Taal en Letteren. Jaargang 12
(1902)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekaankondiging.
Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, naar hun oorsprong en beteekenis verklaard door Dr. J.A. Stoett.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ijverige snuffelaar verrast door de een of andere vondst, waardoor het probleem van den oorsprong van zoo'n gezegde uit het aan de oppervlakte liggende gebied der historische nasporing overgebracht wordt naar het gebied van de tot den dieper liggenden ondergrond dóórdringende taalphilosophie. Het vraagstuk van het gelijktijdig voorkomen van dezelfde of gelijksoortige uitdrukkingen hier en daar, moet het eigenlijke voorwerp zijn van het werkelijke wetenschappelijke onderzoek. Zoolang hier nog geen ‘wetten’ zijn geformuleerd, is er eigenlijk weinig meer verricht dan min of meer geleerd compilatiewerk. Bovendien moeten wij niet vergeten, dat het bij een groot aantal der zuiver inheemsche spreekwoorden en spreekwijzen weinig beteekent of men ze al ettelijke honderden jaren naar achteren schuift: hun oorsprong ligt niet in hun opkomen in de litteratuur, maar in de ziel der sprekers. Ter aanvulling van het te beschouwen materiaal hieronder nog het volgende. 1. Geene a voor een b kennen. Vgl. Qui ne sache A ni B (Molière, Femmes Sav. V, 3). 3. Wie a zegt, moet ook b zeggen. Ook Mrs. Beecher - Stowe, de bekende schrijfster, heeft een dergelijke spreekwijze: if you say A in this matter, you' ve got to say B (Flügel, i.v. A). 9. Het aandeel van den leeuw of het leeuwenaandeel. Is behalve ‘het geheele bezit van iets’ ook het grootste deel en in de moderne talen overgegaan als: la part du lion, der Löwen (an)teil en the lion's share. 15. Aankalken. Bekend is ook overkalken = overschrijven, waarvoor pas in zwang is gekomen bij de Indische jongens het zeer teekenachtige: overchineezen. 34. Dat het een aard heeft. Vgl. Dasz es eine Art hat. 38. Iets kennen als het ABC. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vgl. It would really seem as if many of our newspapers were written by infants who had not yet learned their political A B C (Rev. of Rev. 15 May 1900) en ook: the A B C of Elizabethan prosody (W. Shakespeare, Van Dam-Stoffel, p. 407). 47. Een achterdeur(tje) openhouden. Vgl. ook: se ménager une porte de derrière. 81. Twaalf ambachten, dertien ongelukken. Vgl. voor het getal twaalf: duodecim artium est (Sartorius). 101. Iemand liefhebben als den appel zijner oogen. Ook the apple of one's eye (fig.). 110. Lange armen hebben. Het Fransch heeft ook: avoir les bras longs = ‘avoir beaucoup d'influence, puissance’ (Robertson, Dict. Idéologique). 134. Bakvisch. De nieuwste verklaring is die van B. Erckhoff: back is een verbastering van bach = ‘jong, klein’ (Keltisch-waalsch). Bakvisch dus oorspronkelijk = jonge visch. 167. Iemand beethebben. Vgl. ien bij 't foetsje krije het Eng. to pull a person's leg? 189. Zich beslapen op iets. Vgl. I will sleep upon (over) it en het Fransche: dormir sur. 226. In de bocht springen. Dat bij deze uitdrukking niet altijd gedacht is aan ‘een met een staketsel omheinde ruimte’ blijkt uit: Och, dat hij doot was, hoe wou ik in de bocht springen (Van Vloten, Het Ned. Kluchtsp. II, p. 144). 264. Hooge boomen vangen veel wind. Dezelfde gedachte in breedsprakige kanseltaal in het Ags: Thaet treow, thonne, the wiexth on thaem wudubearwe, thalt hit hlifath up eofer eall tha othru treowu and braet hit, thonne semninga storm gestent, and se stranga wind, thonne bith hit swithlicor gewaeged and geswenged thonne se other wudu (Wulfstan, Homilies no. 49). 274. Een bord voor het hoofd hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vgl. een berderen aenschijn (Ned. Kluchtsp. I, 110) met: a brazen face = un front d'airain. 279. Bot vangen. Ook in Limburg (Ned.) is bots loopen bekend in de Vlaamsche beteekenis: een doorloopende gang bijv. heet botsgang (in de kazematten). 339. Dertien in een dozijn. Vgl. Il n'y en a pas treize à la douzaine. 340. De deur openzetten voor iets. Ook Montesquieu heeft: c'était ouvrir la porte bien large à la calomnie. 371. De dood in den pot. Opmerkelijk is het, dat in het Eng. death in the pot staat voor ‘ongezond’ en ‘verborgen gevaar’. 374. Iemand doodverwen. Ook het Eng. heeft (in eig. zin) dead-colour. 381. In iets doorkneed zijn. Heinsius heeft doorslepen (Verm. Avont. p. 14, Zwolsche Herdr.). 485. Van de gaffel in de greep vallen. Vgl. met: ‘iemand van bed op stroo helpen’ het Eng. from the bed on the straid. 486. Gal. Vgl. met ‘zijn pen in gal doopen’: to dip the pen in gall. 498. Een gat stoppen. Ook het Eng. heeft to stop a gap = een schuld (met geleend geld) betalen. 527. Gelaarsd en gespoord. Het Eng. heeft booted and spurred (Roget, Thesaurus of Engl. Words and Phrases) in dezelfde volgorde. Eigenaardig is het, dat enkele soortgelijke Engelsche uitdrukkingen de volgorde omkeeren. Bekend genoeg is het Eng. ladies and gentlemen naast ons heeren en dames. Verder heeft men upon bread and water = op water en brood; het litteraire bread and cheese = kaas en brood(volk), terwijl het in de noordelijke dialecten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
