| |
| |
| |
Uitgaven van De Génestet's dichtwerken.
(Zie p. 72.)
Voor ‘De Sint Nikolaasavond (ook opgenomen in de 2de uitgave van Eerste Gedichten) zie men de 3de jaargang van dit Tschr. p. 299 vlg. en 365 vlg., waar reeds verbeterd is het uitroepteken achter bedrogen IX, 47, 14 (ook I, II, V) in het vraagteken van E.G. en juiste opmerkingen gemaakt zijn naar aanleiding van dien dag IX, 61, 39 (ook V), gij ook, IX, 66, 12 (ook V), hier zoo, IX, 65, 26, welke lezing ook in V te vinden is. Wanneer IX, 73, 20 in plaats van Waarmee staat ook in I, II, V; eveneens den schijn IX, 73, 23 en I, II, V voor dien schijn en word ik IX, 73, 39 en I, II, V voor ik word van E.G.
Met de opmerking (T. en L. III, 324 en 365) over dienstbre geesten uit E.G., I, II, V tegenover dierbre geesten IX, 54, 25 kan ik me echter niet verenigen. M.i. heeft de dichter hier niet dit éne geval op 't oog, maar spreekt hij in 't algemeen: Zodra ergens de schel op Sint-Niklaas de hooggespannen zinnen streelt, stromen knechts of meiden (dienstbre geesten, zie ook Fantasio, Eerste zang XL: een oude, dienstbre geest, ) met kadeautjes binnen. Zo geeft het een goede zin en is meteen verklaard, hoe alle oudste uitgaven deze lezing hebben.
In IX, 47, 26 staat na moord een komma, die de andere uitgaven terecht niet hebben en die aanleiding kan geven tot verkeerd begrijpen.
| |
| |
Hij oordeelt - allen over alles - overal, IX, 52, 8 luidt in alle andere edities: Hij oordeelt allen - over alles - overal. Zo begrijpen we het; we vinden een parallel in Jan Rap: Jan oordeelt - alles, zonder vrees IX, 88, 1, 29.
Zijn eerbied en zijn gratie V en IX, 52, 27 is in de andere uitg. beter: zijn eerbied of zijn gratie. 't Eerste voor de hooggeplaatsten onder de gedekoreerden, 't laatste voor de minderen, zoals zijn koetsier, ‘die, uit zijn diensttijd, een medalje (had), en dus een streepje voor bij 't overig “kanalje”.’
In V en IX, 54, 8 vinden we op een kanapé tegenover de andere uitgaven: op de kanapé. Me dunkt, dat we hier de juiste lezing hebben en De G. bedoeld heeft: op de kanapé, waarop ze plaats genomen hebben. Zou men later misschien gedacht hebben aan de twee sofa's uit couplet XVII, waarmee de dichter zijn zaal wil meubileeren?
was aardig als geen IX, 57, 23 (ook V) is te herstellen in was zoo aardig als geen van de andere ed..
Zo ook eer nog pleizier IX, 58, 4 in eer noch pleizier, wat in alle andere uitg. staat.
steeds IX, 61, 22 en V is te vervangen door slechts, zoals de andere ed. hebben.
De lezing van uit is enkel te vinden in E.G., tegenover nog uit IX, 63, 15.
V en IX, 69, 34 hebben ten onrechte heerscht voor heerschte der andere ed., terwijl E.G. alleen staat met de lezing een zakdoek voor haar zakdoek IX, 72, 22.
In V en IX, 74, 11 staat met godlijke talenten, waarvoor de oudere uitg. lezen van godlijke talenten. De bedoeling is, dat de kunstenaar de rente van de hem door God geschonken talenten aan zijn tijd en zijn volk betaalt.
Terecht is van zoo'n eerlijken borst uit E.G. later veranderd in door zoo'n eerlijken borst IX, 60, 17.
In E.G. en I staat niet wijl, waarvoor de andere uitgaven hebben niet dat IX, 64, 5. De verandering is van weinig belang, maar onnodig.
| |
| |
Taalkundige overwegingen bewerkten weer de verandering van die (E.G. en I) in dien van de andere uitg. (IX, 48, 21).
deze dolk (E.G.) in dezen (IX, 59, 3).
welverdienden loon (E.G.) in welverdiende (IX, 63, 37).
gesten (E.G.) in gestes (IX, 64, 17).
zeg (E.G.) in zegt (IX, 66, 14).
de zalm (E.G., I, II, V) in den zalm (IX, 71, 32).
Cocanje van E.G. is later geworden Kokanje.
Een hoofdletter hebben gekregen Kinderheilige IX, 49, 20, Ridderstarren IX, 61, 34, Bisschop, IX, 62, 35. Oudheid IX, 64, 3 (in I nog: oudheid).
De komma in groet, der lieve dochter IX, 53, 37 ontbreekt in de andere ed. terecht; ook is in IX alleen te vinden Jan Helmer's groote Natie 54, 18; de andere hebben Helmers'.
