Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
't Nederlands en z'n Studie.
| |
[pagina 50]
| |
verschillende groepen komt men geregeld met elkaar in aanraking: voort-durend is er wisselwerking'. En op die wijs wòrdt er een min-of-meer algemene taal bij allen over kleiner of groter streek lands. Presies gelijke taal is er niet.
Deze Algemene Taal is de natuurlike, levende. 't Is de taal die allen in een streek, in een land, verstaan en kennen. De meesten verreweg zijn - natuurlik - gewone mensen, gewoon in hun doen en laten. Geen volk bestaat uit dichters, of heeft er ooit uit bestaan. Dichters zijn niet velen, zijn eksepsies. Maar ieder hoeft ‘geen groot man te wezen, elk moet wat van een groot man ìn zich hebben’. Anders werd die ook niet begrepen. En, gelukkig: elk heeft wat ‘dichterliks’, wat van de dichter in zich: arbeider en boer, geleerde en leek, in d' een of andere tijd van 't leven. De ene vaker, de andere zelden. Dikwels maar voor een moment. Elk kent zo'n ogenblik. Als 't hart hem tot spreken dringt, in z'n goeie ogenblikken, als hij in stemming is, dan uit hij het mooie. Dan heeft zijn taal de ‘dichter’-klank, is individueel.
Maar daarmee is niet de eksepsie-taal van deze biezondere ogenblikken, de taal van min of meer biezondere mensen, die in hún taal mooi zeiden wat ze mooi vóelden, zoals geen 't nà kan doen, omdat elk anders is, - in geen geval is, noch wordt deze taal de algemene. Hoe hoger, grootser de dichtertalen, hoe weiniger ze met de Algemene van doen hebben. Al klinkt het gelijk, al gelijkt het éender. Dichters scheppen, vormen Taal, de hunne. Maar niet de Algemene: dit is 't werk van de ‘Spraeckmakende Gemeente’. Wie praat men het meest na? De naast-bij-zijnde, of waar men 't meest mee verkeert. | |
[pagina 51]
| |
Zo zullen dus de hoogst-staande dichters dus 't minst invloed op de anderen hebben. Zij staan te ver af, zijn te hoog voor de massa. Zo boezemt de generaal-majoor minder ontzag en vrees in aan de gemeen-soldaat, dan de korporaal.
Van dichters, vooral van de kleinere, van de meer gewone, komt wel eens een uitdrukking, een woord in groter kring in gebruik. Maar - dan wijzigt dat al gauw. Die 't overnemen, gebruiken 't ook al als hun biezonder eigendom; vervormen 't dadelik naar hun beeld en gelijkenis. Dat kan ook niet anders: zij duiden - als in elks taal - er mee aan wat ze zelf voelen. Daarmee gaat er af, wat de oorspronkelike ‘Dichter’ als ‘eigen kunst’ er in gevoeld had: 't eigelik poëtiese. 't Wordt iets gewoons, iets alledaags.
Zo staan de Dichtertalen, de artistieke naast, en wil men, boven de Algemene, maar - worden nooit de Algemene. Hoe kan dát ook? 't Zeer-individuéle kan nooit, in zijn àlles, tegelijk iets algemeens wezen!! -
't Gebied van een Algemene Taal kan kleiner en groter zijn. Soms kan hij zich verbreiden over een heel groot terrein; kan hij worden tot Gemeenlandse Taal.Ga naar voetnoot1) In dit geval is hij voor een zeker aantal in het land, meestal de beschaafden, de moedertaal; voor anderen, uit het volk, blijft hij minder eigen. Weinigen echter onder de laatsten die hem niet geregeld horen spreken. 't Aantal aanrakingspunten is bovendien talrijk, ook omdat die algemene taal | |
[pagina 52]
| |
in elke streek onder invloed staat van de volksdialekten.Ga naar voetnoot1) Die taal is meestal uit een volksdialect ontstaan: gevolg van allerlei omstandigheden: veelal in de streek waar de meesten èn in staat, èn maatschappelik, èn kerkelik, èn in woordkunst de òvermacht hadden. Daarnaast blijven in den regel over groter of kleiner oppervlak nog volkstalen en volksdialecten gesproken. Uit die volksdialecten neemt de algemene taal in elke streek bestanddelen in zich op. Is dus streeksgewijs gekleurd. Die volkstalen en volksdialecten hebben veel groter invloed op de Algemene Taal dan die van de hoogstaande dichters. 't Aantal personen die 't volksdialect spreken is enorm groter in aantal; bovendien 't aantal aanrakingspunten zoveel te meer. Die algemene taal verdringt volstrekt niet de volksdialecten, al influenceert hij er sterk op, en doet hij ze spoediger wijzigen dan anders.
