Taal en Letteren. Jaargang 12
(1902)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |||||||||||||
Boekaankondiging.Die Niederländische Lyrik von 1875-1900. Eine Studie u. Ubersetzungen von Otto Hauser. Grossenhain, Baumert & Ronge, 1901. Niet vele Nederlandse auteurs worden genoten in het Buitenland. Dr. Hauser poogt dit voor de jongeren te bereiken. Maar meer nog maakt hij die studie en vertolkingen voor zijn eigen landgenoten. Immers ‘Wie sehr mit unrecht die holländische Lyrik bisher übersehen ward, zeigt dies Buch.... die Erschliessung dieser reichen Schätze von Schönheit-in-Worten ist geradezu eine Entdeckung für die deutsche Litteratur.’ Zo geeft hij dan onze karakteristieke Woordkunstenaars van de laatste 25 jaren. En van elk van deze geeft hij in de Inleiding biezonderheden, zodat het geheel een beknopt overzicht wordt van onze jongste litteratum. Een boek als dit hebben we ook nog niet in ons eigen land. Aan de vertaler is wel gebleken dat niet allen geheel oorspronkelik zijn; engelse en ook franse invloed is waar te nemen. Maar er is geen navolging, 't is slechts de ‘por’ geweest om eigen mooi te geven. ‘Trotz aller Anregungen, die sie von auszen empfing, ist die moderne niederländische Lyrik eine ganz antochthone Ein volk, das der Welt eine neue Musik und in Rembrandt einen Maler gegeben, der einer der grössten Farbendichter aller | |||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||
Zeiten ist, bezeugte dadurch, dass in seiner Seele eine Fülle poetischer Kraft gebunden lag, die nur der endlichen Befreiung entgegenschliefGa naar voetnoot1). En dan geeft hij grotere en kleinere maar bijna altijd de mooiste verzen van: Jacques Perk, Hélène Swarth, Willem Kloos, Albert Verwey, Frederik van Eeden, Herman Gorter, Lucie Broedelet, Marie Boddaert, Fiora della Neve, W.G. van Nouhuys, Louis Couperus, Eduard Coster, Eduard Brom, Joannes Reddingis, Pol de Mont, Prosper van Langendonck, August Vermeylen, Victor de Meijere. Als hij bij Gorter, Kloos, Verwey, Van Eeden e.a. ook opneemt Fiora della Neve, Van Nouhuys, Eduard Koster, Eduard Brom, e.a., dan leidt hij dit in met: ‘manche stehn der Moderne so nahe, dass man sie nur des Überwiegens der Retorik wegen den Conservativen beizählen muss. Sie sind nicht individuell genug, um ganz mit der Tradition brechen zu können’....Ga naar voetnoot2). Van deze allen geeft hij vertaalde verzen. Zelfs van Gorter, van wie hij schrijft: ‘Niemals hat ein Dichter so ganz die gewöhnliche Kunstform missachtet und, indem er jedes ihrer Gebote (freilich mit Grazie) übertrat, eine neue geschaffen, die in allen Einzelheiten persönlich und nur ihm eigen ist. Wie Segantini und Rysselberghe, der “Pointillist”, das Licht in seine Farbenelemente zerlegen, um auf ihren Bildern das Flirren und Irisieren der Luft wiederzugeben, so war Gorter zu ähnlichen Mitteln zu greifen gezwungen, wenn er, was er sah, schildern wollte, wie er es sah’Ga naar voetnoot3). In ihm ist Gorter ganz Impressionist, ganz Dichter in Farben, und zwar in stets einheitlichen, in Gold, in Silber, in | |||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||
Rot, in Grün. Man wird fast an den genialen Schweden Almquist erinnert, dessen Gefühle stets Farbe annahmen und der sich deshalb beim Niederschreiben oft verschiedenfarbiger Tinten bediente. Ein holländischer Kritiker sagt über Gorter: ‘Gorter ist ein Dichter, der seine Worte nicht braucht, um Denkbilder auszudrücken, sondern seine Worte-selbst seine Gefühle ausdrücken lässt. Seine Worte, seine Versregeln wirken demnach nicht indirekt, durch Gedanken, die sie im Leser anregen, sondern direkt, durch das Erwecken von Stimmungen’Ga naar voetnoot1). Welke Hollander nu voortaan beweert dat hij Gorter niet begrijpt, omdat deze geen nederlands schrijft, - die moet deze duitser lezen. Zijn vertalingen zijn mooi; over deze zijn kunst schrijft hij: ‘Bezüglich meiner Art zu übersetzen bemerke ich, dass ich jeden Dichter in einer der seinen congenialen Sprache zu verdeutschen suchte, dass demnach alle Abweichungen von dem gebräuchlichen Schema, alle “reichen” Reime, alle Enjambements auf entsprechende Eigentümlichkeiten des Originals zurückgehn. Selbstverständlich behielt ich die Versmasse durchwegs bei. Charakteristische Ausdrücke und Wendungen sind stets wörtlich wiedergegeben. Auf diese Weise sollte den Gedichten der Reiz des Persönlichen gewahrt bleiben, den wir selbst in vorzüglichen Nachdichtungen nur zu oft vermissen’Ga naar voetnoot2).
