Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLijst van verschenen boeken:
| |||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Inhoud van Tijdschriften:
| |||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||
Voorwerpen.Inleiding.Het aantal betrekkingen waarin woorden tot elkander kùnnen staan, is zo verbazend groot, dat geen grammatica tracht ze alle op te tekenen en te rangschikken. Het zou een onbegonnen werk zijn.Ga naar voetnoot1) Voor de spraakkunstenaar komt het derhalve niet aan op àlle logiesmogelike verschillen; wel in de eerste plaats op die, welke door de taal gekenmerkt worden door een biezondere vorm. Hij gaat dus na, waar verschil bestaat in vorm (ook in woordorde, toonhoogte, aksent) en tracht dan de vraag te beantwoorden, welke verschillende betrekkingen door die verschillende vormen worden uitgedrukt. Dat is de reden, waarom wij in een nederlandse spraakkunst niet meer van de vocatief, ablatief, locatief en instrumentalis spreken; of van de dualis; of de optatief. In de duitse grammatica kan de vraag of sommige voorzetselbepalingen bij een werkwoord van beweging (richting) of van rust behoren, van wezenlik belang zijn, omdat de naamval van het achter 't voorzetsel geplaatste substantief er van afhangt. Maar in geen nederlandse spraakkunst zullen zinnen als de vogel zat op het dak worden gesteld tegenover andere als de vogel vloog op het dak, om de eenvoudige reden dat hier geen sprake (meer) is van verschil in vorm. ‘Om de eenvoudige reden’, schreef ik. En toch - het had anders kunnen zijn. Want onze spraakkunsten staan nog altijd onder de invloed van latijnse en duitse grammatica's; vooral van duitse. Nu is het aantal buigingsuitgangen in het Duits veel groter dan in het hedendaagse Nederlands. Vandaar dat in het Duits, om de vorm, allerlei betrekkingen onderscheiden moeten worden, die voor het Nederlands evenmin van belang zijn als b.v. voor het Engels. | |||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||
Maar - varend in het kielzog van de duitse spraakkunsten, doen de nederlandse na, wat hun wordt voorgedaan. Men is er bovendien aan gewoon. En men kan zich telkens op ouder Nederlands - dat méér verschil in uitgangen kende - beroepen. Zo wordt men er als van zelf toe gebracht, ook in de grammatica van onze-taal-van-nù te gaan onderscheiden, wat niet meer verschilt, wat gelijk is geworden. En dàt leidt natuurlikerwijze tot onzekerheid, gegis en geharrewar. Eén voorbeeld: Daar is het onderscheid tussen derde en vierde naamval.Ga naar voetnoot1) Evenals wij weten (al hebben we nooit schoolgegaan) of we in een zin hij moeten zeggen of hem, weet de beschaafd sprekende Duitser of het is dem of den. Is het dem, dan heeft hij te doen met een derde naamval. Daarvan kan hij overtuigd zijn, zonder dat hij een poging in 't werk stelt om de zin te ontleden. Houdt hij van spraakkunst, en wil hij nagaan of hij dit biezondere geval van derde naamval kan rangschikken onder de algemene definitie van datief - goed. Maar al doet hij het niet, hij hoeft er geen ogenblik aan te twijfelen dat hij met 'n datief te doen heeft. Bij ons is dat anders. Wij zeggen in 't enkelvoud altijd de jongen. Velen schrijven in bepaalde gevallen nog den jongen.Ga naar voetnoot2) Die schrijftaalvorm den geldt dan echter zowel voor de 3e als voor de 4e naamval. Wil men dus de datief van de accusatief onderscheiden, dan moet men zich of van een niet volkomen betrouwbare ezelsbrug bedienen, of uitgaan van het begrip 3e en 4e naamval, van de definitie, en dan, na een langere of kortere redenering, beslissen. Maar - wanneer die naamvallen zich in 't Nederlands niet meer kenmerken door een eigen vorm, wáártoe is het dan nodig ze te onderscheiden? Het aantal naamvallen in een taal is niet onveranderlik, en er bestaat geen enkele reden waarom het Nederlands er evenveel zou moeten hebben als het Duits. In het Indogermaans zullen er 8 zijn geweest. In verschillende takken en twijgen van die stam is het aantal verminderd tot 6, tot 5, tot 4, tot 3.... Eén naamval komt in een groot aantal verschillende betrekkingen voor. Verdwijnt het onderscheid in vorm tussen twee naamvallen, dan vallen ze samen tot één,Ga naar voetnoot3) die nu in een nòg groter aantal betrekkingen voorkomt. | |||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||