Trekt men, zoals sommigen, de grenzen van deze Algemene Taal zeer nauw en krap, dan bevat hij alleen waàt allen die de taal spreken, gemeen hebben. Wat ruimer genomen, neemt men ook er bij die dialectismen die over een groot deel van 't land voorkomen, vooral in streken waar andere volkstalen gesproken worden; dialectismen die vrij algemeen bekend zijn. Individualismen laat men er buiten. Maar evenzeer 't geüite in dichterlike ogenblikken die elk mocht hebben. Op deze manier wordt die Taal een abstractie, als men wil! Maar die dadelik voor elk weer werkelik leven wordt, daar 't van elke spreker een gedeelte van zijn eigen individuéle taal is. Elk heeft nóch iets, of veel meer.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina t.o. 52]
| |
[pagina 53]
| |
Daardoor blijft die Abstractie ‘Algemene Taal’ tegelijk: Levende Taal; d.i. individuele taal, dialect. Wat nu in deze algemene levende taal bestaat, mag als norm gelden. Niet dat elk-en-een-ieder het recht niet zou hebben anders te spreken en te schrijven. Natuurlik. En allereerst de ‘dichters’: wie zou hun ook dwingen? Wie zal regels voorschrijven hoe een ‘dichter’, een ‘kunstenaar’ zijn eigen-binnenst individueel uitdrukken moet?Ga naar voetnoot1) Maar evengoed als bij 't medies onderwijs in 't algemeen allereerst als ‘mens’ wordt voorgesteld de normaal-mens; terwijl als iemand in biezondere gevallen daarvan afwijkt, niemand hem dit kwalik zal nemen; of hem dierekt maar voor ‘ziek’ of ‘ziekelik’ zal houden, - zo ook legt men als grondslag de Algemene Taal, om gemakkeliker overzicht te hebben bij de studie van Taal en voor pedagogies nut, bij 't Onderwijs. | |
Aantekeningen.Vgl. over taal allereerst: H. Paul, Principien der Sprachgeschichte. (Makkeliker te lezen is de engelse bewerking van dit boek:) Strong-Logeman-Wheeler, History of language.
Alles wat in ons binnenste omgaat: wat ‘refleks-beweging’, ‘gevoelsuiting’, ‘gedachte’, bij anderen heet: alle hersenwerking derhalve.
de Spraak: Sommigen willen onder Taal alleen de Spraak verstaan: ogetaal, en andere taal heet dan overdrachtelik. Dat is dus eigentlik: betékenis en definitie van een ding uit de etymologie van de naam opmaken. In onze taal van nú - (evenals in elke taal, van wat voor tijd ook) - moet de betékenis en definitie van een zaak, van een woord, vastgesteld worden naar de tegenwoordige zin wat men er tans onder verstaat; en niet naar een vroegere zin; die vaak noch wel eens door geleerden wordt ‘op’-gemaakt. Wie voelt nu ‘taal’ noch in enig verband met ‘tellen’ of ‘vertellen’, en ‘vertelsel’? | |
[pagina 54]
| |
Niemand, - zelfs die 't geleerd heeft, alleen bij grote uitzondering, mischien. Bovendien; als men ‘taal’ alleen of voornamelik met ‘vertellen’ blijft verbinden, hoe maakt men 't dan met de betékenis van: schrijftaal en spreektaalGa naar voetnoot1)? Om dàt weer te verklaren heeft men een grote omhaal nodig. Dat komt er van als men dode etymologie weer electriseert; alsof die, in de meeste gevallen iets toebrengt om de woorden van nú góed te verstaan! - En - is ook de meedéling: ‘taal’ hoort bij vertellen, enz. niet meer het antwoord op de vraag: hoe kòmt het toch dat als men zegt: Taal zonder meer, dat men dan allereerst aan ‘spraak’ denkt? En waarom vergelijkt men niet (ge)tal er 't eerst mee? Dat klinkt er 't best mee samen.
