Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Op d' Ilias van de Medicis, door Vondel.Hij die kennis neemt van de geschiedenis van 't beroemde huis der Medicis, merkt in het rijke en veelbewogen tijdperk bovenal deze twee dingen op: de talrijke wederwaardigheden die de leden van dit geslacht hebben doorstaan, en in de tweede plaats de roem waartoe Florence zich op elk gebied van kunst en wetenschap, voornamelik onder 't bewind van dit vermaarde huis, heeft weten te verheffen. Er is geen stad in 'et kunstrijke Italië dat uit de 15de eeuw, de bloeitijd van de Renaissance aldaar, zoveel schoons op 'et gebied van de beeldende en de schilderkunst heeft aan te wijzen en op allerlei gebied zoveel beroemde mannen weet te tellen; en de beide mannen die te Rome hun naam aan de voortreffelikste scheppingen in die wereldstad hebben verbonden, Rafaël en Michelangelo, hebben onder Florentijnse meesters en in 'n Florentijnse kunstomgeving hun talenten gevormd. Maar al is 'et nu waar, dat de roem en de kunsthoogte van 't bloeiend tijdperk der Medicis hun aantrekkelike zijde hebben, even waar is 'et, dat de vele lotwisselingen en schokkende gebeurtenissen in dit huis, nu eens het opheffend en dan weer het neerstortend, 'n diepe indruk hebben moeten maken op vooral filosofies aangelegde geesten. 't Ene kan vanzelf met 'et andere samengaan; maar men voelt ook dat naarmate 'n opmerker van die tijd zelf met kunstoordeel of met de zin voor 't wijsgerige bedeeld is, het ook de kunstbeoefening of de fortuinwisselingen onder de Medicis zullen zijn, die hem in 't oog moeten vallen, en in 't algemeen zal alnaar de ene of andere kultuurperiode meer of minder kunstzin, of 'n zwakker dan wel sterkere neiging tot beschouwingen heeft, het de geestelike produktievieteit van 't Florence der Medicis, of wel de storm en drang in 't polietiek en huiselik leven van dit geslacht zijn, dat de geschiedschrijver onder z'n aandacht trekt. En zo zal dan in de tijd waarin wij nu leven, ofschoon de gave van opmerken 'et avontuurlike in 't persoonlik leven niet zal voorbijgaan, het toch vooral 'et hoge geestelik leven van Florence zijn wat in 't oog | |
[pagina 2]
| |
zal vallen;Ga naar voetnoot1) in onze mening toch haalt 't belang van 'n biezonder persoon op verre niet bij dat van 't algemeen; staat 'n toevallig bewogen privaatleven, van wie ook, ver beneden de peilstand van het kultuurleven in 'n georganieseerd sociaal centrum; en erkent men volmondig dat in elk geval, waar de samenleving in zekere tijd 'n weergaloze superiorieteit van intellektueel en artistiek kunnen aanbiedt, de beschouwing van die tijd allerminst mag worden ontsierd door 'n eentonige vermelding van mensonterende misdaden als sluipmoord, vrouwekracht en vergiftiging, zoals de huisgeschiedenis van de Medicis die vertoont, en welke misdaden in allen gevalle voortkomen uit lage hartstochten, boze bedoelingen en eerzuchtige aanvechtingen; die òf de handhaving van 'n kwalik gewettigd gezag òf de voldoening van persoonlike wraakzucht ten doel hebben, en als beschamende laagheden ver af staan van de geestelike verheffing waarvan die hoge kultuurperiode met z'n nog altijd aanwezige kunstprodukten kan getuigen. Met één woord: men wil liever de halsmisdaden en geruchtmakende straatoproeren negéren, welke de onderlinge veten en famielie-twisten eenvoudig na zich slepen; men wil liever 'et ‘menswaardige’ in de kultuur releveren, en 't overige versmaden als zullende strekken de mens te onteren. Zo wil 'et deze tijd. Maar er is ook 