Dàt is bij ons het geval met de datief. In het (gesproken) beschaafde Nederlands komt geen enkel geval voor, waarin de 3e naamval anders luidt dan de 4e.Ga naar voetnoot1) (In de schrijftaal wordt nog wel onderscheid gemaakt tussen 't persoonl. voornaamwoord hun en hen; maar dat onderscheid heeft nooit in de spreektaal bestaan en is even willekeurig als 't verschil tussen de datief wie(n) en de accusatief die(n) bij het betrekkel. voornaamwoord.)Ga naar voetnoot2) Dat de 3e en 4e naamval in 't Nederlands zijn samengevallen, wordt tegenwoordig door ieder onbevooroordeeld waarnemer erkend. Ook door voorstanders van het oude. En wanneer die tòch in de schrijftaal een verschil willen handhaven (hun - hen; wien - dien) dat de levende taal nóóit gekend heeft, dan beroepen zij zich op het nut, dat het onderscheiden van 3e en 4e naamval heeft voor de studie van vreemde talen.Ga naar voetnoot3) Mijns inziens zou het beter zijn, bij het onderwijs in vreemde talen te onderwijzen, wat tot die vreemde talen behoort. Werd dat algemeen zo gevonden, werd het openlik erkend, en durfde men doen wat men voor goed houdt, dan zou stellig in de nederlandse spraakkunst het uitvoerige hoofdstuk over de Voorwerpen tot een klein paragraafje worden ingekrompen. Dat er wezenlik ballast over boord valt te werpen, zal, hoop ik, uit de volgende bladzijden blijken. | |||||||||||||||||
Voorwerpen in 't algemeen.In verschillende talen - in 't Latijn en 't Duits b.v. - heeft men voorwerpen in de 4e, de 3e en de 2e naamval. Het verschil in vorm, waardoor die voorwerpen zich onderscheiden, leidde als van zelf tot een onderzoek naar de verschillende betrekkingen waarin die accusatieven, datieven en genitieven voorkomen. | |||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||
In 't algemeen heeft men het eigenaardig karakter van die naamvallen tamelik nauwkeurigGa naar voetnoot1) kunnen vaststellen. Ook in het Middelnederlands kent men voorwerpen in accusatief, datief en genitief. Maar al voor eeuwen begonnen (als in het Engels, het Deens, enz.) de eenmaal vrij duidelik zichtbare grenzen op allerlei punten te verdwijnen of zich te verplaatsen. In het nieuwere Nederlands werden accusatieven tot datieven en datieven tot accusatievenGa naar voetnoot2); ook genitieven werden accusatieven of moesten met behulp van voorzetsels worden omschreven, waardoor zij het uiterlik kregen van voorzetselbepalingen. Nog later verdween alle vormverschil tussen datief en accusatief. Hoe konden nu nog de voorwerpen van elkaar, en gezamenlik van voorzetselbepalingen onderscheiden worden? Zeker niet door de vorm: hem, haar, de(n) man, de vrouw, het paard b.v., kunnen evengoed datief als accusatief zijn. En willen wij afgaan op het algemeen karakter van de naamvallen, dan lopen wij ieder ogenblik gevaar ons te vergissen, want zoals wij zagen heeft dat karakter zich gewijzigd en heet nù meermalen accusatief wat vroeger datief was, en omgekeerd. Kan men dan niet vaststellen wat in het Nederlands-van-nù het eigenaardige is van de datief en de accusatief? Laten wij eens nagaan hoe dat zou moeten gebeuren. Wij dienden dan eerst de gevallen waarin een datief en die waarin een accusatief voorkomt, met zekerheid uit elkaar te kunnen halen. Maar juist òmdat de datief- en accusatiefvormen gelijk zijn geworden, en het oorspronkelike verschil tussen 3e en 4e naamval ons niet voldoende helpt voor het onderzoek van de veranderde taal-van-nù, komen we hier niet verder. Tenzij - we erkennen dat oude verschillen als tussen datief- en accusatiefobject uit onze taal zijn verdwenen.