alle taal is individueel: wat - onnodig eigelik te zeggen na al het betoogde - niet moet opgevat alsof alles oorspronkelik, en van elkaar geheel afwijkend in alles zou zijn.
Kindertaal is bij uitstek individueel: andere voorbeelden van eigentaal-maak door kinderen bij: Beckering Vinckers, Taal- en Taalstudie I, 74, II, 276. Victor Henry, Antinomies Linguistiques (bewerkt door Salverda de Grave en Hesseling, onder de tietel: Tegenstrijdigheden in de Taalkunde). H. Taine, L'Esprit. H. Steinthal, Ursprung der Sprache. G. von der Gabelentz, Die Sprachwissenschaft. Preyer, die Seele des Kindes (al te onomatopoëties).
Een dichter is een kunstenaar: Wat men dichters noemt, zijn gewoonlik niet veel meer dan goede ‘feuilletonisten’Ga naar voetnoot2) of zo ze meer zijn, lui die wat scherper denken, en wat meer in de gewone omgangstaal, of vaak van de schrijftaal geverseerd zijn dan een ander mens. Ze weten wat beter de weg in 't oude taalpakhuis. Geroutineerde oudpakhuismeesters zijn 't. Zo-een neemt makkeliker 't woord, waarmee tot nog toe een gedachte werd uitgedrukt. Zo doet het ook de ene verver beter dan de andere; hanteert beter zijn gereetsel. Maar daárom is een verver noch geen schilder. En niet alle schilders zijn ‘schilders’ bij uitnemendheid! zijn kunstenaars. Zo zijn niet alle dichters kunstenaars. Zo is niet elks taal kunst. | |
[pagina 55]
| |
Hoe meer nu een ‘dichter’ een geroutineerd pakhuis-meester is van de taal; hoe meer hij zó, zijn ‘gedachte’ makkelik kan uiten, en níets méer; dan mag-hij een veel gelezen ‘dichter’ wezen; een zeer begrijpelik ‘dichter’ voor 't volk mischien, of mischien ook niet. Maar zeker, geen artiest-bij-de-gratie-Gods. Te minder noch zal zijn dichttaal, wat Vondel noemt, ‘Goden-taal’ wezen. Want ‘dichterkunstenaar wezen’ wil niet zeggen allereerst: zoveel mogelik woorden kennen uit de algemene taal, en presies weten hoe die volgens vroegere grammatica, stijlleer of verskunstleer-en-zo-voorts in 't gelid moeten staan. Hoe kan hij zijn biezonder mooi, zijn biezonder-eigens uiten in een andermans uitingen: neen, kunstenaar-wezen is wat anders. Als we de zon zien ondergaan, en we zeggen: dat is mooi, majestueus, indrukwekkend: wat zeggen-we dan eigelik? Is dat kunst? Als we van dichtertaal zeggen: hoe mooi, hoe welluidend! - Is dat kunst?Ga naar voetnoot1) Als ik een prentje téken, beter dan iemand het zou kunnen, is dat dan kunst? Omdat ik meer weet van de taal, meer ‘geläufigkeit’ heb dan een ander, is mijn taal daarom ‘kunst’, mijn ‘stijl’ artistiek? Neen, kunst is wat anders! Zo niet, dan is 't te léren! Met volharding; de een met meer, de ander met minder moeite. Maar te léren is 't!Ga naar voetnoot2) Net als 't latijnse verzen maken! Neen, kunst is wat anders. Want zich als dichter uiten is ‘het allerpersoonlikste en allerdelicaatste werk op de wereld doen,’Ga naar voetnoot3) zich-zelf wezen, zichzelf uiten, en dat is niet te léren. Een nadoener levert geen kunst.