Ik heb met aandacht deze vertalingen gelezen. En op nieuw genoten. De vertaler was opgetogen: hoe had hij anders ook kunnen vertalen zoals hij die. En toch - als ooit nodig is te bewijzen hoe vertalingen nooit weergeven wat klank er in taal zit en wat eigenaardigs, | |||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||
dat een vreemdeling onmiddelik laat herkennen, omdat ‘on ne dit pas ça’Ga naar voetnoot1); neem dan maar dit van Gorter: Mijn liefste was dood
toen ben ik gegaan
alle werelden door,
ik heb gevonden, de wereld is groot
maar zij was dood.
Ik heb veel gevonden, de wereld is groot,
er zaten veel in den nacht
met witte vingeren wenkend, de macht
van mijne doode was heel groot....
en dan daarna het duitse: Tot war mein Lieb,
Durch alle Welten trieb
Dahin mich mein Loos,
Ich fand: die Welt ist gross,
Doch tot war mein Lieb.
Ich fand wohl, die Welt ist gross,
Und viele sassen in der Nacht,
Winkend mit weissen Fingern; die Macht
Meiner Toten war ganz grossGa naar voetnoot2).
Zeer juist is de vertaling. Maar de klank? | |||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||
Lees het eerste koeplet maar; de eindstemming is ‘dood’ in 't hollands, en ‘lieb’ in 't duits!Ga naar voetnoot1) Neem een ander nog, dat eenvoudige Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht -
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vreeslijk van je,
ik wou het heelemaal zeggen -
maar ik kan het toch niet zeggen.
En nu de vertaling? Siehst du, ich hab' dich lieb,
Ich finde so lieb dich und licht,
Deine Augen sind so voll Licht,
Ich hab' dich lieb, ich hab' dich lieb!
O ja, ich hab' dich lieb,
Ich hab' dich so furchtbar lieb,
Allemal wollt' ich es sagen, -
Kann's aber doch nicht sagenGa naar voetnoot2).
Hoe anders impressioneert en klinkt dat ‘ich hab' dich lieb’, en ‘ik hou van je’.
‘Wij willen Holland hoog opstoten in de rij der volken’ schreef van Deyssel twintig jaar geleden. En deze DuitserGa naar voetnoot3) getuigt, die alles behalve vreemdeling is | |||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||
in de litteratuur van andere volken, die zelf Paul Verlaine, Dante Gabriel Rossetti in duitse verzen overzette, - hij oordeelt aldus:
‘Während das letzte Vierteljahrhundert für so manche Litteratur eine Periode des unter glänzendem Schein nur schlecht verhehlten Verfalles war, bedeutet es für die Gesamtheit des holländischen Volkes eine Zeit noch nie erreichter höchster Blüte, der, wenn all die werdenden Talente zu voller Entfaltung gelangen, noch eine schöne Nachblüte beschieden sein wird’Ga naar voetnoot1). B.H. Gids bij de Studie voor de Hoofdacte, door T. Pluim, hoofdonderwijzer te Baarn. P. Noordhof. 1902. Groningen. Deze Gids bevat:
| |||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||
Wat ons vooral aantrekt, zijn de Eksamen-verslagen. Om de ‘menig nuttige wenk’ in 't biezonder, die er uit te trekken is. In zake Nederlandsche Taal- en Letterkunde wordt dit gezegd: De Commissie kreeg nu en dan de indruk dat men zich zelfs niet de moeite gegeven had zich de hoofdinhoud van een beknopte spraakkunst eigen te maken, zodat aan de zeer fragmentariese taalkennis alle fundament ontbrak. (Den Haag.) Of: de meeste examinandi hadden een zeer onvoldoende kennis van de spraakkunst. (Amsterdam.) Of (bij 't bestuderen van een uitvoeriger spraakkunst): meestal begraaft men het vroeger geleerde onder een nodeloze ballast van schijngeleerdheid. (Den Bosch.) Dit raakt de kwantiteit. En de kwaliteit? Waar de kandidaten zich er op hadden toegelegd de verschijnselen op spraakkunstig gebied van buiten te leren, hadden ze van de aard dier verschijnselen geen helder begrip (Zwol); vele adspiranten hadden stof niet goed verwerkt (Groningen); ze hadden