'n tijd geweest, die, en daardoor in z'n uitkomsten als realisties te schatten, die wat de eeuw van de Medicis betreft, juist heel weinig oog heeft voor de artistieke kant van die historie, maar die uitweidende over de lotswisselingen, en de misdaden welke de ommekeren voorafgaan vergezellen en opvolgen, juist de nadruk legt op 'et sterkbewogene en de slingeringen in 't Mediceese famielieleven; er op wijst hoe met die hoge staat diepe tuimelingen samengaan, omdat om de eeren de heerschappij-wille de ene de andere en deze weer de eerste omverwerpt; die, ten slotte, van dat leven in de eerste plaats de ongevallen ziet en voor de geschiedenis van de Medicis bij voorkeur deze tietel schrijft: Rampsaligheden der verheffinge van den huize van Medicis. Een tietel die ons toelicht dat de schrijver in de loop van deze dingen 'n treurspel ziet; die ons herinnert dat hier ter tijde, - want de schrijver is niemand minder dan Pieter Corneliszoon Hooft, - de afwisselende verhogingen en vernederingen in 'n mensenleven, en in de mensenlevens te zamen, 'n sterke indruk maakten op de gemoederen; men zàg naar die opkomst en, meer nog, naar die val; als men schreef, schreef men, ook bij eigen gemoedsrust en eigen welvaren, toch treurspelen als Bato en Velzen, ja, voor feestelike gelegenheden, en | |
[pagina 3]
| |
bij 'n hoopvol stemmende omgeving, toch weer 'n treurspel als de ondergang van Gijsbrechts stad. Niet dat ze juist de misdaad zagen; wel neen, mannen als Hooft en Vondel gruwden er van: zo ze er uitvoerig bij stilstonden, was het juist om 't gruwzame te laten voelen en er 'n afschrik voor te wekken; - maar ze zagen, zo veel mogelik onafhankelik van de lage hartstochten van de mensen die ze bewerkten, de loop van de historie als 'n deining: op de vloed de eb, en op de eb weer de vloed, omdat er na die vloed weer 'n eb moest zijn. Want ze konden de vloed niet zien zonder eb. Dàt was 'et wat hun aantrok: 'et vallen en 'et altijd weer vallen. Al maar de val in de mensen. Altijd 'et ongeluk opgedrongen door 't Lot. Want al dit treurige in de mensenwereld, deed 'et Lot. Altijd vertoonde zich in de poëzie en in de schilderkunst, wanneer 't de historie gold, dat allegoriese Lot, de vrouw op 't rad van Avontuur dat al maar rondging, omhoog en omlaag, of de vrouw waarvan de ene voet wortelde in 'n wentelende bol, die bij 't minste zuchtje wind al wentelde, waardoor de vrouw 'n ander gelaat toonde, of wel de vliegende gedaante, soms 'n vogel, die de landen en steden overtrok. En zo zag Hooft in 'et moeielik opkomen van de Medicis-famielie, met vallen en opstaan, 'et oude treurspel weer terug zoals Griekenlands dichters 'et ons vertonen; de mens in de hand van 't Noodlot; en bij zijn wijsgerig, dikwijls uitgesproken oordeel, dat 'n hoge staat 'n diepe val na zich sleept en 't kleinste veiligst is - wil hij laten zien hoe 'et helste licht de zwartste schaduw geeft en komt hij er toe, over de schitterende opkomst van de eerst burgerlike, daarna hertogelike famielie en over de daaraan verbonden wederwaardigheden 'et totaal Hooftiaanse werk met de hem passende tietel te schrijven: Rampsaligheden der verheffinge enz. Evenzo Vondel, die Hoofts werkje gelezen heeft, en die in 'et telkens klimmend struikelen en terugvallen 'n moeizaam zwerven op de levenszee ziet, - terris jactatus et alto Vi Superum, - betietelt op zijn manier, indachtig aan de ‘levenstocht’ van de grondvester van 't Latijnse rijk, z'n vers op de golvingen in 't Florentijns geslacht: Op d' Ilias van de Medicis.