In 't kunstwerk zit de ziel van de dichter, die is daarvan niet te scheiden. Daarom wordt samenlapsel van stukjes kunsttaal van verschillende dichters nooit kunst: daarom is de schrijftaal, die sommige zo wenselik vinden ter wille van de kunst, juíst daarom niet aan te preken.
Begrijpen is allereerst instinktief: Hierop bazeert zich de nieuwe taal-onderwijs-methode (van Berlitz, Gouïn, e.a.). Kort gekarakteriezeerd toch dit: ‘Ebenso wie die Mutter zum Kinde in diesem verständlichen Lauten “ta ta ta” zuerst spricht und es allmählich vorwärts führt, ebenso beginnt Berlitz mit Wörtern, die dem Lernenden verständlich | |
[pagina 56]
| |
sein müssen, da er die gleichsam lebende Erklärung dafür in Gegenständen vor Augen hat, während Gesten des Lehrers den verbindenden Text vermitteln.’
Gelijkgenatuurdheid: vgl. Wegener, Aus dem leben der Sprache, - Bréal, Les idées latentes du language. Een goed voorbeeld daarvan is ook de dochter van Galileï tegenover haar vader. Vgl. Fararo, Galileo Galilei et Suor Maria Celeste. Zie ook Tijdspiegel 1895, blz. 422/3, v.v. De in de grond gelijk-genatureerden, - die primaire eigenschappen gelijk hebben, - zullen elkaar 't eerst begrijpen, vooral bij nieuwere idéeën, nieuwe kunst, bij al wat nieuw is. Vaak heet dát dan een ‘kliek’: de lui die elkaar verstaan, elkaar waardéren. Een onverdiend verwijt. Zij zijn de enige, die elkaar begrijpen. Maar waarderen is noch lang niet altijd instemmen met al wat elk persoonlik wil.
Klinkklank: Moet dan een dichter geen rationéle, geen verstandige Taal schrijven? Klinkklank is 't als men bestaande woorden, die een min of meer bepaalde bekend gerekende betekenis hebben, aan elkaar rijgt, zonder verband van de gedachten. Maar als een werkelik Dichter zijn eigen gedachten uit in zijn eigen Taal? Dat zou klinkklank wezen? Ja, voor hem die zijn taal niet verstaat. Zo is 't Engels klinkklank voor die geen Engels verstaat, en zo elke vreemde taal! En zo is 't Fries, en 't Saksies klinkklank voor die 't niet verstaat; en zo elk vreemd dialect. Want ‘dichtertaal’ is ook dialect. Zo zijn er dus vele en velerlei dichter-dialecten. Beets heeft gelijk: De taal van 't hart heeft mènig dialect, Wijs die 't hem min verstaanbre niet begekt! | |
II.Algemene Taal. Tegenover dit algemene noemt men elks eigenheden tongval = dialect: deze zijn dus telloos. Zijn de verschillen veel groter als de overeenkomsten, dan spreekt men van talen.
Eksepsie-taal: Sommigen nemen noch een andere algemene taal aan: de zogenaamde litteratuurtaal oftewel de schrijftaal. Deze bestaat uit een mengelmoes, een ‘koes-moes’ van enige, van tientallen dichtertalen, van meer dan een eeuw. | |
[pagina 57]
| |
Hij ontstaat als men woordkunst zoekt in 't naschrijven van dichters, zie T. & L. VIII, 214, v.v. De schrijftaal is in Nederland van brabants-vlaamse oorsprong; natuurlik zijn nu de volksdialecten daar op eigen wijs ontwikkeld; en wijken dus evengoed af van die schrijftaal als die in noord-Nederland. Vgl. Dr. J.W. Muller, T. & L. I, 196-232; - Aug. Gittée, T. & L. IV, 281-302; 313-329.
