft de Génetet keurig opgedischt. Ik dank hem er voor met heel mijn hart!] | |
[pagina 360]
| |
Behalve deze en de genoemde uitgaven vergeleek ik die van Dr. H.U. Meyboom, verschenen als no. 7 in de Bibliotheek van Nederlandsche Letterkunde, Groningen 1894, (aangehaald M). In de Inhoud van L (die waarschijnlik van A.C. Kruseman is; brief van De G. aan K. 21 Oct. '60: Zult Gij de Inhoudsopgave in orde maken?) staan Nos. XL-XLVII onder de algemene titel: De Stand der Zaken. In 't boekje zelf staat deze titel onder 't nummer XL; alle latere uitgaven hebben dit zo overgenomen. Eveneens is 't gegaan met de titel: De Tegenstanders van het Moderne voor Nos. LXXIV-LXXXIII. Uit het handschrift blijkt, dat de Inhoud de bedoeling van de dichter weergeeft. In L en I staat: Zoo stond hij mij daar, hij uw minlijke zoon, waarvoor de andere uitgaven lezen: uw beminlyke zoon IX, 86, 25, wat zeker meer welluidend is. Het handschrift ontbreekt van dit gedichtje, daar het uit de Aurora is overgenomen. De zinstorende fout behaagt staat enkel in IX, 101, 2, 6; de andere uitg. hebben in overeenstemming met het hs. belaagt. Evenzo staat de Volksuitgave alleen met die noot, 104, 9 tegenover de noot en die schepping, 114, 1, 22 voor de schepping van alle andere uitgaven. De juistheid van 't laatste wordt door het hs. bewezen: van 't eerste ontbreekt het, daar 't is overgenomen uit de Christ. Volksalmanak '58. Dat een kleine Mennoniet de juiste lezing is, en niet een kleinen Mennoniet IX, 98, 2, 14 wordt behalve door het hs. door het verband bewezen. filomenenlied IX, 91, 1, 27 staat ook al in V; de andere lezen in overeenstemming met het hs. filome(e)lenlied. Met de lezing Lente is staat I alleen tegenover de andere: Lent' is, IX, 91, 1, 4, wat ook in het hs. staat; met den kinderketternaam staat in I voor met dien kinder-ketternaam der andere ed., IX, 107, 1, 6. Ofschoon 't hs. ontbreekt, zou ik niet aarzelen, de laatste lezing te kiezen. | |
[pagina 361]
| |
maakten van L., I, II, V is in overeenstemming met het hs.; M en IX lezen: maken, IX, 102, 5. I en V hebben zielbestaan voor zielsbestaan der andere, wat ook in het hs. staat, IX, 112, 1, 20. De lezing van L., die ook in I te vinden is: in krankheid of in rouwe, heeft ook het hs. De andere lezen: in krankheid en in rouwe IX, 113, 13, die me aanstonds verdacht voorkwam in verband met het volgende vs.: Maar ben ik droef of krank. L. heeft Zondagmorgenuur, dat ik welluidender vind als Zondagsmorgenuur der andere uitg., IX, 88, 2, 29. Het hs. van Jan Rap ontbreekt. Ter wille van 't officiele geslacht van plicht is 't moeilijk pad der plicht van L. en hs. later veranderd in 't moeilijk pad van plicht, IX, 106, 1, 21. Is dit te verdedigen? IX, 100, 1, 9 heeft een uitroepteken voor het vraagteken van het hs. en de andere edities. Van de hoofdletters, die al in L. ontbreken, zijn in het hs. opmerkelik: Zijn IX, 100, 2, 2, Hij, Die allen IX, 114, 1, 28. Me dunkt, dat hieruit al wel een gevolgtrekking te maken is voor De G 's schrijfwijze, al zijn ook de andere plaatsen niet duidelik. Het hs. en L., I, M. lezen: Liefde voor liefde van IX, 102, 1, 26. Onderstreept (om in de druk te spatieren) zijn in het hs.: nieuwe IX, 106, 1, oude ib. 4, wat ook gespatieerd is in L, I, II; gij 108, 6, ook gespatieerd in L., I, M.; juist ib. 1, 18; wij 109, 7, gespatieerd in L., I, M.; niet onderstreept zijn daar reedlijk, 106, 5 en bourgeois, ib. 14. Een klemtoonteken hebben in 't hs.: ánders (ook zo gedrukt in L.) IX, 100, 2, 3; zoó (ook in L.) ib., 33; zoó (ook in L.) 106, 14; wíj, 109, 7; toé, 110, 1, 1; té, ib. 24, smárt, (ook in L.) 114, 2, 26; vuúr (ook in L.) ib. 3, 12; wíj (ook in L., I) 115, 6, gíj, ib. 8. In het handschrift staat een † onder Stichtelijke Uren IX, 102, In Nomine Dei ib. 103, Voor Schriftverklaarders ib. 104. Onder het 2e en 3e Leekedichtjen is ditzelfde teken ook in | |
