Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||
Kleinigheden uit de spraakleer.VII.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||
Met een | wordt 'en pauze aangeduid, als men de stem even inhoudt. Met een verbindingstekentje (-), waar men die woorden in de gewone schrijfmanier scheidt. Want in de levende taal doet men dit zoals 't hier volgt. De toons-hoogte geef ik aan met puntjes. Hoge toon met 'en punt bovenaan, middeltoon met een in 't midden, lage met een onderaan. Dus zo: Ga naar voetnoot1)De aksenten verklaren zich-zelf. De - onder de lijn geeft de gerekte toon aan. Andere tonen - slepend en kortaf, stijgend en dalend - geef ik hierbij niet aan. (Let echter eens op de onderscheiden toon van ja, wat en zo: ja! ja? wat?! zo zo! )(Wat heeft me dat geregend. Dagen achtereen!) ('t Was zonde van de vakansie.) (En de kinderen verveelden zich, en werden balorig, want er was geen denken aan dat ze uit konden gaan.) (Ze begonnen mekaar te plagen en dan was 't: ma ma, Jan plaagt me, Jan schei uit.)
Laten we 't vorenstaande nu nagaan, zo blijken de zinnen verdeeld in zin-brokken door de pauzes, die men maakt.Ga naar voetnoot2) Bezien we zin-brok voor zin-brok, dan onderscheiden we wat we in 't algemeen noemen, woorden: men schift - onbewust/bewust gaat dat natuurlik! - uit verschillende zinnen bepaalde klankrijën of klanken, min of meer gewijzigd wel, maar toch voor 'et taalgevoel identiek met dezelfde in andere konstruksies. 'En paar voorbeelden noch: Wa-oet-fadər? - Wat-sei-jə-vadər? - Tchel-(h)êf-ə-ma-al.Men konkludeert: wat, vader, zei, heeft, enz. heet 'n woord. Zo onderscheidt men in 't woord weer klankgrepen, - en klanken. B.v. va | dər, - bla | də | r (of: bla | dn), - a | dər, - enz. En deze verdelen we nader noch.Ga naar voetnoot3) En onderscheiden: | |||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||
B.v.:
Wat de klanken-rij betreft, zo is even te wijzen op de vroeger zo genoemde hiaat:Ga naar voetnoot3) də ezəl, də auteur.
Bezien we nu klank voor klank, dan valt ons op dat 'en scherpe konsonant staat bij 'en scherpe (bv. f, s, t, p), en 'en zachte bij 'en zachte. Niet overal doet men in 't Algemeen Nederlands dit gelijk. De een zegt van: waət, 'en ander van: waət; deze van: gaie, die van: gaie; hier van: bontəm vast, daar van: bondəm vast; zaəm, of zachəm; haəm, of haəm; əd-drag van.... enz. Tchel-êft... of: tchel-êft... of: tchelt | hêft. Velen: Wa-iz-dat? anderen daarentegen: Wa-is-tat?Maar we ontleden, omdat we identiteit erkennen met andere gevallen, de beide eerste gevallen in was | ət naast: ət, ik, jij, hij was, - enz. - En zo spreken we dan van de verschillende invloed die de ene konsonant op de andere in 't zinsverband heeft. Kennen we gewoon-weg het woord met zachte konsonant, die door de omgeving nu en dan verscherpt wordt, dan heten we dit verscherping. Bij woorden met gewoonlik-scherpe konsonant: verzachting. Niet alleen deze, noch andere wijzigingen zijn waartenemen. Soms komen klanken voor, die in andere konstruksie gemist worden: wor-jə doof? naast jə wort, hij wort, wə, zə wordən, enz. Wat-fin-jə? naast: jə vint. Dat mên-jə mâr, naast: jə mênt. En we konkluderen wegval van d na r, en n vóór ‘je’. (Zie Talen, T. & L. IV, 98 v.v., 102 v.v., en I, 151.) Zo vinden we synkope van de ə in: dat mênd-ie wel, naast: hij mêndə. En soms van d en b: Wat-(h)a-jə-tə-zeən. Dat-he-jíj-chədân. | |||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||
Daar gewoon-weg de woorden mét deze klanken ons eigen zijn, spreken we van weglating.Ga naar voetnoot1) In het tegenovergestelde geval worden klanken ingevoegd; ik ken hiervan weinig voorbeelden: ‘ik kendə-n-'əm niet’ en dergelijke zijn min of meer dialekties nederlands.
Dit alles komt niet alleen voor in 't zinsverband, maar ook in de samenstelling en afleiding van woorden. Men zegt altijd: obdreunen, - hepsucht, - wechsakken, - chodzdienst, - langsâm.Ga naar voetnoot2) Men zegt, of: strijbout, of: strijk-bout, met pauze.Voor de b hoort men de m veelal: ombəvángən, toombank. Zogenoemde hiaten dat geen hiaten zijn, want men pauzeert er niet! - zijn er in: modə-artîkəl, - roə-âər, - mensə-âərt.Geregeld hoort men de t niet na de s vóór 't suffix -je,Ga naar voetnoot3) in: vesjə, naast vest; kasjə, naast kast, enz. Evenzo weinig van de e in gəlôvən, b v.: dat glôf ək nî't! Zo zegt de een van: garantsî, intuîtsî, polîtsî, tradîtsî, posîtsî, justîtsî; maar talrijken ook van: polîsî, garansî, posîsî.Ga naar voetnoot4) Van sommigen hoort men: trou-ən; anderen laten daartussen de w horen: trouwən.
Dit zijn de grammatiese fieguren in de Levende Taal, zo men wil; - van veel meer belang om optemerken, tegenover de historiese-grammatiese fieguren, die men gewoonlik in spraakkunsten vindt opgegeven, en van buiten geleerd worden. Want deze hier geven kijk hoe de taal leeft, hoe-die verandert. En door dat te zien in de nu-taal kan men eerst goed de verschijnselen in de taal van vroeger begrijpen; komt er licht in het verleden, in de historie. En - wat een niet te verachten voordeel is: deze waarnemingen, deze zelfstandige studie, kan elk meedoen. B.H. |
|