weer is cheese and bread; bread and butter = boter en brood, in het Schotsch daarentegen evenals bij ons; with bag (sack) and pack = met pak en zak; from bed and board = van tafel en bed; fast and loose = los en vast, hoewel verschillend in gebruik; in holes and corners = in hoeken en gaten; weights and measures = maten en gewichten. Zoo ook all well and good = alles goed en wel; more or less = min of meer; far and near = heinde en ver, vroeger varre ofte naer; all this = dit alles, maar in 't Ags. ook weer this eall (Sweet, Ags. Reader p. 5). Even onvast als in 't Latijn bijv. noctes et dies - hoewel steeds diem noctemque - en in onze taal weer en wind (wind en weer - Den Hertog, Sprklr. III, p. 85) is het onder no. 2124 wijd en zijd aangehaalde Ags. wide and side, bij Sweet, Stud. Dict. of Ags. opgegeven als side and wide i.v. wide en als widan and sidan i.v. sidan, terwijl ook Cynewulfs Elene: side ond wide (r. 277 uitg. Zupitza) heeft. Heel wat van dergelijke collocaties komen in 't Hollandsch en Engelsch overeen, maar de allittereerende bijv. nmw. frank en free, bijv. his frank free manner (Dickens, Bleak House p. 171 Househould Ed.) schijnen in 't Eng. niet samengeklonken te zijn tot een formule. 568. Weten te geven en te nemen. Hierbij nog de opmerking, dat de Engelschen ook spreken van a give and take policy. 575. Zoo gewonnen, zoo geronnen. Ook het Duitsch heeft: Wie gewonnen, so zerronnen. 643. De haren rijzen mij te berge. Vgl. Mir steigt das Haar zu Berge. 652. Eigen haard is goud waard. Eigener Herd ist Goldes Wert. 710. Iemand den handschoen toewerpen. Vgl. nog: to throw the gauntlet, glove; to take up the glove. 717. Hansje in den kelder. Flügel geeft in zijn Eng. Duitsch gedeelte: Hans - in(en) - kelder (schertsend) = ‘Hänschen im Keller’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
727. Waar 't hart vol van is, etc. Vgl. Ook de Ferguut: Die mont sprect dat int herte leit (r. 660). 749. Heet zijn op iets. In 't Eng. = to be hot on.... 845. In zijn hum zijn. Als hum = humeur kan naast deli = delicaat ook nog vergeleken worden: gym, gim = gymnasium; soos = societeit; prof = professor; rees = resident; sik = secretaris; doos = dos-à-dos; vic = victoria; photo = photographie; typo = typograaf; sief = syphilis, enz. 848. Het ijs breken. Vgl. rompre la glace = ‘commencer une explication délicate, faire cesser un silence embarrassant.’ 896. De kaart kennen. Vgl. savoir la carte du pays. 906. Een kalf leggen. Vgl. ook nog to calve = ‘sich übergeben, kälbern’ (Flügel). 925. Eene stem in het kapittel hebben. Ook in 't Eng.: to have a voice in the chapter (Flügel i.v. chapter). 976. Kinderen en dronken menschen zeggen de waarheid. Vgl. met: Kinders, droncke lien, en zotten, liegen nimmers het Eng.: Children, drunkers and fooles can not lye (Murray, i.v. child no. 20). 1147. Een lans breken voor iets. Ook: rompre une lance pour.... en to break a lance with. 1193. Iemand het licht betimmeren. Vgl. ook: to stand in one's own light. 1206. Daar helpt geen lievemoederen aan. Vgl. voor de vorming ook: mijnheer mij niet langer en het Eng.: Think what it must be to be ‘How-d'ye-doed’ and to be ‘sistered’ by such bodies as these in public (Flügel i.v. sister) en uit 1600 al: O, so you Sir me now? (Flügel i.v. sir). Verder: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Madam me no Madam (Dryden Wied Gallant II, 2); but me no buts (Fielding) = ons maren. 1212. Eén lijn trekken. Vgl. tirer sur la même corde. 1224. Iemand een loer draaien. Ook het Zuid-Limburgsch kent foetelen = hd. fuddeln = valsch spelen (van jongens). 1235. Te loor gaan. De mogelijkheid dat het znw. loor, mnl. lore in verband staat met (ver)liezen wordt zeer versterkt door het voorkomen van to lore weorthan = ‘perish, be lost’ in het Ags., waar dit lore wel degelijk een nevenvorm is van leosan. In Wulfstan Homilies no. 49 opgenomen in Cook's First Book leest men: Swa tha hean mihta her on worulde hreosath, and feallath, and to lore weorthath. 1268. Man en muis. Vgl. mit Mann und Maus. Ook in 't Engelsch komt deze alliteratie voor: a man or a mouse = alles of niets. 1277. Iemand den mantel uitvegen. Vgl. met iemand zijn bol wasschen het Fransche: laver la tête à quelqu'un = ‘faire une sévère réprimande.’ 1284. Martha. Is de maerte = de meid een afleiding van Martha? Ook het Eng. kent a busy Martha. 1296. Een melkkoe. Vgl. ook: Milchkuh = Eng. milk-cow = milch-cow (fig). 1304. Onder het mes zitten. Vgl. être sous le couteau. 1381. Het riekt naar den mutsaard. Vgl. het Eng.: to smell of the faggot = ‘nach Ketzerei riechen’ (Flügel). 1391. Dat is een nagel aan mijn doodkist. Vgl. to add a nail to one's coffin (Roget) en a nail in one's coffin (Flügel). 1406. Niet verder zien dan zijn neus lang is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook het Eng. kent: not see beyond one's nose en he pokes his nose into every thing of other people's affairs (vgl. 1412), terwijl a nose of wax (vgl. 1414) in het Eng. beteekent ‘eine sehr fügsame Person oder Sache’ (Flügel). 1421. Nood breekt wet. Een nadere parellel dan de uit de middeleeuwen opgegevene is te vinden in den Reinaert: lijfs noot breect alle wet (Martin pag. 243). 1426. Met de noorderzon vertrekken. Een mooie bewijsplaats voor de noorderzon = middernacht geeft Van Vloten's Ned. Kluchtsp. II, p. 42: ten twaelven, bij Noorderson. 1435. Er is geen olie meer in de lamp. Ook het Fransch heeft: Il n'y a plus d'huile dans la lampe (Dict. Idéol., Robertson). 1493. Zoo oud als de weg van Rome. Vgl. het Fransche: vieux comme les chemins, les rues. 1510. De paarden achter den wagen spannen. Vgl. ἄμαξα τὸν βοῦν ἔλϰει bij Lucianus, Dial. mort. VI, 2. 1586. Iemand den pols voelen. Eng. to feel the pulse. 1650. In een slechten reuk staan. Vgl. Eng.: in bad odour, odour of sanctity. 1684. Op groote (breede, ruime) schaal. Vgl. on a large scale, on the broadest scale. 1690. Iemand in de schaduw stellen. Eng. to throw into the shadow. 1794. Spijkers op laag water zoeken. Men merke op, dat in 't Eng. een speld in een hooitas zoeken = to look for a needle in a bottle of hay = te vergeefs zoeken. 1809. Staat voeren. Ook het Eng. heeft state = ‘staatsie’ en in great state. 1810. Te stade komen. Het nml. te stade staen, in stade staen is parallel met het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij Shakespeare voorkomende: to stand (one) in good stead. 1832. Zijn stempel op iets drukken. Heeft deze uitdrukking enkel de beteekenis van ‘zijn zegel hechten aan iets, het goedkeuren?’ 