zich niet eens op de verklaring van vrij eenvoudige taalverschijnselen toegelegd (Den Haag); van enig diep inzicht in de taalverschijnselen is meestal geen sprake (Den Bosch). Ligt de schuld bij de kandidaten misschien; aan 'n te lichte opvatting van hun taak? Een der Commissieën deelt deze mening niet. Zij heeft de overtuiging dat in slechts weinige gevallen 'n onbevredigende uitkomst te wijten was aan 'n minder ernstige voorbereiding van de zijde der kandidaten; de schuld van vele tekortkomingen is te zoeken in 'n verkeerde manier van studeren of in 'n volslagen gemis aan goede leiding. (Gron) Evenzo zegt Den Bosch: Weinig hoop op verbetering kan worden gekoesterd, zolang onder zo ongunstige voorwaarden, zonder voldoende leiding moet worden gestudeerd. Ook bij het monde- | |||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||
ling eksamen kwam uit, hoe de meeste kandidaten bij het bestuderen der taal behoefte hebben aan behoorlike leiding. De Commissieën blijken in hun oordeel eenstemmig te zijn. En de klacht is niet nieuw. Jaar aan jaar horen we dezelfde echo: ‘het eksamen in taal vertoont ons droevige resultaten.’ En wat geldt voor de hoofdakte, geldt ook voor de onderwijzersakte (56a). Zonder uitzondering is het algemeen gevoelen dat de kandidaten in het vak Nederlandsche taal een slecht eksamen doen.
Wat dit laatste eksamen, - dat voor onderwijzer - betreft, schijnen de algemene eenstemmige verslagen in hun oppervlakkigheid, een schromelike verdeeldheid in de opvatting voor de wijze van eksamineeren te verbergen. ‘Er zijn eksaminatoren,’ - betuigde dezer dagen 'n geacht sprekerGa naar voetnoot1), - die de volle nadruk leggen op de spraakkunst, die deze met de kandidaten tot in de kleinste bijzonderheden uitpluizen, zonder zich te bekommeren of de kandidaat blijk geeft van letterkundige aanleg. Andere zijn er weer, en dit zijn naar mijn mening de beste, die van de spraakkunst geen hoofddoel maken, die met de kandidaten de schoonheid van het gelezen stuk opzoeken, die geen taalregels laten opdreunen, doch alleen onderzoeken, of deze kunnen worden toegepast. Meer eenheid is, vooral in het belang van de kandidaten, zeer gewenscht.’ En bij dezelfde gelegenheid onderwierpen ook anderen de bestaande inrichting van het eksamen in de Nederlandsche taal aan een uitvoerige krietiek; en met overgrote meerderheid werd de wenselikheid uitgesproken dat de eksamenkommissieën ter verkrijging van de zo nodige eenheid vooraf voorbereidende vergaderingen zouden houden. Alle kontakt tussen voorafgaande en volgende kommissieën ontbreekt; en | |||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||
wanneer bij zulk 'n toestand geklaagd wordt over de kandidaten die vóór ze zich aan 't eksamen onderwerpen, een geregelde kursus 't zij aan een Normaalschool of aan 'n Kweekschool, hebben doorlopen, - wat moet er dan niet terecht komen van 'n taaleksamen over diezelfde kandidaten, wanneer ze, aan zich zelf overgelaten of aan de hand van van dezelfde onderwijzers, zich over een uitgebreider studieprogramma voor de hoofdakte moeten bekwamen? Geen wonder dat er in de algemeene veroordeling van die tobberds ‘eenstemmigheid’ wordt bereikt! Maar, helaas, ook een ‘eenstemmigheid’ met de Engelse drijfjacht-berichten. Zo gebeurt het dat wanneer 'n aanvalslinie van vragen de kandidaten zoekt te drijven in 'n formalistiese richting, 'n bindend eindverslag ze teisterend onder handen neemt en ze in de tegenovergestelde koers terugwerpt; zoeken ze daarop elders 'n vrijere uitweg, dan schrikken ze terug bij 'n hun eensklaps opgedrongen besef van onvoldoende sterkte, en 't is alleen op goed geluk dat ze door het hen omspannend onzichtbaar net de slachting kunnen ontkomen. In Den Bosch