Waarin bestonden nu in hoofdzaak die golvingen? We weten dat in de 12de en de 13de eeuw, er tussen twee partijen, de Ghibellijnen en de Guelfen, 'n strijd is gevoerd om de verwezenliking van de Keizers-iedee, waarin de Keizer en de Paus antagonisten waren, en waarin vooral de steden van Opper-Italië mee in betrokken zijn geweest. Bij die partijtwisten, kwamen, door de eigenaardige zelfregering der veelal onafhankelike Italiaanse steden, onder dezelfde leuzen, famielie-veten, eerst tussen de adellike | |
[pagina 4]
| |
geslachten, later toen de burgerpartij opkwam, tussen burgers en edelen of wel burgers onder elkaar. Met name in Florence, bestonden aanzienlike en wijdvertakte famielieën, die, nu de een, dan de ander, de meeste invloed op de gang van de zaken uitoefenden, en die door het afwisselend veroveren van de aanzienlike ambten, - op de vrije regeringsvorm zelf toch had de ommekeer gewoonlik geen inwerking, - hun tegenpartij tijdelik van hun voormalig overwicht wisten te beroven, of wel ze door verbanning of wegruiming van 'et staatstoneel wisten te verwijderen, Een van die ambten nu was dat van gonfalonière (= banierdrager, vaandrig), aan wie 'n militair kommando was opgedragen, en onder die gonfalonières was weer de invloedrijkste de gonfalonière della guistizia, die voor de volksraad de wetten tegen de adellike geslachten moest handhaven, en die tevens voorzittend lid van de signoria, en alzo de eerste ambtenaar van de staat was. Deze post nu kwam in 1378 in handen van 't destijds snel opkomend geslacht der Medicis. En vreemd, de eerste van hen ondervond al dadelik de wisseling van de fortuin, in dier voege, alsdat hij, doordat hij in de nog aristokraties getinte grondwet enige verandering trachtte te brengen, uit de stad werd verbannen, om enige tijd later, toen z'n bloedverwanten in aanzien en rijkdom waren toegenomen, weer in de regering te worden geroepen. En zo 't met Salvestro ging, zo ging 't ook met z'n zoon, maar met zwaarder gevolgen voor z'n geslacht. Een geweldadige aanval, door de banneling op de stad ondernomen, mislukte; terzelfder tijd werd binnen de stad de samenzwering verijdeld en 'n aantal Medicis verloren 'et leven. (1400). Maar hiermee traden de nabestaanden niet van 't staatstoneel. Integendeel, 'et geslacht nam weer in aanzien en middelen toe. Want wat in die immorele en korrupte tijden voor hun van zo'n groot belang was, de Medicis hadden geld, en wonnen altijd door méér geld. Ze waren namelik bankiers, niet alleen te Florence maar met filiaalhuizen te Brugge, Londen en Venetië, en met agenten tot in Turkije en in Klein-Azië. Kosmus di Medicis b.v., de zoon en opvolger van Giovanni di Bicci, die in 1421 gonfalonière was geworden, reisde als bankier van paus Johannes XXIII mee naar Constanz, waar 'et bekende concilie werd gehouden. 't Is dezelfde Kosmus, die, in 1428 na de dood van z'n vader aan 't hoofd van de volkspartij gekomen, zich door z'n vele deugden en z'n voortreffelik bewind de bijnaam heeft verworven van Vader des Vaderlands. Alleen, - dit dient gezegd om die tijden te verstaan, - schroomde hij niet, onverminderd de lof van z'n doorzicht, vlijt en kalme zelfbeheersing, zich van de gewone middelen te bedienen, waarmee men z'n zaak op z'n duim draaide, n.l. om | |
[pagina 5]
| |
door milde geschenken 'n gunstige stemming voor z'n huis te bewerken. Want ook van deze Kosmus beantwoordden de lotgevallen aan 'et eenmaal gegeven stramien. Eerst staat hij aan 't hoofd; later, als de Albizzi's 'et gezag in handen krijgen, weet de tegenpartij na 'n ongelukkige oorlog tegen Lucca er niets beters op om zich staande te houden, dan zich van de gevreesde mededinger te ontslaan; Kosmus wordt gevangen genomen, en voor 'n buitengewone rechtbank gebracht; hij vreest 'n gewelddadig einde: maar z'n agenten bewerken de rechters, en 't gevolg is dat Kosmus voor de tijd van 10 jaren verbannen wordt (1433), welke