1842. Hij zit op zijn stokpaardje. Het Eng. to ride one's hobbyhorse en to ride the great horse is in beteekenis volstrekt niet hetzelfde, zooals men dat allicht uit ‘of’ zou kunnen opmaken. 1849. Stroo. Ook Eng. not a straw en to stumble at a straw. 1869. De tanden laten zien. Eng. ook to show one's teeth. 1881. Tekst en uitleg geven. Vgl. het Eng. to give chapter and verse. 1886. Den teugel vieren. Vgl. to give the rein to en to give rein to the imagination (vgl. Macaulay, Hist. of Engl. I, p. 65), ook to give a free rein to. 1899. Den toon aangeven. Ook in 't Eng.: to give the tone (to society). 1908. Iemand een trek spelen. Ook in 't Engl. nog: to play a trick upon one. 1922. Hoe vaart ge? Flügel vermeldt how fare you? 1950. Uit het veld geslagen. Vermeldenswaardig is het, dat het Eng. to beat out of the field méér de oorspronkelijke beteekenis heeft bewaard dan het Hollandsch. 1987. Den vinger op den mond leggen. Vgl. Finger on the lips! 1991. Geeft men hem den vinger.... Vgl. εὐήϑει δάϰτυλον μὴ δείξῃς, ἴνα μὴ ϰαὶ τὴν παλάμην σου ϰαταπίῃ (P. Martin, Studien auf dem Gebiete des griech. Sprichw. p. 30). 2033. Iemand voeten maken. Het Eng heeft: to make one find his legs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2067. Te vuur en te zwaard verwoesten. Vgl. ook: to ravage with fire and sword. 2088. Boven water zijn. Ons het hoofd boven water houden = to keep one's head above water. 2147. In de wol geverfd. In 't Eng. zegt men van iemand, die door en door goed is: he is dyed in the wool en zoo is ook to be in the clouds wat anders als ons in de wolken zijn (2148). 2151. Woord houden. Vgl. to keep (one's) word. 2154. (Hooge) woorden hebben. Vgl. ook: She prayed promptly for everyone she saw doing wrong, including Shovel, who occasionally had words with Tommy on the subject (Barrie, Sentim. Tommy, I, 73. Tauchn.). Hoort courir deux lièvres à la fois eigenlijk wel onder: Twee vliegen in een klap slaan? Zegswijzen van de constructie: een beest van een vent (vgl. 791) komen zooals bekend genoeg is, zoowel in de Romaansche als in de Germaansche talen voor. Zoo heeft bijv. het Italiaansch qualche burlone di scrittore (Elis, der Ital. Umgangsspr. von A. Labriola, p. 102) en ook in het Engelsch treft men ze vaak genoeg aan: a little cracked nutshell of a wooden house (Dickens, Cricket), a little mite of a baby (Dickens, Bleak House), his skittle-ball of a head (Ibid.), a coxcomb of a commanding officer (Ibid.), a puppet of a cockney-lecturer (Blatchford, Merrie England), a melodious monster of a bee (Dickens, Chimes), a pig-stye of an office (Roorda), a tyrant of a schoolmaster (Roorda), a jewel of a pen, a devil of a fellow, a riddle of a woman enz. De door Dr. Stoett gegeven Italiaansche parallelen zijn nog te vermeerderen met de volgende: Saltar di palo in frasca bij 657. Giannicola = Jan Klaassen (873) wat de verbinding betreft. Aver voce in capitolo bij 925. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
La pelle d'oca vgl. kippenvel (981). Una sventura non vlen mai sola (1447). A cavallo donato non si guarda in bocca (1507). Parere uscito da uno scatolino bij 1658. In vasta scala bij 1684. Esser del vecchio stampo vgl. 1831. Cotesto è un altro paio di maniche vgl. 1887. Non capirne un iota vgl. 1894. Pomo della discordia bij 1915. Cavar la pelle bij 1945. A buon intenditore poche parole bastano bij 1967. Il lupo cambia il pelo ma non il vizio bij 2055. Chi non risica, non rosica bij 2074. Fari conti scnza l'oste bij 2075. Far la legge bij 2117. Gettar polvere negli occhi bij 2167.
Batavia. F.P.H. Prick. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Leven der Taal, inzonderheid dat van het Nederlandsch, door P.J. van Malssen Jr., Hoofdonderwijzer te 's Gravenhage. - Den Haag, Nijhoff, 1900. - fl. 2.25.'t Heeft lang geduurd éér in 't nederlands een boek kwam, waarin de wetenschappelike Taalprincipes beschreven worden. Een van de redenen is wel dat de meeste Nederlanders die Taal studeren, duits kennen, en dus het werk van Paul zelf, lezen. Nog meer ligt de oorzaak hierin, dat zeer velen die ‘in taal doen’, met de oude taalideën er maar op toe werken, - en zelfs geen kennis nemen van de nieuwe wetenschappelike methode, al hutspotten ze de resultaten vaak door hun eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedenksels. En die worden dan in Nederland door 't Publiek vaak nog voor de ‘toongevende’ mannen gehouden. De meeste ‘nieuweren’ maken liever hun studie van de oude en jongere germaanse dialecten, dan van 't tegenwoordig neder-lands. 't Gezelschap lokt hun meer aan. 't Staat vooral in 't buitenland, hoger in aanzien, om de daarvoor geldende ‘wetenschappelike grondbeginselen.’ De studie van 't oud- en middelhoogduits, van 't angelsaksies, 't oudnoors, oudsaksies, oudfries, oudfrankies, van 't nederlands in de middeleeuwen en de XVIIe eeuw; zelfs van het indo-germaans is dan ook nog wel zo gewild als de studie van 't nu-nederlands. Enkelen bestuderen nog wel fonetiek, en ‘fixieren dialekte’. Maar 't nederlands zelf, zijn zin- en woord-volging, zijn klank groepéring, en klanken, zijn aksent, de geschiedenis van het levende nederlands, is nog altijd ‘het stiefkind van de germanisten’Ga naar voetnoot1). Let maar op de Proefschriften. Sedert de nieuwe wet op het Hoger Onderwijs in 1877, waarbij het doctoraat in het nederlands werd ingesteld, werden aan de verschillende universiteiten de volgende desbetreffende proefschriften verdedigdGa naar voetnoot2). Volledigheidshalve geef ik ook die over de nederlandse letterkunde:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als men daarbij nu zich herinnert, hoe in Groningen door prof. Symons een college over de taalprincipes zelf moest worden gegevenGa naar voetnoot1); dan verwondert men zich niet dat in 't algemeen de studie van 't nu-nederlands - wetenschappelik - ver ten achter is.