vroeg een eksaminator, naar aanleiding van het lezen van ‘De Organist van den Dom’ van Thijm, mondelingGa naar voetnoot1) aan 'n kandidaat: ‘Waarvan is organist afgeleid? Wat is een orgaan? Zinsontleding van den eersten zin. Waarom is hoe een voegwoord? Is er verschil tusschen begrijpen en zich begrijpen? In welken naamval staat zich? Hoe heet die derde naamval? - Van welk woord is spelen eene bepaling? Laat dat eens zien. Welke beteekenis heeft hier de onbepaalde wijs? Geef nog meer zulke voorbeelden. - In den eersten zin staat konden en kon; vanwaar die d? Hoe heeten zulke werkwoorden? Neem er nog eenige. - Met halver stem; in welken naamval | |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
staat stem? Kan het geen tweede naamval zijn? Maak dat eens duidelijk met andere voorbeelden. - Wat is een kapittel, een kapiteel, een kapitaal? Waarom staat er “onderwezen werd”? Welke beteekenis heeft school nu gewoonlijk? Hoe heet die figuur? Waarop berust ze? - Wat is een pijlerbundel? Kent ge nog een andere beteekenis van pijler? Wat is een beuk van een kerk? Hoe heeten de verschillende beuken’?Ga naar voetnoot1) Dit was in 1901. De kandidaten die deze vragen hoorden of lazen, konden om gevrijwaard te worden tegen een afwijzing, er nu allicht toekomen, de woordjes in de te lezen tekst in de eerste plaats te beschouwen als letterhoopjes, en voor het aantal lettertekens de gronden te zoeken in de spelregels, de afleiding en de syntactiese verhoudingen in de zinGa naar voetnoot2). Grammatica, vooral zinsontleding, wordt dan de eerste vraag, en niemand zal 't hen kwalik nemen, wanneer zij in deze hun gezichtskring eerder menen te moeten uitbreiden dan wanneer ze zich hierin tot het nodigste beperken. Maar wat moeten diezelfde kandidaten nu aanvangen, als zij uit het verslag van de Bossche Commissie te lezen krijgen, dat zij die het vroeger geleerde menen te moeten uitbreiden, door bestudering van 'n uitvoerige spraakkunst dit hebben begraven ‘onder 'n nodeloze last van schijngeleerdheid’? Het vroeger geleerde onderhouden alleen? Maar dan het uitvoeriger programma! - Het vroeger geleerde laten rusten mischien? Maar dan de klacht over onvoldoende kennis der spraakkunst! - De studie meer litteraries opvatten dan? Maar dan de vragende eksaminator? - Dus 't zoeken in de formalistiese richting? Maar dan de litteraire richting in 't schriftelik werk, en de talrijke klachten over de onbehol- | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
penheid in de paraphraséring, de gebrekkige synonimiek en gedachten-uitdrukking! Konsekwenter was in dit opzicht Zwol in 1900, dat - naast de taalvragen bij een paraphrase - een geheel opstel gaf over een onderwerp uit de spraakkunst (oorz. voorwerpen)Ga naar voetnoot1), en waar het eksamen, eenmaal in die richting geleid, zich zelf gelijk bleef in 't mondeling gevraagde: ‘Welk woord is wien (Huygens' Zeestraet, vs. 141-185)? In welken naamval? Geef den 2den nv. Gebruik hem in een zin! Hoe komt wiens nog anders voor? Verschil! Hoe wordt wiens gebruikt? Verschil! Hoe heet wien hier in de red. ontleding! Docht, welke vorm van dunken? Wat beteekent het? Regelm. of onregelm.? Wat beteekent die t? Wat is het in de taalk. ontleding? Wat is dat? Daer aen een menighte sich sott te lesen vond, welke zin? Welk woord is daer aen? Komt 't ook anders voor? Welk gramm. verschil is er tusschen daaraan en waaraan? Welk woord is satt? Welk werkw. is afgeleid van zat? Dat in een oogenblick een blad voll lettren stond, welke zin? Kent u de onderscheiding in bijzinnen naar rangen? Tot welke soort behoort deze? Welk woord is voll. In welke nv. staat lett'ren? Ontleed den zin redekundig! Soo dat de leck're.... sonder hand. Wat is soo dat? Wat