Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Des geestes lusthof.In 1603 werd uitgegeven: Uit dit merkwaardige boekje wil ik hier en daar iets citeren. ‘Een boerde van een Boer.
Een Noorder Boer was inde Meij ghetrocken wt,
Nae Parijs om de Fransche spraek te leeren,
Daer gafmen hem te eeten Salaet en groen cruyt,
S'middaechs en s'avonds meer dan zijn begeeren
So seijde hij ik wil weder t'huijswaert keeren,
Want daermen inde Samer eet gras parmafoy
Daer moetmen inde winter oock eeten HoyGa naar voetnoot2.
Maar dit is met een enkele variant 't zelfde als De Boer te Parijs van Roemer Visscher! | |
[pagina 228]
| |
Heeft die nu een oude boerde in zijn ‘Brabbelingh’ van 1614 verwerkt? Of was het zijne eerder al bekend, in Album's geschreven; en door Croche daaruit overgenomen? De eerste veronderstelling is 't aannemelikstGa naar voetnoot1). Omtrent plagiaat had men andere ideën toen als nu. Men weet dat Vader Cats menig oud en bekend spreekwoord, menige zegswijze, menig stukje in zijn Werken inlaste; vaak zoals in die dagen gewoonte was, zonder verdere vermelding dan hoogstens, tot meerdere aanprijzing, dat het een oud en waar woord was! Zo vindt men in zijn ‘Spieghel van den Ouden en den Nieuwen tijdt’ van 1632, bijna woordelik terug, deze spreuken die ook voorkomen in 's Levens Lusthof. Leert verdraeghen, sonder claeghen
Wie dat ghij sijt
Soo ghij verdraecht, hoemen u iaecht
Ghij wint den strijtGa naar voetnoot2).
Quam nae lijden gheen verblijden
Soo waer lijden een swaer verdriet
Maer want nae lijden comt verblijden
Daarom acht ick lijden nietGa naar voetnoot3).
* * *
En herinnert niet Soo wie yet mint
ofte heeft gesint
Dan Godt alleen:
| |
[pagina 229]
| |
aan het vers van Bredero ‘Wie iet meer als zijn Godt bemint’?
Nog enkele Spreuken en zegswijzen haal ik aan: Als niet kompt tot iet
Soo kent iet sijn selven niet
En wort alle mans verdriet
Soomen daghelick merckt en sietGa naar voetnoot2).
Gasten die qualick betaelen,
En van mijn kaesen maecken schaelen,
En Bartholomeus van mijnen broode,
Alsulcke gasten sie ick noodeGa naar voetnoot3).
Wat is hier Bartholomeus?
* * *
Aan oude spreuken - van Seneka - herinnert nog: Soetelick en heymelick u vrient corrigeert,
Ende hem niet achter rugge blameert,
Want soete woorden gaen bet in,
Ende vermorwen sterck zijn quade sinGa naar voetnoot4).
Ook Reynaert is nog niet geheel (: eertijts) vergeten: Menich is rechtvaerdich allene met woorden,
Alsomen van Reyncken de Vos eertijts hoorden,
Maer inden wercken, niet een haer,
Dat sietmen alle daege wel openbaer.Ga naar voetnoot5).
* * * | |
[pagina 230]
| |
Misschien zijn de beide volgende bewijzen hoe A. Croche over de vrouwen dacht, waarbij men op de laatste regel dient te letten: Spinnen, crijten, clappen en lieghen,
Ende zijnen besten vrient te bedrieghen,
Dit vintmen bij de Vrouwen bijcans al,
Doch van een yeder ick dat niet seggen salGa naar voetnoot1).
Soo wie heeft een boose wijff,
Die heeft een Vagevier aen zijn Lijff:
Hebt gedult in sulcken pijn,
Tot datse sterft, t' mach anders niet sijnGa naar voetnoot2),
* * *
Als bladvulling is op de laatste pagina een echo-vers opgenomen: Een vryer singende op een watercant hoort sijn eigen weerclanck waer hij weder tegen spreect, meynende dat het een Goddinne was. Wat hij ‘spreect’ neem ik hier niet op, wat hij vooraf zingt, is: Mijn lief heeft mijn haer minne belooft
Maer waer soo blijft haer trouwe [E. blijft haer trouwe].
Sy laet mijn gantsch van sinne berooft
In desolaten rouwe. [E. laet de rouwe (!)]
Ick plach eens lief te sijn,
Nu gaeter een ander voor mijn,
Daer sy haer mee wil paren,
En mij soo laetse varen. [E. laetse varen].
Dit klinkt me zeer bekend; maar ik heb 't nog niet weten thuis te brengen. Wie helpt hier?
Zw. B.H. |
|