[pagina 362]
| |
alle uitgaven te vinden, onder 't eerste alleen in L., I en II. Het hs. geeft geen licht omtrent de betekenis er van; daar staat het intussen ook noch onder een niet gedrukt gedichtje: Unie, waarvan in de Brieven gezegd wordt: ‘Piet prijst Jan en Jan prijst Piet’ - heb ik in vel 7 toch maar geschrapt. Dat is niet heel fijn. Ik zal er iets anders voor in de plaats zetten (De G. aan Kruseman, 28 Sept. '60). Machteld en Leonard IX, 90 heeft in het hs. als datum: Mei '59; Op heel en half licht IX, 102, dat daar de bijtitel Een Winteravondherinnering heeft: Maart 1860; Luim IX, 110 mist de datum. Het hs. bewijst de juistheid der lezingen: Ik zie Uw weg, Uw liefde, Uw leiding, o mijn God (zie dit Tschr. p. 161); Daar zijn we nu in 't nieuwe huis (ib. 164); 't spoor van dierbre schreên! (ib. 163); met wie 'k in 't zoeter leven (ib. 164); zoo'n stumper, die staat niet alleén in het land (ib. 162); nog zijn oogst van zegen voort; (ibidem), geloof (ib.) Schoon 't verstikt scheen en versmoord (L.d.E. I, II) voor vermoord V en IX, 180, 1, 8, en Viel ooit stemme van den trans? (L.d.E.) voor sterre der andere ed., IX, 180, 1, 30, verzuimde ik toen te vermelden, (vgl. Biblia, IX, 156: Niet uit den Hemel, neen is ze gevallen,
Feillooze letter, door de Almacht gegrift.)
Een hoofdletter hebben in het hs.: Huis, IX, 139, 1, 21, Bruid, 140, 35 (ook in L.d.E.), Troost 141, 10, Boô, 155, 26, Beeld 179, 1, 28. Een klemtoonteken hebben úw, IX, 136, 7 (teken bewaard in de andere uitg.); doór ib. 1, 18; ík 155, 15. Kijkjen in het Leven, IX, 165 heeft als datum July '59; de uitgaven missen deze aanwijzing. Voor de Nalezing had ik geen hs. of uitgave van De Génestet zelf. Een vergelijking van de oudste drukken met | |
[pagina 363]
| |
de Volksuitgave levert hier echter ook genoeg bewijzen voor de onbetrouwbaarheid dezer laatste. IX, 200, 25 lezen we: Het was een hartstocht van mijn ridderlijken jonker,
Te zweven door het woud,
waarvoor alle andere uitgaven hebben: Te zwerven, wat natuurlik de juiste lezing is.
IX staat ook alleen met de lezing:
Hier wacht den held een Christelijk graf
Een zielmis en gezangen’. 218, 1, 35.
De oudre ed. lezen: en zielmis
Hetzelfde is 't geval in 223, 15: Hij heeft den vollen dag gewerkt,
waarvoor de andere ed. hebben: Hij heeft een vollen dag gewerkt.
IX, 220, 1, 12 staat: Als vogeltjes zich paren,
wat moet zijn: Als de vogeltjes zich paren, zooals in I, II, V te lezen is. Een fout, die enkel IX heeft, is ook: Neen, schoon een wijl voor 't stralend oog,
Omstraald van liefde en lijdensglorie, (231, 2, 15).
De andere uitgaven lezen: 't starend oog. Meermalen is de foutieve lezing van IX ook al in V te vinden; zo IX, 218, 2, 27: De grond was als met bloed doorweekt;
| |
[pagina 364]
| |
waar I en II lezen: als van bloed. IX, 226, 2, 12: Der teedren is de Maatschappij,
Der zwakken is de kracht,
waarvoor in I en II te lezen staat: de heerschappij. IX, 231, 1, 28: In 't onomkoopbaar zelfgericht,
voor: In 't onontkoombaar zelfgericht van I en II. De lezing van V en IX is wel geschikt ons zonderlinge gedachten te doen opvatten van De G. 's oordeel over de rechters! IX, 230, 2, 20: En - moest ook de edelste van allen,
Die ooit in fieren minnaarsgloed
Een heerscher zag aan haren voet,
luidt in I en II: Een heerscher zagen aan haar voet,
De verandering zal toch niet zijn toe te schrijven aan de wens om 't bezittelik vnw. te verbuigen?
IX, 203, 25: Zij rolt het briefjen in haar handje heen en weer,
luidt in I en II beter: Zij rolt het briefjen in haar handje al heen en weer.
Ook moet verbeterd IX, 214, 1, 34: Gij armoedigen van geest,
Gij eenvoudigen van harte!
