XXXII.
In iemands schoot spreken,
d.w.z. iemand in de rede vallen. Schoot beteekent hier voortgang.
Hoor, miester, als jy in myn schoot spreekt, zo schei ik eruit, zie dan dat jy 't beeter maakt.
T. Asselyn, De Kwakzalver, 1692, bl. 11.
Luister dan, wil jy het hooren,
Maar 'k beding eerst van te vooren,
Niet te spreeken in myn schoot.
Focquenbroch, Ged. 2e D., 1709, bl. 23.
K.P.