Enkele maanden geleden verscheen een boek, waarin de bewerker voor het grote Publiek de in Nederland nog altijd nieuw genoemde wetenschappelike principes tracht uit een te zetten. De ‘leidende’ gedachte is ontleend aan de bekende Prinzipien der Sprachgeschichte van PaulGa naar voetnoot2). Evenals het engelse werk van Strong, Logeman en Wheeler is ook dit nederlandse van Van Malssen geen blote vertaling van de duitse Prinzipien der Sprachgeschichte, en dan met hollandse voorbeelden; dit werk zal ‘Het leven der taal, inzonderheid dat van het nederlands’ ophelderen. Gebeurde dit voor 't engels nu door de drie genoemde geleerden, mannen van naam in hun vak, in Nederland doet dit een hoofdonderwijzer. Op zich zelf is daar niets tegen. 't Is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
meermalen gebleken, dat zelfs leken op taalkundig gebied 't juiste taalinzicht en taalgevoel hadden, terwijl zogenoemde deskundigen het mistenGa naar voetnoot1). Jammer genoeg echter in dit geval, heeft de nederlandse bewerker niet gezorgd zelf eerst doordrongen te zijn van de Taalprincipes, die hij popularizeren wil. Zijn plan, zijn bedoeling was wel goed: ‘Wat voor den ontwikkelde in het algemeen en voor den onderwijzer in het bijzonder van belang is,’ zal hier te vinden zijn. ‘Ik hoop hiermee hun belangstelling gewekt te hebben, waardoor een geestelijke honger zal ontstaan: nader kennis te maken met hetgeen het taalonderzoek der laatste 20 jaren geleerd heeft. Vele dwaalbegrippen zullen dan verdwijnen; minder vaak zal voorkomen, dat nog als iets nieuws geleerd wordt, wat 40 of 50 jaar geleden de stand der wetenschap was, maar nu reeds lang verouderd is’Ga naar voetnoot2). Maar in het boekje zelf staat nog zoveel dat reeds lang verouderd is. Mischien meent iemand dat de auteur in die gevallen conservatief, en volgens die iemand terecht conservatief is tegenover de Neu-philologieGa naar voetnoot3), en dat hij van 't ‘nieuwe’ aanneemt wat volgens hem past bij de oude theoriën! Was het dat maar. Zo iemand is dan ten minste nog konsekwent in het verouderde. Maar hier: werkelik - zo conservatief-wezen bestaat in 't zónder enig principe dooreenhaspelen van allerlei tegenstrijdige principes! - nu, dan is de bewerker conservatief. In 't boekje is een merkwaardige dooreenmenging van goed en slecht taalinzicht; is een zeldzame dooreenwarring van oude begrippen en nieuwe wetenschap. Hij schrijft veel van Paul na, maar in veel wijkt hij af. Nu is dit laatste zijn recht, zo het nieuwe dat hij geeft, meer en juister verklaart wat tot nog toe in de feiten tegenstrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dig was; zo daardoor een grondiger éénheidsprincipe uitkomtGa naar voetnoot1). Vooral, zo studie en eigen waarnemen en doordenken meer en meer in al zijn schrijven deed uitkomen: hoe studie van taal psychologies moet zijn, en dat alle taal ten slotte individueel blijkt te wezen. De grote fout van dit boekje is dat de S. daarvan niet doordrongen is, al doceert hij 't ook op blz. 5. Waar nu Van Malssen van Paul afwijkt, blijkt juist zijn verouderd taalinzicht. Had hij Paul maar vertaald en niet op zijn eigen houtje bewerkt. En dan ook nauwkeurig. Want zelfs, waar hij Paul naschrijft, vernederlandst hij deze op zijn eigen manier: wat bij de grote duitse geleerde zo wetenschappelik voorzichtig en presies omschreven is uitgedrukt, leest men hier verward en vervalst met de oude ideeënGa naar voetnoot2).
Alle onjuistheden aantonen, gaat niet aan. Alleen op het voornaamste dat het meest nog schaden kan, wil ik de aandacht vestigen: daar, waar de S. inkonsekwent is in hoofdzaken, of waar hij meningen en inzichten geeft, in strijd met de principes zelf.
