Uit de collatie blijkt vooreerst dat het grootste getal van Penon's wijzigingen enkel de spelling van sommige woorden betreft. De oorzaak van die spellingafwijkingen zal wel te zoeken zijn in een streven naar gelijkvormigheid; zooals andere tekstuitgevers, wilde Penon eenheid brengen in de spelling van het hs. Of dat noodig was, kan hier buiten bespreking blijven. Maar eenieder zal toegeven dat, als men eens aan het normaliseeren gaat, men logisch moet handelen, niet willekeurig hier en daar de schrijfwijze van sommige woorden veranderen, en ze elders zonder eenige reden behouden. En dat juist doet Penon. Dat wezenlijke fouten moeten verbeterd worden zal eenieder toegeven. Maar meer dan eens verandert men op te zwakke gronden; men blijft vaak het bewijs schuldig dat de tekst van het hs. werkelijk eene fout bevat. Met betrekking tot die soort van wijzigingen kunnen wij gemakshalve drie gevallen onderscheiden: 1o. ofwel geldt het storende schrijf- of taalfouten, die door een geringe verandering worden verwijderd; 2o. ofwel wordt op even zoo eeuvoudige wijze het metrum hersteld; 3o. ofwel eindelijk moet in de plaats van den overgeleverden tekst, die geen gezonden zin geeft, iets anders gezet worden, dat hem verstaanbaar maakt, en dat men mag vermoeden nader te wezen tot datgene wat de dichter zelf geschreven had (tekstcritiek in engeren zin).
Men kan niet te veel zorg besteden aan het getrouw weergeven van de lezing der handschriften; alle veranderingen dienen nauwkeurig aangegeven te worden; men kan niet te voorzichtig wezen in het verbeteren van zoogen. ‘fouten’. Terecht heeft men gezeid, dat de groote meerderheid van critische verbeteringen veroorzaakt zijn door onze onkennis (F. Bonebakker, Van Sente Brandane, Inleiding, blz. xv). En hoezeer ware het te wenschen, dat wij van alle mnl. teksten vertrouwbare uitgaven hadden!
Uit: C. Lecoutere,
Beatrijs, Leuvensche Bijdragen.