Uit dichtertaal in algemene overgegaan: Dat uit dichtertaal (litteratuurtaal) woorden, enz. in de algemene levende taal overgaan, dat zogenoemde schrijftaal influenceert op de gesproken taal - daarin menen enkelen ten onrechte, een verschil te vinden tussen volkstaal en algemene taal. Wat in de algemene Spreektaal toch indringt, wordt meer en meer gezegd. Wordt het alleen geschreven, dan leeft het niet algemeen, al kan 't voor een enkele ‘dichter’ evenzeer leven, omdat individueel daarin zijn gedachte zich uit. 't Is eigelik ook 't zelfde; of de uitdrukking, 't woord, de vorm gehoord of gelezen was: 't pakte, 't bleef in 't geheugen. Men voelde, dacht, zei het na. Men vormde 't daarmee opnieuw als eigen. 't Kan mischien minder bij de eigen oude vormingen passen. Maar nergens - en bij niemand - is er zogenoemd zuivere taal te vinden, zo men maar goed waarneemt. Zo'n afwijkende term is hetzelfde als men van een vreemde, en uitlander overneemt, navormt wat in andere taal, in ander dialect thuis is.
Gemeenlandse Taal: Holland is 't voornaamste gewest geworden: in hoofdzaak is onze algemene levende taal dan ook hollands, al hebben alle verwante talen, en omliggende volkstalen zelfs van ververwijderde, er op geïnfluenceerd. Zie daarover latere hoofdstukken.
Norm: Wat een ‘übermensch’ uit, is van meer waarde dan wat honderd norm-mensen debietéren: dat nu deze normaal-mens niet als veroordelend norm mag dienen, blijkt het best uit het aangehaalde in T. & L. III, 253: ‘Over het geheel genomen is het een zonderlinge methode, welke men althans bij de heeren physiologen niet zou verwachten, om van den mensch een soort van afgetrokken wezen te maken, dat bijna nergens, in elk geval bij zeer zeldzame uitzondering aldus wordt aangetroffen, daarnaar al de andere wezens af te meten en bij de eerste de beste afwijking van de de abstractie te spreken van abnormaal, ontaard, hysterisch, neuropathisch, krankzinnig. Wien noemt men tegenwoordig normaal? Na het uitgebreide onderzoek naar de kenteekenen van het genie schijnt men daarvoor te | |
[pagina 58]
| |
te moeten houden den tweevoeter, die naar geest en lichaam ongeveer staat tusschen den middelmatige en den idioot, - volgzaam, geleidelijk, altijd even beschaafd, zich bewegend met dezelfde eentonigheid als het rad van een uurwerk. Als men zulk een type tot grondslag neemt, heeft Voltaire gelijk, toen hij de wereld het groote gekkenhuis van het heelal noemde, en de methode van Nordau herinnert mij aan een oud vrouwtje, dat ik eens ontmoette in een der zalen van een krankzinnigengesticht; zij legde haar hand heel vertrouwelijk op mijn arm, wees op op een harer lotgenooten en bracht haar vinger veelbeteekenend aan haar hoofd, alsof zij zeggen wilde: 't is daar niet pluis. Wij loopen wel een beetje gevaar, dat de wijsheid van dit vrouwtje een algemeene wordt, maar daarmee ook - over en weer zulke opmerkingen worden gemaakt, niet tot algemeene stichting van de comedie van 't leven.’ (Wordt vervolgd.) B.H.
Erratum:
Blz. 2, i.m., l.: ‘dan is het toch geen liegen.’ |
|