verbanning door de ijver waarmee hij als geldman gezocht en gevierd wordt, eer 'n aangename speelreis dan 'n hopeloos zwerven werd. En wat meer is, de dagen te Venetië en te Padua doorgebracht, maakten samen nog geen jaar uit: tijdens z'n afwezigheid waren, door 't bekende middel, de hekken al verhangen; Kosmus werd teruggeroepen en Albizzi in ballingschap gezonden. Van toen af had Kosmus 'et geluk van 'n voorspoedige en glansrijke regering; en de nakomeling eert nog z'n uitgebreide kennis, z'n voortreffelik beheer en z'n uitgezochte smaak. Ook Kosmus' zoon en kleinzoons hebben hun wedervaren. Na Kosmus' dood waagt de vermetele Luca Pitti 'n aanslag op de zwakkere en zachtaardige Piero, in de hoop 'n meer oligarchies bewind aan 't roer te krijgen. Een toeval verijdelt de toeleg, en Piero wordt door 't samengelopen volk gehandhaafd. Ernstiger gevolgen heeft de samenzwering door de Pazzi's tegen Lorenzo op touw gezet. Juliaan z'n broer wordt vermoord, Lorenzo zelf ontkomt,Ga naar voetnoot1) en de volkswraak maakt met de saamgezworenen korte metten. 't Is in de geschiedenis van deze Lorenzo dat de uitersten in het wedervaren van de Medicis met relief voor den dag treden. Een man, met 'n schitterende opvoeding te midden van 'n kunstlievende omgeving; zelf dichter en redenaar; gehuwd met 'n Romeinse Orsini; geëerd en geliefd door z'n schranderheid, beminnelikheid en beschaving; gevierd door z'n ijver voor de kunsten en wetenschappen; z'n stad en z'n huis 'et verenigingspunt van geleerden en artiesten; z'n tafel gedekt voor 'n Pico de Mirandole en 'n Michelangelo; - en deze man in zulk 'n middelpunt belaagd door 'n moordkomplot, 't welk geesteliken tot handlangers gebruikt om hun schanddaad te volvoeren op 'n gewijde plaats.....: wel gaat hier de grootste verdorvenheid en bruutste schaamteloosheid samen met 'et hoogste intellektueel en hoffelik leven. Iets wat ons zou moeten verbazen, en echter weer geen verwondering kan wekken omdat we weten, dat 'et tijdperk der Renaissance | |
[pagina 6]
| |
in Italië 'n eeuw van diepe immoralieteit is geweest; dat de reaksie tegen de geest van de M.E. in haar streven naar individuële vrijheid in losbandigheid is ontaard; dat 'et sterk-persoonlike juist daarin 't levendigst 'et besef van z'n kracht wou gevoelen, door in woorden en daden, tegen de konvensie, tegen de moraal en tegen de rede in, zich zelf los en gescheiden van de grote gemeenschap en de lange historie, sterk geprononceerd tegen de achtergrond van 'n hele wereld naar voren te zien treden. En dit was 'n vonnis: 'et leven is ijdel, zo 'et geen voeling houdt met de bron waaruit 'et ontspringt en waarin 'et zich zelf weer terugvindt. Ten aanzien van Lorenzo, de Prachtige bijgenaamd, dient nog gezegd, dat hij 'n achteloos financier was; 'et huis te Brugge viel, en dreigde ook Lorenzo in z'n val mee te slepen; maar deze die de begeving van de ambten aan 'n hem toegedaan kollege had laten opdragen, en nu 'n grenzeloze macht bezat, sprak de staatskassen aan en dekte daarmee z'n persoonlik tekort. Na de rustige rust onder Lorenzo was 't de beurt aan de stormen. In 1494, twee jaar na Lorenzo's dood, rukte Karel VIII Italië binnen, om de oude aanspraken van 't huis Anjou op Napels te laten gelden. Piero II, die op de hand van Alfonsus II was, viel als 't eerste offer van de Franse polietiek. De verbitterde Florentijnen verdreven hem; negen jaar later verdronk hij ellendig in de rievier de Garigliano. In 't zelfde jaar nog dat Karel er z'n intocht hield, wierp zich in de hoofdplaats der Medicis de dominikaner prior Savanarola als stadhouder op van 'n theokratiese staat, waarover als opperhoofd fungeerde de Heiland, blijkens 't opschrift boven 't portaal van 't regeringsgebouw: Jezus Christus Rex Florentinis Populi S.P. Decreto Electus. Na z'n terechtstelling in 1498, werd 'n levenslang Gonfaloniéraat ingesteld onder Soderini. Deze voerde tien jaar 'et