| |
| |
| |
Naar aanleiding van het voorafgaande:
‘de derde streng maakt den kabel.’
Of we inderdaad in de door Potgieter gebruikte uitdrukking een bijbelse herinnering hebben te zien?
't Schijnt me toe, dat ze daarvoor te veel van 't bijbelwoord verschilt, zowel in vorm (= Wortlaut) als in betekenis.
In vorm: Welke gelovige bijbelkenner zou 't - niet alleen voor geloofsgenoten, maar ook voor zich zelf - gewaagd hebben, 't bijbelwoord zo essentiëel te veranderen? En waartoe zou 't ook hebben gediend; of beter: welke psychologiese reden zou er voor op te geven zijn?
Een onbetekenende wijziging in vorm zou er nog mee door hebben gekund en komt, zoals bekend, bij uitdrukkingen, aan de Bijbel ontleend, meer voor. 't Bedoelde bijbelwoord heb ik zelf door ‘gelovigen’ en in die omgeving ook door ‘ongelovigen’ niet zo heel zelden horen gebruiken, waardoor 't me in z'n toepassing welbekend is. Maar geregeld in deze vorm: ‘En(de) een drievoudig snoer (en) wordt niet haast verbroken’, of ‘.... zal niet haast verbroken worden’. De geringe afwijking van 't oorspronkelike (in de Statenbijbel) kan bij niet-theologen-van-beroep als lapsus memoriae heel licht insluipen; en dat ze iets blijvends kan worden, is lichtelik daaruit te verklaren, dat 't piëteitsgevoel er op generlei wijze door gekwetst wordt, omdat immers niets essentiëels werd gewijzigd.
| |
| |
Dat een ‘vrijdenker’ in een omgeving van ‘gelovigen’ een gelijke vorm gebruikt als de ‘gelovige’, ligt voor de hand, al gebruikte hij ook de uitdrukking schertsenderwijs of ironies. Immers het zo nauwkeurig mogelik zich houden aan de oorspronkelike vorm - resp. aan de in zijn omgeving van ‘gelovigen’ gebruikelike vorm - is voor hem 't beste middel, om de bedoelde scherts of ironie zo doeltreffend mogelik te doen zijn.
Op dergelijke wijze - hetzij dan in geheel ongewijzigde, hetzij in onbeduidend gewijzigde vorm - worden ook nu nog teksten en uitdrukkingen uit de Bijbel gebezigd, al is 't in veel en veel mindere mate als in vroeger jaren, toen vertrouwdheid met de Bijbel zoveel algemener was dan tegenwoordig.
Dat overigens een zo krasse verandering van 't bijbelwoord, als uit de uitdrukking bij Potgieter zou blijken, enig doel zou hebben gehad, is niet aan te nemen. Ik altans heb er geen psychologiese reden voor kunnen vinden. Integendeel moeten blijkbaar de beide uitdrukkingen - die bij Potgieter en die uit de Bijbel - van hun ontstaan af zoals tot op heden in geheel verschillend verband zijn gebruikt; m.a.w. ze moeten wel van den aanvang af, zoals nu nòg, geheel verschillend van betekenis zijn geweest. Zelfs geen synoniemen zijn 't. Die verschillende betekenis is dan ook wel 't best uit het verschillend ontstaan van de uitdrukkingen te verklaren.
De uitdrukking bij Potgieter kan bezwaarlik ergens anders als in 't touwslagersbedrij of of bij de schipperderij, of zowel in 't een als bij 't ander ontstaan zijn. In deze uitdrukking hebben we primair de voorstelling van iets voor een kabel onvolledigs, dat door 't bijkomende van een derde streng eerst volledig, d.i. een kabel wordt. Deze voorstelling is ook 't primaire in de metaforiese toepassing. Daarom parafrazeert van den Bosch terecht zo: ‘dat 's nummer drie, nou is 't spul kompleet’. Terwijl dan sekundair zich daaruit ontwikkelt: nu is de tegenstand zo groot geworden, nu is 't verkeerde zo
| |
| |
kompleet en daardoor zo krachtig geworden, dat ik - die de uitdrukking bezig! - wel verdere moeite kan sparen, om gelijk te krijgen, te overreden, 't goeie te redden, of iets dergelijks; - of zoals van den Bosch opgeeft: ‘tegen drie kan hij [:de spreker!] niet op, tegen de bierkaai valt niet te vechten.’
Daarentegen hebben we bij 't bijbelwoord de voorstelling van iets kompleets, dat in z'n kompleetheid vrijwel aan alle pogingen weerstand kan bieden om de samenhang te verbreken, de vereende krachten te onderwerpen, of te ‘overweldigen’. In de Statenbijbel luidt de kanttekening bij de bewuste plaats dan ook: ‘De sin is, Indien sy noch meer dan met hen tween zyn, ja soo sy vele met malkanderen verbonden zyn, soo sullen sy dies te beter haren vyant, die haer wil beschadigen, kunnen wederstaen.’ Een gissing, waar deze uitdrukking zou kunnen zijn ontstaan, waag ik niet. 't Eerst wordt licht gedacht aan een bedrijf, waarin snoeren gemaakt werden. Maar noodzakelik acht ik dit niet, juist omdat 't niet de weergeving van een wordend snoer is; zodat ieder, die snoeren gebruikt, de waarneming kan maken, die aan 't bijbelwoord ten grondslag ligt.