is dat?.... Wat beteekent de e in zwaerste? Geef een overzicht van 't leerboek der spraakkunst van Terwey!Ga naar voetnoot2). Waar de kandidaten aan een dergelijk onderzoek worden onderworpen, is 't voor hen 'n vereiste, al de ‘verschijnselen’ in hun hoofd te hebben, zo ze zich op hun eksamenstoeltje, met 'n abnormaal hoofd, veel der gevraagde wetenswaardigheden te binnen zullen kunnen brengen. Klaarblijkelik hebben de kandidaten te Zwol zich voor 1901 op een zelfde wijze van onderzoek wederom voorbereid, te horen altans naar de | |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
klacht van de Commissie van de vorige zomer. Zij heeft namelik de opmerking moeten maken, ‘dat vele kandidaten er zich blijkbaar meer op “toeleggen, een overzicht van de verschijnselen op dit gebied van buiten te leeren, dan te trachten, zich van hun aard een helder begrip te vormen. Meermalen kwam het voor, dat de examinandus verlegen zat, wanneer van hem gevorderd werd, hetgeen hij uit zijn spraakkunst had geleerd, in verband te brengen met de lectuur, die hem was voorgelegd.”
Het komt ons voor dat de heer Van der Toorn de zaak bij de ware naam heeft genoemd. Er heerst in de taaleksamens 'n soort inkonsekwentie. In de algemene opleiding ontbreekt 'n lijn, 'n karakter. Men wordt geslingerd tussen twee meningen, getrokken tussen twee polen. En ook in de bovengenoemde eksamenopgaven wordt merkbaar 'et begin van de strijd tussen twee leuzen, die als de commmissieën en de leiders van 't onderwijs met elkaar in 't gewenste kontakt zullen komen, neergelegd zullen moeten worden in 't volgende alternatief: Wat zullen we voortaan als taal onderwijzen: 't vaste gebruik van de geijkte woordvormen, beheerst door de syntaktiese wetten van de schoolse geschreven taal, of vaardigheid in 't bewerken en herkennen van leesbare en geregelde compositie. Wat is taalkennis: de kennis van de vormleer en stijlleer, of, het intuïtief voelen en leiden van het klankenverloop. Of ten slotte: hebben we bij 't woord aan de letlets, of aan de klank te denken; worden de letterhoopjes in hun vervormingen beheerst door uitwendige wetten of door processen in de schrijvende mens zelf! Een alternatief, waaraan geen ontkomen is, nu men in litteratuur en onderwijs zich niet meer met de oude vormen kan vergenoegen en behoefte voelt zich meer onmiddellike en eigene vormen te scheppen. De opleiders zelf is het niet zo kwalik te nemen dat zij | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
de kandidaten voor het eksamen, hoe of wat het dan ook zijn mag, zoeken klaar te maken. Maar de Commissiën moesten liever voor klachten inzichten geven. Waarom zou het ook niet bij hen een punt van overweging kunnen worden, hoe het komt dat waar naar aanleiding van hun vragen de jongelieden een reeks van jaren voor de vraag gesteld worden of ze de of den, welke of welken, dezulke of denzulken moeten schrijven, de aanstaande onderwijzers al vroeg 'n onjuist begrip krijgen nopens auteurstaal; dat zij bij zelfkrietiek en bij krietiek op anderen zich spitsen op dingen buiten het geestelik scheppen en het geestelik zelf bezit om; dat zij woordveranderingen, in plaats van op klankbewegingen terug te brengen, herleiden op syntaxiëele groeperingen en afgedankte historiese klankafbeeldingen; dat zij niet in staat zijn zich 'n juiste voorstelling te maken van het wezen en het leven der taal, maar bestendig klank en spelling verwarren; dat zij 't lezen niet in de eerste plaats opvatten als zelfbewust klank-vertolken;Ga naar voetnoot1) dat zij de taal, gesproken door 't volk en door de volks-voelende auteur, nooit erkennen als klankgenot, en niet zoeken te luisteren naar zich zelf en naar sprekende karakters, omdat voor hen de taal als gesproken niet bestaat en niet mag bestaan!Ga naar voetnoot2) Maar we hopen. Hoe mooi zou 't zijn, eerstdaags van Commissieën te horen, die, in onderling kontakt, onafhankelik van geest, en in voeling met de veranderde meningen, zich gingen opwerpen als leidend instituut, en hun bevindingen gingen formuléren in algemene wenken met juiste vingerwijzingen! | |||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||
