Een eigenaardige fout.
De uit het Duits overgenomen spraakkunstige termen direkte en indirekte rede zijn algemeen bekend. Men haalt iemands woorden letterlik aan, b.v.: Hij zei: ‘Ik ga uit’ en men heeft in de laatste zin direkte rede; in: hij zei, dat hij uitging, indirekte.
Dit, of iets dergelijks, vindt men in nagenoeg alle grammatika's. Voor zover ik weet, wordt er niet bij vermeld dat er ook een soort van tussending tussen direkte en indirekte rede bestaat.
Vgl. 1. | direkte rede: Hij zei: ze moeten maar komen. |
2. | indirekte rede: Hij zei dat ze maar moesten komen. |
3. | tussenvorm: Hij zei, ze moesten maar komen. |
Met de direkte rede heeft 3 gemeen, dat het voegwoord ontbreekt en de lijdend-voorwerpszin de vorm heeft van een hoofdzin. Met de indirekte de tijd van het werkwoord.
Vergel. nog:
1. | Hij vertelde: wij zijn om acht uur vertrokken. |
2. | Hij vertelde, dat ze om acht uur vertrokken waren. |
3. | Hij vertelde ze waren om acht uur vertrokken. |
Hier stemmen 2 en 3 ook wat onderwerp betreft overeen, terwijl in 1 de voorwerpszin een ander onderwerp heeft.
Nog een paar voorbeelden van die tussenvorm:
‘Hij schreef, ze waren heel gezond en hadden verleden week een uitstapje naar zee gedaan.’
‘Ik dacht, ze konden zo goed met elkaar overweg?’