Bij Potgieters uitdrukking is hoofdaktief de zegsman ervan, resp. wordt hij de lijdende persoonlikheid ten slotte, wat van den Bosch zo weergeeft: ‘als ze allemaal zeggen dat-ie 'n arken is, dan moet-ie 't hok in.’
In 't bijbelwoord is hoofdaktief de drieheid, die ‘niet haast’ lijdend subjekt kan worden; terwijl die uitdrukking òf door éen òf door meer van dat drietal kan worden gebruikt, òf ook - zoals in de Bijbel 't geval is - door een toeschouwer, door iemand, bekend met de bepaalde omstandigheden, waarop de uitdrukking past, door iemand, die daarover een bespiegeling houdt.
En of de uitdrukkingen in eigenlike of in metaforiese betekenis worden aangewend, we zien steeds - zoals hiervóor al werd opgemerkt -, dat ze in heel verschillend verband
| |
| |
voorkomen, ook als ze beide in scherts of ironie gebruikt worden.
Of de uitdrukking, die bij Potgieter voorkomt, ook wel eens schertsend wordt gebruikt, als b.v. een derde persoon zich bij 't gezelschap van twee anderen voegt - ongeveer dus zoals 't latijnse ‘tres faciunt collegium’ kan worden aangewend -, is me niet bekend. Denkbaar was 't. En mocht dit zo zijn, dan zou de spreekwijze natuurlik door dezelfde personen kunnen worden toegepast, die daarvoor in aanmerking komen bij 't gebruik van 't bijbelwoord. Maar ook in dit geval zou ze nog heel niet aan 't bijbelwoord herinneren.
Van Dale's ‘Groot Woordenboek der Nederlandsche taal’ (18984) omschrijft de uitdrukking met: ‘de derde man brengt de praat aan’. Dat deze omschrijving in elk geval onvoldoende is, bewijst de plaats bij Potgieter. De betekenis zou volgens dat woordeboek ongeveer overeenkomen met hetgeen ik zoëven denkbaar noemde. Maar bekend uit 't levend gebruik of uit de litteratuur is me deze betekenis niet. En een herinnering aan 't bijbelwoord is in de uitdrukking zeer zeker ook dan niet te zien.
Wat nu de uitdrukking bij Lessing betreft, die kan, reeds om de vorm, heel goed uit 't bijbelwoord worden afgeleid, of voor 't minst als een herinnering eraan worden opgevat. Bovendien: Beide uitdrukkingen komen steeds in overeenkomstig, of ten minste in niet essentieel verschillend verband voor. En aan beide uitdrukkingen ligt vergelijking ten grondslag, wat op de volgende wijze kan worden geparafrazeerd: éen alleen betekent niet veel, is nog zwak; twee zijn al vrij wat krachtiger; en ‘eine dreifache’ (geworden na invoeging van een derde schakel, zoals bij Lessing: ‘eine vierfache’; -bestaat een snoer ook niet vaak uit vier draden! In Grimms ‘Deutsches Wörterbuch’ luidt geheel juist de van Adelung overgenomen begripsomschrijving: ‘schnur bezeichnet in der regel ein aus mehreren fäden zusammengedrehtes rundes band....’) of ‘eine vierfache Schnur hält desto besser’; - in
| |
| |
de Bijbel met minder sterke betoning van de klimax: ‘eine dreifältige Schnur reisst nicht leicht entzwei’.
De vorm van de uitdrukking bij Lessing - of om ze anders aan te duiden: van de duitse ‘volkstümliche’ uitdrukking - wijkt meer af van 't bijbelwoord als dit met de door mij in 't nederlands opgegeven vormen het geval is. Aangenomen, dat de duitse uitdrukking uit het bijbelwoord is vervormd en niet naar anologie ervan is ontstaan, dan zou dat verschil mischien daardoor te verklaren zijn, dat in Nederland 't bijbelwoord nooit bepaald een volksuitdrukking is geworden, maar meer bij gelegenheid eens als een bewuste overneming uit de Bijbel toegepast werd; terwijl daarentegen, wat ‘volkstümlich,’ d.w.z. een bestanddeel van de algemene taal wordt, in de regel veel meer veranderingen ondergaat, soms tot onherkenbaar wordens van 't oorspronkelike toe, omdat daarbij de samenhang met 't oorspronkelike hoe langer hoe minder en eindelik helemaal niet meer gevoeld wordt. Of ook: Mocht 't iemand uit een vergelijking van veel duitse en nederlandse uitdrukkingen, aan de Bijbel ontleend, blijken, dat de duitse Lutheranen over 't algemeen minder hangen aan de letter van tekst of uitdrukking uit de Bijbel als de nederlandse Calvinisten, dan zou dit overeenkomen met de opmerking van gelijke inhoud, die ik, niettegenstaande Luthers ‘Das Wort sie sollen lassen stahn’, wel eens meer twijfelend heb gemaakt en waarvoor dan ook ons geval een voorbeeld zou kunnen zijn.