In I en II staat jou tegenover you van de andere ed. IX, 54, 39 en 40.
Voor Laatste der Eerste (L.d.E.) heb ik de uitg. van 1861 (Gebr. Kraay, Amsterdam) door De G. zelf, met de genoemde ed. vergeleken.
kom en eisch van L.d.E. is in de latere uitg. geworden komenij, IX, 1, 39. Daardoor is niet alleen de aardige etymologie verdwenen, maar ook het rijm verloren gegaan.
immers uit V en IX, 125, 2, 11 moet vervangen worden door immer, zoals de andere uitgaven hebben.
IX, 129, 6 heeft Naar hooger, daar tegenover de andere uitgaven Naar hooger dan, wat veel meer zegt: De godlike tonelen verheffen zijn ziel boven de purperen wolkjes.
Zo is ook te herstellen de oorspronkelike lezing in IX, 133, 14: in de aarde, waar alle andere uitgaven in die aarde lezen.
L.d.E. staat alleen met: Ik zie Uw weg, Uw liefde, Uw leiding, o mijn God! Toch is het duidelik, dat we hier de goede lezing hebben tegenover I, II, V en IX, 134, 27: Ik zie Uw weg, Uw leiding, o mijn God!
Noch erger is 't op pag. 141 der IXde uitgave, waar evenals in I, II en V het 6de vers van Niet voor de Menschen is wegger- | |
| |
vallen. In L.d.E. luidt dit: Eenvoud voegt het rouwend harte;
Ook heeft de oorspronkelike editie enkel de goede lezing:
Vertroost ons, vernieuwt ons de kracht....
tegenover de andere:
Vertroost, vernieuwt ons de kracht. IX, 143, 1, 22.
In IX, 173, 31 is na zoet uitgevallen en rein, wat in alle andere uitgaven te vinden is.
niets teeders dan V en IX, 177, 22 luidt in L.d.E.: niets teerders als, in I en II niets teerders dan. Beide laatste lezingen geven de juiste zin.
IX, 180, 1, 10 heeft oogst en zegen, wat ook in V staat, maar in L.d.E., I, II terecht luidt: oogst van zegen; dezelfde uitgaven lezen: 't diep geloof IX, 180, 2, 31 voor 't diep gevoel van de oudere; de oudere lezing is ook de juiste in IX, 181, 37 ruischt op, waar alle andere uitg. hebben: ruischt om.
in de diepte van L.d.E. en I is ook beter als in de verte der andere uitg. (IX, 184, 6). 't Laatste zou ons een te groot denkbeeld geven van de vissershut; 't eerste doet het halfverlichte van ‘'t vertrek vol schaduwen’ duidelik uitkomen.
bedreigd uit V en IX, 186, 3 moet vervangen worden door bedreigt der oudere uitgaven; zo ook ja IX, 189, 12 door je, wat in de andere ed. staat en het IX, 188, 18, dat een drukfout is voor hoe.
úw van L.d.E., I, II en V heeft in IX, 136, 7 zijn klemtoonteken verloren, evenals alléen, dat in I, II, V en IX, 153, 38 alleen luidt. Dezelfde ed. hebben ook alleen IX, 161, 35 tegenover L.d.E. alléen; uw trots komt enkel in V en IX, 177, 25 tegenover úw trots van de oudere uitg. In dezelfde ed. al IX, 159, 2, 12 voor ál van de oudere en zoo IX, 144, 34 voor zóo.
De oudere lezing verdient ook de voorkeur in IX, 142, 25 niet meer te sterven. Behalve in V, dat de lezing van IX heeft, luidt het: niet weer te sterven, wat zijn verklaring vindt in het derde couplet: De knoppen gingen open, gereed te sterven op den akker van 't gemoed.
| |
| |
die steeds mijn deel mocht zijn! IX, 161, 36 is te vervangen door moogt zijn! Niet alleen pleiten hiervoor alle oudere ed., maar de lezing van IX kent aan de kluizenaar Antonius m.i. ook een ál te sterk besef van eigenwaarde toe, dat de dichter niet kan bedoeld hebben.
Op de naam van de dichter Helmers schijnt een vloek te rusten: L.d.E. heeft Helmers, V Helmer's, IX, 130, 27 en ook de andere uitg. terecht: Helmers'.
V en IX, 136, 2, 12 hebben 't spoor der dierbre schreên, waarvoor de oudere terecht lezen: van dierbre schreên. Er worden geen bezoekers aangewezen: de dichter drukt zich onbepaald uit.
Op dezelfde blz. vs. 16 hebben I, II, V, IX, des vreemden haard tegenover L.d.E.: dees vreemden haard, welke lezing ik zou verkiezen.
Ook zou ik de oudste lezing (zijn Redders voetspoor) willen houden voor het stijve: zijns redders voetspoor van I, II, V en IX, 158, 2, 5.