In de nieuwe Taalwetenschap, kent men geen ‘fouten’, ‘vergissingen’, ‘verbasteringen’;Ga naar voetnoot3) weet men beter dat we niet, in tegenstelling met vroeger, ons nu ‘redden moeten’Ga naar voetnoot4), of ‘behelpen’ met onze tegenwoordige taal! Toch spreekt deze bewerker nog daarvan. Onophoudelik. Zou zo ‘beter inzicht in taal en taalleven’Ga naar voetnoot5), waarnaar ook hij zegt te streven, verkregen worden? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit beweren is te vreemder, daar hij met Jespersen aanneemt, dat de taal er beter en beter op wordt. Waarom hij dan ook herhaaldelik bericht, dat ‘men nu de gedachte veel juister, veel nauwkeuriger kan afbeelden(!) dan bv. in de middeleeuwen’Ga naar voetnoot1); of ook, maar minder zeker van zijn zaak: ‘wat men nu wil uitdrukken, kan men nu evengoed, zo niet beter, dan vroeger’Ga naar voetnoot2). Dit is nu geen vitten op woorden. Want van eenzelfde foutief inzicht getuigt het volgende: iets dat een fout heet, dat als zodanig gevoeld wordt, en dus telkens gecorrigeerd wordt, hoe kan dit toch zich handhaven?Ga naar voetnoot3). Hier blijkt wat de S. geregeld verwart: hij onderscheidt niet de ‘Spraeckmakende gemeente’, van het taalmeesterke die het beter wil weten. Wat bij taalmannen fout heet, uitgaand van 't oude bestaande, is daarom nog geen fout! dat is 't wat de bewerker niet inziet. Nieuw-vorming, analogie-formatie, individuele afwijking, enz. enz. 't zijn allemaal woorden voor hem; hoe het eigenlik in elkaar zit en grijpt, is hem helemaal niet helder. Immers die ‘fouten’ maken zelfs de besten; ze kunnen het maar niet laten. Neem maar bv. de pleonasmes, die de S. aldus veroordeelt: ‘vreezende te weinig te zeggen, zeiden zij (d.i. de sprekers) te veel’Ga naar voetnoot4). Natuurlik is de verklaring anders: dat opeenstapelen is zeer gewoon, komt heel vaak voor: naar mate een uitdrukking gewoner indruk maakt, zal men die willen versterkenGa naar voetnoot5). Even onjuist is het beweren, dat ‘de zogenoemde staande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitdrukkingen het gewone taallevenGa naar voetnoot1) niet meegeleefd hebben’Ga naar voetnoot2). Alsof toch niet alle taal telkens op nieuw wordt gevormd, die volgens de historiese grammatica versteend genoemde uitdrukkingen evengoed als de andere. De kwestie is dat zij volgens een andere ontwikkelingsgang zich vormen; zo te noemen bewijzen zijn van een andere taalwet, van een kleiner groep. Maar aan 't meeleven van 't gewone(?) taalleven doet het er toch niet toe af, of de groep groter of kleiner is! De spreker erkent anders, zeer terecht, dat telkens weer op-nieuw-vorming van taal plaats heeft; ‘onverschillig is 't of iets gevormd wordt dat reeds in de taal - van de spreker of zijn omgeving - gebruikelik is of dat te voren nooit bestaan heeft. Het maakt op zich zelf(!) ook niets uit, of het nieuwe met het tot dusver gebruikelike in tegenspraak is; het is voldoende dat de spreker geen tweestrijd gevoelt met hetgeen hij tot nog toe geleerd(!) heeft’Ga naar voetnoot3). Zeker: alle taal is analogie-formatie, 't is juist het doel van het taalvorsen, de eerste ‘voorbeelden’ - laat ik ze zo noemen - uit te vinden, en de oorzaken, zo mogelik op te sporen, waarom dit voorbeeld meer algemeen gevolgd is dan een ander. Daarom is ook onjuist het beweren dat de analogie ‘werkt niet naast, maar na de klankwet.’Ga naar voetnoot4). Dit hoort bij 't verouderde iedee van de valse analogie, waardoor de taalwetten van uitzonderingen werden voorzien; en dat een uitvluchtje was voor vroegere etymologen als ze geen weg meer wisten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De S. verwart hier ook de verouderde grammatiese categorieën en hun reeksen van uitzonderingen met de analogieën zoals elk die in zijn levende taal maaktGa naar voetnoot1).
Onjuist is ook de opvatting dat een bepaald dialekt zuiver kan wezen. De taal van een persoon staat onder invloed van die van zoveel anderen, dat hij déze woordvolging, dít woord, déze klank napraat van die, dát van deze. Maar hij influënceert op zijn beurt ook weer op die anderenGa naar voetnoot2). ‘Zuiver’ is niemands taal, evenmin kan dus zogenoemd zuiver zijn als men vele van deze individuele talen combineert tot een min of meer algemene taal of dialektGa naar voetnoot3). Wie nu een taalwet opspoort, en kenmerken van zogenoemd zuiver dialect wil verkrijgen, moet nu dit, dan dat uit het oog laten; daar alle taal individueel is, is elke algemeenheid een abstractie, waarbij nu dit, dan dat moet worden weggelaten. Neemt men alles in aanmerking, dan kan men nimmer van zuiver dialect sprekenGa naar voetnoot4). Een zeker woord kan geïsoleerd zijn geweest, terwijl de overige met dezelfde klank door analogie-formatie de klank gewijzigd hebben; 't kan ook een woord zijn geweest van een zeker (klein) getal sprekers (in dezelfde tijd) van hetzelfde dialect, en later algemeen zijn geworden in biezondere vorm; evenals nu vreemde woorden (b.v. bivak) zich verbreiden. Hiervan de wetten op te sporen, moet o.m. doel van de taalstudie wezen.
Maar van deze wetten heeft de S. geen al te juist begrip. Zo schrijft hij: ‘taalwetten gaan noodwendig’ door, of ‘(klank)wetten werken met blinde noodzakelikheid’Ga naar voetnoot5); en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan weer: ‘hét toeval(!) wilde’Ga naar voetnoot1); en ‘zonder reden’ is de inversie’Ga naar voetnoot2). Verder scheidt hij daarvan ‘opzettelike veranderingen’Ga naar voetnoot3) die sprekers maken; woordspelingen, enz.: zijn daarin dan geen taalwetten, al zijn die nog niet geformuleerd? Al weten we niet hoe 't komt dat velen die overnemenGa naar voetnoot4).