bewind; toen bemoeide zich de krachtige paus Julius II met de Florentijnse zaken en voerde er de beide jongere zoons van Lorenzo, JohanGa naar voetnoot1) en Juliaan II terug. (1512). Van nu af blijft 'et gezag, behoudens 'n tijdelike bezetting door Karel V (1527-1531), voor goed in de handen van de Medicis. Maar verwonderlik. Nu de vastheid van de heerschappij voor de Medicis is gewaarborgd, treedt de tweedracht en de misdaad de famieliekring binnen. Er volgt een stormachtige tijd. Hippolitus,Ga naar voetnoot2) 'n kleinzoon van Lorenzo, wordt vergiftigd door Alexander,Ga naar voetnoot3) 'n kleinzoon van Piero II. Alexander zelf wordt afgemaakt door | |
[pagina 7]
| |
'n andere Medicis, 'n telg uit de zijlienie. Uit deze zijlienie, gesproten uit de tweede zoon van de vroeger vermelde Giovanni di Bicci, treedt Kosmus II naar voren, die na de moord op Alexander hertog van Florence wordt; na hem regeren in regelmatige opvolging z'n nakomelingen tot 1737. In 1569 werd aan Kosmus door toedoen van Pius V de tietel gegeven van Groothertog van Toskane. Zo gelukkig Kosmus was in z'n buitenlandse polietiek, zo gruwelvol was z'n famielieleven. Twee van z'n dochters werden de slachtoffers van de jaloezie van haar echtgenoten; een derde werd vergiftigd op last van haar vader, en Kosmus zelf doodde met eigen hand een van z'n zoons omdat deze zich schuldig had gemaakt aan 'n broedermoord. Een overgebleven zoon Francesco I,Ga naar voetnoot1) voor de tweede maal gehuwd met Bianca Capello, kwam op dezelfde dag als deze vrouw door vergif om 'et leven. Een andere zoon Piero, vermoordde z'n vrouw en haar minnaar. Ook de Medicis in 't buitenland troffen rampen. We weten wat 'et Franse hof onder Katharina ons geeft te zien, en wat voor 'n treurige vermaardheid de verwoesting van Rome heeft gegeven aan het Pauselik bewind van de Mediceëer Clemens VII.
Onder al die lotsveranderingen was 'et vooral de Brutusdaad van Kosmus, wat hier de wijsgerige elementen aantrok. Wel was 'et merkwaardig dat in de talrijke beproevingen waarmee 'et Noodlot hen drukte, 'n heel geslacht in de worsteling tegen de verpletterende macht stand hield en telkens 't hoofd weer opstak, maar toch eigenaardig en prikkelender was 'et, die standvastigheid terug te vinden bij één en dezelfde man, die zo sterk door de slagen van 't Lot getroffen werd. En zo bewoog de wijsgerige opvatting zich tevens om de voor allen sprekende tiepe van Kosmos. Dat wàs hij, de man, de vaste rots in de branding. Dat wàs hij dan, de man, die boven alles 'et recht stellend, de hand sloeg aan z'n eigen zoon. Z'n bloed verlochenend, z'n vaderschap vernietigend, wie had de kracht als hij zó z'n eigen gevoel te doden! wie kon als Kosmus de natuur aan de pIicht onderwerpen! Daar rijst Brutus op, de rechtschapen Romein, die óók zich onderwierp aan de plicht, de deugd bereikend, zich zelf te verlochenen! Daar toont Cato de dolk waarmee hij zich doodde, omdat hij in 'n bedorven eeuw geen Romein meer wou wezen! Daar komen al de oude helden, in wie Tacitus de oude burgerdeugd en Rome's voormalige grootheid had geprezen: Tacitus, die Hooft z'n model en leermeester was. Die in z'n Annales en Historiae, | |
[pagina 8]
| |
waarin hij 't keizerlik Rome 'n spiegel gaf van de republiekeinse eenvoud en grootheid, aan Hooft 'n voorbeeld gaf voor diens Nederlandsche-Historieën-Spiegel, geschreven voor Vorsten en Volken. Want ook in dit Nederlands werk spreekt de Romein. Daar weet zich óók iemand rots, rustig 't deinen aanziende van de wisselende tijden. ‘Ick gaa een werck aan,’ zegt hij, ‘van meenigerlei lotwissel en geval,’ Hier in de spits van 't exposé, ligt Hooft en ligt z'n werk. Wel was dit iets van Hooft, dit neerzien van boven op dat tuimelen van partijen, legers en staten. Neerzien van boven, om te tonen, dat hem zelf de strijd niet meesleept, de leuzen hem niet begeesteren, de beginselen hem niet vangen, omdat hij uit zich zelf wel