Het omgekeerde zien we IX, 160, 31. Hier heeft L.d.E. Geens menschen stem; de latere uitg.: Geen menschenstem.
de lammergier uit L.d.E. en I is later geworden: een lammergier, IX, 175, 27. De G. zal wel op een bekend verhaal gedoeld en dus het bep. lidw. gebruikt hebben.
Jonge Roeping is in L.d.E. gedateerd 1855, later is dit 1856 (IX, 120) Kracht, dat later de datum mist (IX, 121) is in L.d.E. gedateerd 1854.
I en II lezen Levensvoorwaarden, tegenover L.d.E., V en IX 134: Levensvoorwaarde.
V en IX, 149, 9 lezen het hunkren tegenover de oudere uitg. haar hunkren, wat stellig beter is.
de zwarte koets van L.d.E., I en II luidt later: een zwarte koets, IX, 151, 27. In de 4de jaargang van dit Tschr. p. 174 is de laatste lezing verdedigd; ik geloof, dat de dichter een omschrijving gebruikt voor de lijkwagen en de oudere lezing de voorkeur verdient.
| |
| |
holle tres V en IX, 186, 4 is te veranderen in dolle tres der eerste uitgaven (Zie Noord en Zuid, XXIII, 34).
De vorm wierd van L.d.E. is in de latere uitgaven geworden werd (IX, 151, 7 en 162, 6). Op beide plaatsen heeft de dichter de eerste vorm zeker welluidendshalve gekozen in verband met 't voorafgaand bede.
Om dezelfde reden moet de lezing van L.d.E. hersteld worden in IX, 136, 1, 9: Daar zijn we in 't nieuwe huis! wat ook de andere uitg. lezen tegenover L.d.E.: Daar zijn we nu in 't nieuwe huis!
Zo is ook IX, 140, 35 met wie ik in 't zoeter leven te veranderen in: met wie 'k in 't zoeter leven, wat in alle andere uitg. staat, en IX, 153, 2, 30 meer dan eenige tempelboog? in een'ge der andere ed. en sprak de dienstbare, trad binnen IX, 172, 35 (ook I, II, V) in de dienstbare en trad binnen van L.d.E.
Verbeterd is in IX, 121, 1, 27 verlatene (ook L.d.E., I en II), maar V verlaten.
Voor de interpunctie zijn opmerkelik de verschillende lezingen in:
IX, 116, 2, 32 land. tegenover land! der andere uitg.
IX, 117, 1, 16 stond! tegenover stond? der andere uitg.
IX, 124, 2, 31 meer dan eens, tegenover meer dan, eens der andere uitg.
IX, 125, 2, 35 vervielen! tegenover vervielen? der andere uitg.
IX, 136, 1, 32 deed; (ook I, II, V) tegenover deed! van L.d.E.
IX, 165, 2, 26 gezichtje? (ook I, II, V) tegenover gezichtje! van L.d.E.
IX, 194, 1, 14 vallen af! (ook I, II, V) tegenover vallen af; van L.d.E.
Daarentegen is de lezing van IX beter in:
126, 2, 26, repliek! (ook L.d.E. II, V) tegenover repliek? van I.
132, 2, 4 blinden! (ook L.d.E. II, V) tegenover blinden? van I.
135, 20 zijt! (ook L.d.E. II, V) tegenover zijt? van I.
Ter wille van de officiele geslachten en spelling zijn ook weer heel wat veranderingen aangebracht, die niet alle ver- | |
| |
beteringen kunnen worden genoemd; zo b.v. traadt, IX, 137, 2, 12, (ook I, II, V) tegenover: tradt van L.d.E., knaapje van den Mei! IX, 140, 1, 16 en ib. 2, 14 (ook in I, II, V) voor de Meij! van L.d.E.; 't lied van Mei, IX, 140, 2, 15 (ook in I, II, V) voor 't lied der Meij van L.d.E. (daarentegen bewaard in IX, 128, 1, 16: Kan men sterven in de Mei? en 139, 1, 29 een jongentje in de Mei); naar den ploeg IX, 166, 27, (ook I, II, V) voor de ploeg van L.d.E.; de Oost IX, 170, 12 (ook V) voor den Oost van L.d.E., I, II; met den troost van hunne trouw IX, 181, 1, 17 (ook I, II, V) voor met de trooste hunner trouwe van L.d.E.
Dit zal ook wel de reden zijn, waarom in I, II, V en IX, 173, 19 lei staat voor lag van L.d.E.
Wat de hoofdletters aangaat, heb ik in geen enkele uitgave een systeem kunnen ontdekken; het bezittelijk vnw. b.v., op God betrekking hebbende, plaatst de oudste uitg. soms met een hoofdletter, de andere er zonder of omgekeerd. Misschien is uit het handschrift van de dichter, dat ik voor de Leekedichtjens en de Nalezing hoop te kunnen raadplegen, iets op te maken en dan zou het stellig aanbeveling verdienen, ook in 't andere deel consequent De Génestet's manier te volgen.
(Slot volgt).
Rotterdam.
G. Engels.
|
|