Onjuist is 't ook de rijkdom van taal af te meten naar het aantal woorden, dat men nu kan optellen vergeleken met wat van vroeger kan bijeengebrachtGa naar voetnoot5). Allereerst is zo'n massa uit vroeger tijd wéggeraakt: onze kennis van 't verleden is altijd hoogst inkompleet. Maar gesteld al dat een kompleet Middelnederlands Woordenboek alles bevatte, dan nog kan men niet vergelijken. Taal staat toch niet in een Woordenboek! Heeft Cosijn dan te vergeefs geschreven: schat men het aantal woorden in het Nederlands bv. op veertig, dat van het Engels op tachtig duizend, dan is de slotsom deze: dat de Engelsman tweemaal rijker is dan de Nederlander. Die redenering is volkomen onjuist. De woordverbindingen moeten bij zulk een ‘aanslag’ in rekening worden gebracht, om het even of de locatie uit éen of uit een half dozijn woorden bestaat. Heeft nu enig taxator van de rijkdom van een of meer talen de balans ooit juist kunnen opmaken?Ga naar voetnoot6). Die echter mocht redeneren: maar door onze hogere kultuur in elk opzicht moet het aantal woorden toenemen; die laat zich door de schijn hier bedriegen. Alle taal is individueel; neemt nu het aantal individuën | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en kringtalen toe, dat tot één taalgebied wordt gerekend, dan groeit in omvang ook de taal aan, als men alles samentelt; men kan nu meer dialekten brengen onder de algemene taal dan vroeger: het terrein is groter. Toch is de rijkdom van de algemene taal maar schijnbaar - want wat aan allen gemeen is, is weinig van al dat omvangrijke geheel; dat waarin de enkeling boven het algemeen uitsteekt, kan daar het iets biezonders is, niet tot het algemeen gerekend. Immers in de algemene taal wordt alleen gemeen-goed wat de meesten kennen. Van de techniese woorden b.v. alleen enkele hoofdzaken: waar een sportsman, een rechter, een theoloog, een ingenieur tal van volzinnen, uitdrukkingen en woorden heeft, kent men in de algemene taal daarvan maar enkeleGa naar voetnoot1). Hiermee in verband is ook onjuist, dat de Taal meer en meer abstract gaat worden. Er zijn woorden, die zeer-veel-in-één betekenen, en andere die meer enkelvoudiger zin hebben. In de Algemene Taal zijn de ene zowel als de andere. Evenals vroeger. Alleen verschuift het soort. Waar een boer nog koeien en kalveren onderscheidt; een timmerman beitels en zagen; een schipper touwen; daar doet die de algemene taal spreekt, dit niet: is deze-zijn-taal daarom abstrakter? Waar een technicus allerlei onderscheidt, is deze zijn-taal dan minder abstrakt dan die van de beschaafde, die dit niet doet? Daarom is ook onjuist het beweren dat woorden als: hengst, merrie, enz., die over bleven uit een vroegere periodeGa naar voetnoot2), bewijzen zouden, dat die periode om zijn meerdere onderscheidingen onbeschaafder zou zijn; want hoe dan nu met fiets, kar, trem, trein, boemel, vigilante, faiton, coupéetje, landauer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
victoria, automobiel, stoomfiets, enz. enz.; wat tal van namen, die ieder kent; ook voor machines, voor instrumenten, die meer of minder door ieder in de algemene taal gebruikt worden naast de algemene benamingen. Bij het beoordelen, alweer, hangt veel er van af, wat bewaard blijft: òf de techniese biezondere termen, òf de algemene veel-in-een-betekenende woorden. En gesteld nu al dat de laatste werkelik niet bestaan, en we voor elk van die biezonderheden afzonderlike woorden hebben, daar is dit natuurlik geen bewijs van onbeschaafdheid. In dit opzicht is dan ook nòch de oudere taal, nòch de kaffertaal onbeschaafder als de onzeGa naar voetnoot1).
Dichters geven de voorkeur vaak aan de biezondere namen, in plaats van de algemene. Wat voor taal ons bewaard is uit vroeger tijd, is zo goed als zonder enige uitzondering Taal van dichters; 't is Poëzie, geen dagelikse taalGa naar voetnoot2). Daarom is ook onjuist wat de S. zegt over het ontstaan van de Oertaal. Merkwaardig is dit bij deze S., omdat het in 't geheel niet past bij Paul's principes. Bij het redeneren over de Oertaal kan men retrospectief te werk gaan; maar wat we dan voor het Oerindogermaans opmaken, staat veel verder nog van de eigelike Oertaal als wij van dat Oerindogermaans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men kan dan als in de vergelijkende volkenkunde te werk gaan en tot oertaal declareren een soortgelijke als die van zogenoemd minder beschaafden, van Negers of Eskimo's; maar ook dit gaat niet aan, ook deze talen zijn in al die lange eeuwen veranderd en gewijzigd; ook hun taal wijkt van de oertaal af, nog meer als de onze, omdat: hoe wilder woester leven, hoe meer wijzigingGa naar voetnoot1). Dat verklaart toch waarom in Afrika soms talen, als het bantoe, zoveel sneller zich wijzigen als 't Nederlands, of een andere kleinere algemene taalGa naar voetnoot2). Daarom is ook onjuist, dat gemakzucht de talen wijzigt. Statistiek zou hier dienst doen. En dan staat een geval als mischien uit ‘magschien’ tegenover vele, als: hij mag schapen wegdrijven, hij moet zijn baard wegscheren; enz.!Ga naar voetnoot3).