weet, dat 'et maar 'n wervelwind is die de mensen en volken door heel de historie, nu herwaarts dan derwaarts in 't nooit eindigend tumult van de menselike hartstochten werpt. Wie rust wil hebben, moet daar buiten blijven. Wie wijs wil zijn, moet ze ontkennen en doden. En daarom is hij vrij, die zich houdt boven de demos, en is hij wijs, die z'n ethies bewustzijn verdiept. En terwijl al de anderen aan de wisselingen van de aardse dingen onderworpen zijn, vindt de wijze, wetende dat alle aardse dingen ijdel zijn, de rust in zich zelf en z'n veiligheid in z'n steilte. Zij, de wijzen, aanschouwen de volken van de hoge toppen des geestes. Heenstappend hoog boven 't stratengewriemel, zijn ze 't liefst eenzaam. Ook onder hun medemensen voelen ze zich 't best met zich zelf te omschansen. In 't meeleven soms zich neerbuigend en weldoende, houden ze zich toch hangende aan 'n andere sfeer van denken, en zodra de ernst weer roept met z'n deugd en z'n plicht, zonderen ze zich weer geestelik af en zoeken de kracht in zich zelf. En 'n hoge kracht. De kracht van doen en van dulden. Van dulden ook. Bereidwillig ook doen ze afstand van begeerte en geluk. Brave burgers zijn ze, zich gevend voor 't vaderland en 't algemeen voor 't grote en goede, tot 'et leven toe. Maar tegenover hun kracht staat koelheid en hardheid; staat eenzijdigheid in de waardering van de menselike natuur; staat bekrompenheid in de beoordeling van de menselike handelingen, waarvan de adel niet in de eerste plaats steunt op de basis van 'n gekweekte theorie, maar die veeleer voortkomen uit spontane gemoedsbewegingen, en zo niet, dan toch uit gekombieneerde psychologiese en niet zo maar op 't eerste gezicht te ontwarren oorzaken. Hun wijsbegeerte was 'n leer voor enkele sterke naturen, ze kon in geen geval 'n stelsel voor de grote massa zijn. Nu is Hooft in dit opzicht geen uiterste. Daartoe was hij te rustig, te breed en te verfijnd. Er zijn namelik mensen die het goede begeren omdat 'et hun sterkte van wil is die hun kwade | |
[pagina 9]
| |
neigingen overwint, en er zijn mensen die 't goede zoeken, en dan ook makkeliker zoeken, omdat heel hun aanleg op 't doel van goeddoen gericht is. De eersten zijn de mannen van de plicht, de anderen die van 't gemoed; de eerste wekken bewondering, de laatsten wekken liefde. De eersten zijn bij moeiliker leven de strijders; ze zijn de heldhaftigen, de zelfkastijders, de Spartanen der oudheid en de ME. asceten; de laatsten zijn aangenaam en voorkomend, de vroegere Atheners en de moderne Europeeërs. De eersten zullen geestdriftig zijn, onverzettelik, dweepziek en mysties; de laatsten zijn eer scepties, conciliant, posietief en berekenend. In aanleg nu was Vondel aan de eersten gelijk, Hooft aan de anderen. Hooft was 'n scepticus en 'n vrijdenker; 'n man van de beschaafde en de verfijnde genoegens; zelfbeheerser (‘modus in rebus’), de man des vredes, en van de gemoedsrust, de waarheid uitvorsende om in onafhankelikheid te staan tegenover de hem onbekende machten (‘Felix qui potuit cognoscere rerum causas’). Hij is de stoïes geschoolde epikurist. Hij ziet, zodra de mensen buiten de middelmaat van hun stand, hun temperament en hun leeftrant treden, naar 'n vaste wet het slingeren over en weer van de naald van hun koers, en filosofeert op de basis van 'n in z'n werken verborgen kosmiese en ethiese evenwichts-leer. Ook bij de Medicis, ziet hij de plagen neerdalen op 'et zich hoog boven 't peil uitstekend geslacht, en de Nijd en Tweedracht en de Wraakzucht als noodwendige volgelingen van de ‘Fortuin,’ de ‘grootachtbare stamme’ bezoeken. Want niet de Medicis worden verantwoordelik gesteld voor hun snoodheden, en hun roem wordt er niet door bezwalkt, - de zaak is dat hier in 'n mensen-cyclus 'et Kwaad z'n spel speelt met 'et Goede, maar dat in die wisselvallige en de aandacht der tijden vragende dobbeling, de teerling van 't Geluk de hoogste ogen werpt.