In elk geval is echter de voorstelling, resp. de betekenis, essentiëel dezelfde: immers we hebben in beide gevallen een ‘Schnur’ als kernvoorstelling en wel een komplete snoer, en niet een, die nog kompleet moet worden, zoals met de ‘kabel’ 't geval is.
De nadrukkeliker klimax in de duitse volksuitdrukking, waarop ik hiervóor wees, doet de ten grondslag liggende vergelijking sterker uitkomen dan dit in 't toegepaste bijbelwoord 't geval is. Wanneer inderdaad de uitdrukking bij Lessing aan 't bijbelwoord mocht zijn ontleend, dan vermoed ik, dat
| |
| |
dit laatste, ernstig gebruikt, nooit bepaald ‘volkstümlich’ is geworden, maar dat al spoedig de toepassing in schertsend verband plaats had - ironies ken ik de duitse uitdrukking niet - en steeds algemener toepassing vond en dat zó een ‘Abzweigung’, zowel in betekenis als in vorm, mogelik werd, zoals we die bij Lessing vinden en ook nog in 't tegenwoordige alledaagse duits - al is 't niet vaak, naar ik meen - kunnen aantreffen.
Hoe dit zij, 't moet, dunkt me, voor ieder duidelik zijn, die èn de opgegeven plaats bij Potgieter èn de door Borgeld aangehaalde plaatsen in de Bijbel en bij Lessing in hun gehele verband naleest, dat ‘de derde streng maakt de kabel’ volstrekt niet, en daarentegen ‘eine vierfache Schnur hält desto besser’ heel sterk herinnert aan 't bijbelwoord: ‘en een drievoudig snoer wordt niet haast gebroken’ [in de Statenbijbel: ‘ende een drievoudigh snoer en wort niet haest gebroken’], resp. ‘und eine dreifältige Schnur reisset nicht leicht entzwei’ [dit laatste uit de uitgave van de ‘v. Cansteinsche Bibelanstalt’ te Halle a. S. (1897)]. M.i. volgen dan ook terecht 't bijbelwoord en de plaats uit Lessings ‘Minna von Barnhelm’ als voorbeelden onder éen en dezelfde rubriek in 't Duitse Woordeboek van de gebroeders Grimm (deel IX) onmiddelik op elkaar, waarmee wellicht ook daar te kennen is gegeven, dat de volksuitdrukking uit 't bijbelwoord is ontstaan, of voor 't minst genomen als een reminiscentie aan 't bijbelwoord is op te vatten, dus naar analogie van 't bijbelwoord is gevormd. 't Eén noch 't ander is aan te nemen omtrent de uitdrukking bij Potgieter, zoals uit de daarvoor opgegeven redenen mag zijn gebleken.
't Is dikwels lang niet makkelik en niet zelden zelfs onmogelik, om iets zekers of voor 't minst iets aanneembaars over 't ontstaan en de betekenisontwikkeling van volksuitdrukkingen (spreekwijzen en spreekwoorden) op te stellen. En grote voorzichtigheid is bij onderzoekingen op dit terrein zeker niet overbodig. Ook hier, zowel als op 't gebied van
| |
| |
mythe, sage en letteren heeft al zo dikwels de schijn bedrogen en zijn reminiscenties gekonstateerd, die later onhoudbaar bleken te zijn. Zo geloof ik, dat ook Laurillard en Borgeld in de uitdrukking uit Potgieters ‘Jan, Jannetje en hun jongste kind’ verkeerdelik een bijbelse herinnering hebben menen te zien. Absolute zekerheid kon ik zomin geven als Borgeld; maar iets aanneembaars hoop ik ten minste te hebben geleverd.
Ten slotte veroorloof ik me de opmerking, dat, indien mijn vermoeden omtrent de aanduiding van de samenhang tussen het bijbelwoord en de uitdrukking bij Lessing in Grimms ‘Deutsches Wörterbuch’ juist mocht zijn, die samenhang dan al gekonstateerd is vóor het verschijnen van Sprengers artikel in 't ‘Zeitschrift für den deutschen Unterricht’ 14 (1900). Want deel IX van genoemd woordeboek is begin 1899 kompleet geworden en 't artikel ‘Schnur’ daarin is al vrijwat vroeger in druk verschenen.
Ook merk ik nog op, dat al in 1885 in een uitgaaf van Lessings ‘Minna von Barnhelm’ (Schul-Ausgaben deutscher Classiker; Stuttgart, Cotta) bij de vermelde plaats de aantekening van de uitgever Dr. A. Bieling staat: ‘eine biblische, volkstümlich gewordene Wendung, nach Pred. Sal. 4, 12: Eine dreifältige Schnur reisst nicht leicht entzwei.’ Zodat Sprenger in geen geval de eerste is geweest, die op de samenhang van beide uitdrukkingen heeft gewezen. 't Zou me zelfs zeer verwonderen, als al niet lang vóor Bieling daarop gewezen was.
J.G. Talen.
|
|