Retrospectief nu tewerk gaand, heeft voor de oertaal, de ‘eerste taal’, niemand het recht, ‘in hoger mate aan te nemen’ die enkele eigenaardigheden, opgemerkt in de oude historiese talenGa naar voetnoot4). Immers wat we over hebben uit oude tijd, is - we leggen nog eens de nadruk er op - poëtiese taal van biezondere schrijvers, geen algemene, zoals wij die nu naast de sterk individuele taal van auteurs opmerken (en kúnnen opmerken, omdat we dit nu kúnnen waarnemen). Alleen poëzie is over, daardoor komt het, dat de oudere talen poétieser lijken dan onze algemene. Door dit niet in 't oog te vatten, is Jespersen tot zijn onjuiste theorie van taal gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alsof dat oudere geheel muziek, geheel poëzie wasGa naar voetnoot1). ‘Alsof d'ene Oerindogermaan d'ander uit de verte, vol kunst toezong: ik heb zo'n honger! Alsof die in nood verkeerde, in ritmen kunstig krijste en kreunde! Alsof men poëties verklaarde: ik heb je zo lief’Ga naar voetnoot2). ‘Waar-ter-wereld toch - zelfs nu onder de “barbaren” - bestaat een geheel volk uit louter “dichters”? Hoe zou 't ook kunnen bestaan uit zulke onpractici?’Ga naar voetnoot3) ‘Nergens kan men bewijzen vinden dat er níet altijd geweest zijn: armen en rijken, dommen en knappen, idioten en leperts; - en naast vele proza-mensen ook dichters.’ ‘Want, natuurlik hebben in jonger en ouder tijden wel jongelingen hun liefde toegezongen aan hun “beminden”, op een aangename “wijs”; en hebben maagden hun ogen opgeslagen om in andermans armen te “zinken”, - zonder zelfs iets te zingen’Ga naar voetnoot4). ‘En hebben anderen getoeterd en gefloten, omdat ze op geen andere wijze hun “lol” - c'est le mot! - konden uiten. Ook hebben er wel velen altijd door maar tararaboemdieeë of zo iets geschreeuwd. En zeien sommigen alleen als 't hoog nodig was dat ze geluid gaven, wat ze te zeggen hadden, in allergewoonst proza.’ ‘Tout comme chez nous’! Juist met de methode, door Paul, Brugmann e.a. toegepastGa naar voetnoot5): uitgaan van wat we nu in taal waarnemen, en de principes reflecteren op vroeger taal, en al de gegevens daarbij in rekening nemende, - kunnen we zeker onjuist noemen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in de oertaal voor zover wij die kunnen benaderen, de woorden ‘lang’ waren, en ‘tekenend’, maar ‘met weinig gedachten’Ga naar voetnoot1). We kunnen bij gebrek aan de gegevens voor die alleroudste tijden niets zeggen over het ontstaan van de taal. Mischien leveren de onderzoekingen van Garrer, over de Taal van de apen, en van anderen over die bij mieren, bij vogels, enz. een enkel gegeven dat bruikbaar zal blijken. Aangenomen altijd, dat de vergelijkende methode zover mag worden uitgebreid. Bij de nieuwere etymologie-methode is eis om de oudere vormen eerst te kennen en te verwerken; zo kunnen we ook bij het nasporen van de oertaal zonder eventuele gegevens weinig beginnenGa naar voetnoot2). Kent de S. trouwens wel de tal van andere theorieën over de Oertaal? 't Zijn niet anders dan theorieën, en de S. beslist!Ga naar voetnoot3) En merkt niet dat deze theorieën strijden met zijn overige principes!
't Hoofdstuk over Algemene TaalGa naar voetnoot4) is een van de ergst mislukte. Alle taal is wel individueel, maar tegelijk heeft elks taal wat gemeen met die van zijn buurlui. Zo zijn er altijd algemene taaltjes en talen; in de oudste tijd, zo goed als nu. Alleen naar mate het verkeer toeneemt, wordt het terrein groterGa naar voetnoot5), en verdringt de ene algemene taal de andere. In de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
M.E. waren er in Nederland verschillende algemene taaltjes. Er bestond, evengoed tussen de nederlandse volkstalen nu, - natuurlik wel veel overeenkomst tussenGa naar voetnoot1). Het vlaams kwam door sociale en politieke omstandigheden 't meest overal heen; en werd, als 't frans nu in België, de algemene taal, natuurlik niet zonder de invloed hier en daar van de volkstaal. Die taal kwam naar Noord-nederland mee met de Vlamingen en andere Zuid-Nederlanders. Zolang nu, onder invloed en in navolging van de klassieken de mening was, dat al het geschrevene - ik laat officiële en stereotiepe taal daar - moest afwijken van 't gewoonweg gesprokeneGa naar voetnoot2), bleef de (in oorsprong zuidelike) schrijftaal onderscheiden van de algemene noordnederlandse spreektaalGa naar voetnoot3), die in de XVIIde eeuw, zoals Vondel mededeelt, al die van de beschaafden was. Met het uitbreiden van de Algemene Taal gaat het als met het fries en het nederlands in ons land en met het nederlands en engels in Zuid-Afrika. Er is een algemene taal, hier zowel als daar, waarboven een andere algemene taal zich stelt, door tijdsomstandigheden. Mischien werpt in Afrika het hollands in de toekomst nog eens het triomferend engels over boord. Evenals het noordnederlands ‘Beschaafd’ de in veel ook veronnederlandste schrijftaal. De verkeerde voorstelling bij Van Malssen is 't gevolg van 't niet begrijpen hoe een algemene taal ontstaatGa naar voetnoot4). Een ander gevolg daarvan is 't beweren dat de spreektaal uit de schrijftaal ontstaat. Zoals - blz. 246 - allersoepe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
rigst behandeld wordt. Hoe kan dit? De ene, zo heet het, is hollands, en de andere is vlaams-brabantsGa naar voetnoot1). Hoe kan nu de ene uit de andere ontstaan?! Hoe kan verder, de spreektaal zich nu de schrijftaal als ‘norm’ kiezen?!Ga naar voetnoot2) Hoe zou dan, waar de zogenoemde schrijftaal de verbuiging, enz. aanhield, de spreektaal ze verliezen! Nee, juist doordat men meer en meer gaat schrijven zoals beschaafden spreken, en al lang, al sedert eeuwen spraken, daardoor lijkt het zo voor oppervlakkige toekijkersGa naar voetnoot3).
In dit boek vindt men een hopeloze verwarring tussen gesproken taal en spelling, met spreektaal en ouderwetse schrijftaal. De onderscheidingen tussen ‘paardestal’ en ‘paardenstal’, ‘ossevlees’ en ‘ossenvlees’, ‘zijn papieren onderscheidingen’, zegt de schrijverGa naar voetnoot4). Zo ook heet het verschil tussen schrikken, sterk werkwoord intransitief, en zwak, transitief, ‘een papieren onderscheiding’Ga naar voetnoot5). Maar is dan 't onderscheiden bv. van hun en hen dit niet?!Ga naar voetnoot6) In de spreektaal komt de invoeging (van d) veel meer voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan in de schrijftaal (bv. smalder, dunder). Bedoeld is: komt meer voor in de volkstalen hier en daar, - tegenover het algemeen-beschaafd. De schrijftaal ‘houdt tegen’Ga naar voetnoot1), keert ‘ongerechtigheden’Ga naar voetnoot2)! Waarom is dan de n overal in de verbuiging verdwenen? Hoe staat het met hun en hen? Waar zijn de conjunktieve vormen? Hoe is 't gegaan met de sterke werkwoorden die zwak zijn geworden, en omgekeerdGa naar voetnoot3)? Waarom zijn ze niet ingebracht in de gesproken taal, in al die verlopen eeuwen.Ga naar voetnoot4) De schrijftaal houdt evenmin iets tegen - daar het is: afbeelding op schrift van de levende taal; - evenmin als de schriftgeleerde grammaire-raisonnée-isten.