Vondel stond op 'n enigzins ander standpunt. De wijsgerige blik op de dingen wordt voornamelik bepaald door de karakters, terwijl de karakters door de gebeurtenissen worden gevormd. De grote schokken van de Spaanse tijd met heel de agitatie van jarenlange voor- en tegenspoed, hoop en ontmoediging, - onze tijden spiegelen zich in de vroegere - werken prikkelend op vurige gemoederen, en Vondel juist was 'n man van 'n prikkelbaar temperament. De Vlaming zat er in, vooral de Vlaming der ME. Maar hij had van Spiegel de wijsgerige school mee doorlopen der Stoa, de ontzettend zware school van de gewilde gemoedsrust en de verheuging der deugd. En hij ook heeft 'et zo ver gebracht dat hij met Pers, deze in z'n Voorrede, de eerste in z'n Opdracht voor De gulde Winckel de deugd uitbundig verheerlikt. Dat was wel | |
[pagina 10]
| |
stoïes. In de deugd zal de gelukzaligheid liggen, ‘'t heerlijckste cieraad Dat hier den Mensche ciert waer dat hij henen gaet.’ Zo voedt hij zich met 'et merg der Deugd, lezende en lerende uit de oude filosofen: ‘Laet ons dan tesamen de Edele Wetenschap volgen.....’ En als Vondel zich op later jaren met z'n Stoa armer voelt dan tevoren, en hij zich weer in z'n religieus geloven terugtrekt, dan ziet hij ook de wereld en de historie anders en worden de filosofen voor hem ook godsdienstige mensen. Didaktiese naburen zullen altijd voorbeelden zamelen om hun leer door steunsels te sterken. En omdat ook de Kerk waarin Vondel trad, in de eerste christentijd haar leer door heidense getuigenissen had gesteund, stond Vondel ook anders tot de Stoa, of liever, de Stoa stond hem nu nader en simpatieker, omdat hij er meer of minder verborgen christelike symptomen inzag. Haar pantheïsme had de broederschap der mensheid gepredikt; Lucanus had gezongen dat de mens voor heel de wereld geboren was; Seneca, en noch meer keizer Aurelius stonden 't Christendom zeer nabij. Haar leer zag Vondel niet van hem vervreemden. En bij de simpatie voor de ascetiese Stoa zouden ten slotte die ongevallen nog in 'n andere richting prikkelend op hem werken. In de worsteling en de zege uit al die rampspoeden lag voor Vondel 'n zin, 'n vermoeden van 'n verborgen bedoeling. In het steigeren van 'et vorstenhuis geworden stadsgeslacht tot in de huwelikszalen van de Valois en de Bourbons, en tot op de stoel van 't Vatikaan, zag Vondel 'n bestemming, 'n taak. Wat heeft hij Maria bezongen, de weduwe van Navarra, de Moeder die Koningen baarde! Wat heeft hij haar beklaagd, ook omdat hij in de verbanning en de ellende van de stammoeder 'n iedeaal van Vorstenverbroedering heeft zien verdwijnen. Hij had ze, en vele, ook betreffende de Oranje's, de Stuarts en de Habsburgers. Maar ook nu nog, in 1649, bij 't verschijnen van Hooft's boekje, bewondert hij de levenskracht van 't Florentijnse huis, dat tot geluk geboren schijnt, dat de aanvechtingen van de boze geesten met lof heeft doorstaan, en nu schitterend blinkt in deugd, omdat ten slotte, zoals Hooft zegt, ‘de snoodtheit van eenige spruiten, niet dan tot schaaduwen dienen kunnen, om het dapper bedrijf der vroome te diepen, en bet te doen afblaaken.’ Ook de weelde van het koningschap van David was met huiselike rampen doortrokken geweest; ook 'et geluk van Augustus had vijandschap onder z'n nakroost gebracht: en volle zuiverheid was nergens ter aarde te vinden, zelfs niet eens in 't heilig geslacht van Christus..... Vondel neemt dus de pen op, en schrijft: |
|