Spreekt die taal tot iedere smarte,
in de lezing van I en II:
in iedere smarte,
| |
[pagina 365]
| |
Zo ook: IX, 212, 1: En leert hem, hoe hij stil en needrig en bescheiden,
Op boete en diep berouw zijn trots moest voorbereiden,
in moet van I en II, en IX, 224, 21: Het was des hemels schat in de'eelsten vorm der aarde...
in de' eelsten vorm van aarde van I en II. In I en II staat: ‘of zij elkandren krijgen,’ wat in V en IX, 209, 17 geworden is: elkander. Zou de oudste lezing misschien een citaat zijn, dat voor De G's tijdgenoten begrijpeliker was als voor ons? Wat de reden is, dat op den schoonsten aller dagen van I en II in V en IX, 214, 1, 33 op de schoonste geworden is, begrijp ik niet. Anders is wel eens welluidendheid opgeofferd aan het grammaticaal geslacht.
IX, 197, 25 heeft: 'k Belijd u graag mijn schuld, al ware 't op mijn knie, -
Maar 'k heb een passie voor dien eernaam van Marie!
waarvoor I, II en V lezen: knieë en Marië, wat in de spottende toon heel goed past. V staat tegenover I, II, IX, 198, 1 met de lezing: het bal voor een bal; zo ook snakt voor snikt, IX, 208, 7; daar 's nog een uitkomst voor: daar 's nog uitkomst IX, 211, 13; hij stampvoet voor: stapvoet IX, 211, 21; in het uur der zomerzonnesteken voor: in het vuur IX, 212, 15. In IX, 218, 3 staat: Dien 'k op een bezemstok vol vuur,
Bloedrood, door 't zwerk zag rijen!
Alle andere ed. lezen: van vuur.
V en IX, 229, 1, 6 hebben terecht: Al beidden glorie en genot
U in haar rijkste tooverdreven.
| |
[pagina 366]
| |
tegenover I en II: beiden. Het handschrift van Vreemdelingen bewijst, dat geduld V en IX, 216, 3 de juiste lezing is tegenover geduldig van I en II, evenzo zorgloos I, II, V voor zorgeloos, IX, 216, 2, 14. Verder staat daar tegenover de uitgaven: stuur voor roei IX, 216, 1, 13, op zee voor der zee IX, 216, 2, 14 en zee: (ook in I) voor zee! ib. 15.
Uit de Brieven zou ik noch zonder commentaar willen aanhalen: Ik had gaarne, dat mijn Mederedacteur (d. i van de Christelijke Volksalmanak: De G.) zijn oog over de verzen liet gaan (Tiele aan Kruseman 2 Sept. '59). Er liggen nog verscheidene lilliputterjens van vaerzen voor bladv. geschikt, die ik hier wel bij zou doen, als ik mij niet haasten moest U de proef terug te zenden (De G. aan K. 2 Oct. '59). Ik had eerst een paaschlied willen dichten, doch het viel mij te zwaar of liever 't werd te zwaar voor den Almanak. Daarom werkte ik deze erinnering af - die onvoltooid als zooveél - in mijn boeksken stond (De G. aan K. 10 Oct. 60) omdat.... hij (d.i. De G.) zich thans geheel aan bellettrie kon wijden, die voor mij niet veel meer dan een verpozing kan zijn (Tiele aan K. 20 Mei '61). Mij heeft de dood van onzen De Génestet ook diep getroffen. Ik had dit in het allerminst niet gewacht. Ook ik verlies in hem een vriend, wiens omgang mij lief was, en op wien ik voor de toekomst onzer Nederlandsche letterkunde groote verwachtingen had gebouwd. ‘De laatste der eerste’ zijn alzoo helaas! de laatste geworden..... En een dichter onder ons clubje, die daartoe (d.i. om de G. als redacteur te vervangen) bekwaam zou zijn, weet ik niet. En als wij dan uit de portefeuille van onzen overledene nog iets ontvangen mogen, dan zal het ons aan poëzy niet ontbreken, (dez. 13 Juli '61). | |
[pagina 367]
| |
Eenigen tijd geleden ontving ik bericht van Bienfait, dat hij te Roozendaal onder de papieren van zijn broeder De Génestet had gezocht, maar niets gevonden. Hij schreef mij tegelijkertijd, dat hij zijn broeder verzoeken zou ook te Amsterdam eens te zoeken. Nu onlangs stelde hij mij wederom te leur door mij te melden, dat ook daar niets te vinden was (dez. 28 Aug. 61). - Mijn lust is groot om ter Gedachtenis uws Vaders eenige van mijn herinneringen op te teekenen. Ik onderschrap het woordjen mijn, - want zoo ik dit plan vervulle, zal mijn bijdrage tot de kennis van den edelen Dichter, niets hebben van een biografie. Een en ander intiem en onvergetelijk gesprek, dat ik in het koepeltjen - en op den Haagschen weg met Uw Vader heb gehad, zou er mij de stoffe toe geven. Voor mijzelf hield ik daar aanteekening van - gelijk ik meer gewoon ben. Eer ik mij nu tot de bewerking zette, had ik daar gaarne eens met U over gesproken. (De G. aan de zoon van Tollens 30 Oct. '56). -
Rotterdam, April 1903. G. Engels. |
|