Geen wonder dat bij deze dooreenwarring overal ook weer de grammaire raisonnée rijk verspreid is tussen de brokjes goed inzicht in levende taal.Ga naar voetnoot5) Zo figureert het sterk en zwak adjektief in volle glorie nog altijd op blz. 284; ondanks dat Talen met tal van voorbeelden het tegendeel aantoonde, waardoor de andere regel en verklaring nodig wordtGa naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een volzin als ‘incorporerende talen vertoonen veel overeenkomst met flecterende, wanneer dit op de klank af geschreven wordt’Ga naar voetnoot1), verraadt nog meer. Wie een vreemde taal op schrift afbeeldt, doet dit op de klank af; wie taalstudie nu wil maken, moet de eigen taal op dezelfde manier op de klank afbeelden! En dit bestuderen! Of anders bestudeert hij geen taal maar schrift. In geen geval echter moet hij die conventionele geschreven woorden bestuderen, met dogmatiese begrippen van grammatica, enz., alles verbroddelend.
Ik zal niet uitweiden over biezonderheden. Vele van de voorbeelden zijn onjuist of alles behalve zeker. Wie houdt nu nog ‘slabbakken’ voor ‘slaphakken’Ga naar voetnoot2); of dat ‘avond’ van ‘aven’ (= afnemen) komtGa naar voetnoot3). Of dat ‘tand’ eigenlik ‘etand’ is met verspringing van klemtoon!Ga naar voetnoot3) Hoe kan men schrijven: ‘Men hield (!) nakene voor ‘slordige uitspraak van: nakende; bij het zorgvuldig (!) spreken en schrijven bezigde men deze laatste vorm.... waarnaast dan de onverbogen vorm.... nakend’Ga naar voetnoot4).... en dat terwijl het goties ‘nog - nakaths’ heeft. Verder, sprak men gewoonlik kist, kast, vest, als kis, kas, ves uit? Zo is op nagenoeg al de voorbeelden iets aantemerken. Hoe vindt de deskundige taalhistoricus 't volgende geschetste verloop: ‘grut’ werd ‘gerut’, ‘gorut’, en zo ‘gort’Ga naar voetnoot5)! - ‘Gaan betekent oorspronkelik zich te voet voortbewegen! - Vliegen is oorspronkelik zich met vleugels door de lucht voortbewegen; later zich door de lucht voortbewegen en eindelik (!) zich snel voortbewegen’Ga naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nee, het kan er niet door: Workum verkort te noemen uit ‘Woudrichem’Ga naar voetnoot1). Of troef een ‘samengetrokken’ vorm van ‘triomf’Ga naar voetnoot2). Voortaan mag veelvraat ook niet meer verbasterd genoemd uit ‘fjallfress’, of zo iets; ‘waar’ - (let op de stijl) - ‘fjall = “rots, steen”, en fräss = “beer”, dus het geheel betekent steenbeer en in het geheel niet een dier dat veel vreet; het is integendeel zeer matig.’ P.H. Mulder heeft Brehm te hulp geroepen. ‘Dat iemand als Brehm wel wat wist van de levenswijze der veelvraten zal iedereen wel toegeven; en wat aangaat de taalkundige kant van de kwestie, daar “had hij z'n mannetjes voor.” Het woord fialfräsz als diernaam behoort in 't geheel niet tot de zweedse taal,’ Lenz weerspreekt ‘ook de veronderstelling dat het uit het Fins zou afgeleid zijn. Bij de Finnen heet het dier Kampi, waarmee men echter ook de Das aanduidt, bij de Skandinaviërs Ierf.’ ‘Hoogstwaarschijnlik is de naam Veelvraat ontstaan naar aanleiding van de verhalen, die over dit dier de ronde deden, en is door letterlike vertaling van de ene taal in de andere overgegaan. Virchow zegt nl..... ‘het schijnt niets te doen te hebben dan te vreten en te drinken en dan weer te vreten. “In de hutten van de Lappen richt hij dikwels belangrijke verwoestingen aan. Hij baant zich met de klauwen een weg door de deur en door het dak, en rooft vlees, gedroogde vis, kaas en dergelijke voedingsmiddelen, verscheurt bovendien de dierehuiden, die hier bewaard worden, en vreet ze zelfs gedeeltelik op.” Van alle middelen waardoor 'n dier z'n honger te kennen kan geven, maakten ze gebruik. De oorsprong van de naam Veelvraat werd mij, toen ik ze voor 't eerst zag voederen, op eens duidelik. Jankend, huilend, knorrend, keffend, tandenknersend renden zij, elkander af en toe op oorvegen onthalend, de kooi rond, alsof ze dol en van zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
beroofd waren; begerig keken ze naar het vlees, wentelden zich, als de oppasser het hun niet ogenblikkelik toereikte, als 't ware vol wanhoop over de grond; schoten, zodra het hun toegeworpen werd, er gretig op af, en kauwden nu, terwijl ze druk smakten, knorden en bliezen zo ijverig, en verzwolgen zo gulzig dat men er niet aan kan twijfelen, of de sprookjes van de oude schrijvers hebben hun ontstaan en in zekere zin hun rechtvaardiging gevonden in het waarnemen van het gedrag van zulke gevangene Veelvraten.’ Dat zegt Brehm. Verdam had in de Nutsalmanak '83 al weifelend gezegd: het zou betekenen bergbeer; fress wordt wel met ons fret gelijk gesteld; 't is volstrekt niet uitgemaakt of de veelvraat werkelik z'n naam ontleent aan z'n onmatigheid, waaraan door velen niet geloofd wordt, dan wel of het 'n omvorming is van 'n Noors woord’Ga naar voetnoot1). Zulke onzekere beweringen, en even zo onjuist geformuleerd, vindt men telkens en telkens weer. Laten we eindigen: iemand die kan schrijven: ‘asem voor (!) aadsem, dat ook adem kon (!) worden,’ is zeker niet de betrouwbare taalkundige die minderontwikkelden zal inwijden in ‘Het Leven der Taal’Ga naar voetnoot2).
Ik had graag anders geschreven over deze eerste poging om onder 't Grote Publiek ook de wetenschappelike principes van onze Taalwetenschap ingang te doen krijgen. Maar...!
Zwolle, (1900, afgewerkt 1902). B.H. |
|