Onder punt III, geeft de heer Pluim z'n “Gids”, zoals we zeiden: “De studievakken. Aanwijzing van de zaken waarop men te letten heeft, en opgave van de meest gebruikte of nieuwste leerboeken, met vermelding van prijs, druk en uitgever.” Als “Gids”, die volledig wil wezen, geeft de bewerker 'n ruime keus. In taal b.v. worden genoemd Terwey, Kummer, Den Hertog, Kat, Jacobs en Koenen, de oefeningen van De Vries en van Meerkerk. In 't stellen’ is de opgaaf nog ruimer. Uit de aard van de zaak zijn die ‘oefeningen’ voor 't eksamen, en er is dus veel bij, dat we als ‘dienende ter opleiding’ zouden moeten afkeuren. Evenwel de auteur zelf geeft ook wenken. We vrezen echter, dat de leerling hiermee evenmin vooruitkomt. Niet aanprijzen, maar ontraden moeten we de leerling, wat de heer Pluim hun voorhoudt, n.l. ‘dat het groot geheim dezer kunst (bedoeld wordt het schriftelijk uitdrukken der gedachten) hierin bestaat, dat men een uitstekend voorbeeld tot model kiest en dus bij onze groote stijlisten in de leer gaat. Heeft men een schrijver gevonden, die ons treft om zijn fraaien stijl, welnu, men leze hem aandachtig en trachte op te sporen, wat die stijl zoo aantrekkelijk maakt.’ Het ‘grote geheim’ nu is geen geheim, en de ‘kunst’ is 't van meet af luisteren naar de natuur. Bij 't kiezen van de modellen van ‘fraaien stijl’ blijft er zo dikwels een aan de ‘leer’ hangen, en brengt het niet verder dan tot 'n levenloze stijfheid. Ook kunnen we bij de bewerker van de ‘Gids’ lezen hoe de auteurstaal dienstbaar wordt gemaakt als ‘toetssteen’ van de grammatica-kennis, en dus de kandidaat in z'n lezen vooral het morphologiese leert betrachten. ‘Wie aandachtig studeert, - en dat is eigenlijk een pleonasme - zegt de schrijver, ‘zal met eenige volharding de spraakkunst wel onder de knie krijgen. Daarbij is het vooral zaak, niet uitsluitend aan de voorbeelden van het leerboek te blijven hangen, want onze spraakkunstschrijvers zijn - met alle | |||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||
reverentie gezegd - oolijk genoeg, om bepaald moeilijke gevallen weg te laten. Heeft men dus een stuk grammaire behandeld, dan neme men een boek en toetse daaraan het geleerde. Bijv., gij hebt den genitief geleerd of het voegwoord verzwolgen, en gij gaat vervolgens op de aangeduide wijze tot proefneming over. Niet zelden zult gij dan op gevallen stuiten, waar over het leerboek een deftig zwijgen bewaart, doch dat u juist moet aansporen achter de waarheid te komen. Zoodoende vordert gij veel meer dan gij vermoedt, en gij zult op het examen ook beter voorbereid zijn, op dingen, waaraan gij anders niet gedacht had.’ Zo gaat 't door.
Wij vrezen dat de schrijver van deze ‘Gids’ uit zich zelf aan niemand iets te zeggen heeft gehad. Liever hadden we van hem 'n principieëler inzicht in taalonderwijs gehoord, en zo we dit niet hadden mogen verwachten, dan had hij ons toch moeten vrijwaren voor de lijklucht van ‘School en Studie’. Inmiddels zijn we hem dankbaar voor de uitgave van, de verslagen, de schriftelike eksamenopgaven en mondelinge vragen. Werkelik geven ze te lezen, ‘nuttige wenken’ zelfs, al bedoelde de heer Pluim het anders. Voegen we er nog bij dat deze ‘Gids’ f 1.20 kost; de verslagen, ontleend aan de Staatscourant, kosten, zegt de schrijver, alleen al 85 cent. J.K. |
|