Maar dat wil men niet. Men blijft aan verlorengegane onderscheidingen | |||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||
vasthouden, en tengevolge dáárvan zijn voor onze taal alle definities die op voorwerpen betrekking hebben, onnauwkeurig.
Het voorwerp in 't algemeen heet, in tegenstelling met de bepaling, een noodzakelike aanvulling der betekenis van het gezegde.Ga naar voetnoot1) Gewoonlik wordt daaraan toegevoegd, dat men die aanvulling kan weglaten, als de spreker zulk een bepaling niet wil of niet behoeft te vermelden.Ga naar voetnoot2) Een noodzakelike aanvulling die men niet behoeft te vermelden. Daar wordt blijkbaar onder verstaan een aanvulling, die niet in de zin hoeft te worden uitgedrukt, maar die men in gedachten noodzakelik bij de door het werkwoord uitgedrukte handeling betrekken moet.Ga naar voetnoot3) Vergelijken wij nu zinnen als hij eet koek; hij zat een brief te schrijven, met andere als hij lag op de grond; hij keek naar de optocht, en zien wij hoe het staat met de ‘noodzakelikheid’ van de aanvulling.Ga naar voetnoot4) Dan blijkt vooreerst dat hij eet en hij zat te schrijven, zonder object, hele goede zinnen zijn, waarbij een aanvulling wel mogelik, maar niet noodzakelik is. Daarentegen voelt men bij hij keek en nog sterker bij hij lag dat er naar alle waarschijnlikheid nog 'n aanvulling komen moet..... Maar - dat is 'n kwestie van voelen. Moeten we misschien meer hechten aan redenering? Zie hier: Men kan onmogelik eten, of men eet iets; men kan niet schrijven, of men schrijft iets. Zou dàt ook bedoeld zijn met de ‘noodzakelike aanvulling’? Maar.... men kan evenmin liggen of men ligt op iets; men kan niet kijken, of men kijkt naar iets. Dat staat dus weer gelijk. Want het gaat niet aan, te zeggen: in die laatste zinnen worden voorzetsels gebruikt en in de eerste niet. Er zijn immers honderden voorwerpen die met voorzetsels aan 't gezegde-werkwoord verbonden zijn? | |||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||
Hier zijn nog meer gevallen, waarin de aanvulling (in gedachten) noodzakelik is: Men kan niet rijden of men doet het op een paard, op een fiets, in een rijtuig, o.i.d.; niet zitten, als het niet is op een stoel, op de grond, in de kamer, in de gevangenis....; niet reizen, als men 't niet doet met de trein, in een boot, naar het buitenland.... Andere voorbeelden: Hij holde..... af. Een aanvulling als de trap is noodzakelik, en hier niet alleen in gedachten! Toch heet de trap in zo'n zin ‘bepaling van plaats’. Het boek kost..... een gulden. De zak woog..... een pond. Hier een bepaling van waarde, en een bepaling van gewicht; geen voorwerpen dus, en toch noodzakelike aanvullingen. Ook 'n zin als hij woont kan zonder aanvulling (..... te Rotterdam, .....in een schip, .....op de toren) onmogelik voorkomen. En ook hier heet de strikt noodzakelike aanvulling niet voorwerp, maar bepaling. Hetzelfde merken wij op bij een hele reeks van ‘bepalingen van gesteldheid’: Zijn vrienden maakten hem..... tot een leugenaar. - Ik vind hem..... een beste jongen. - Ik voel het..... regenen. - Ik houd hem..... voor een huichelaar. - Hij geeft zich uit..... voor dokter. -
Wij komen tot de conclusie: Er zijn evengoed voorwerpen die geen noodzakelike aanvullingen zijn, als noodzakelike aanvullingen die onder de bepalingen worden gerangschikt. Vandaar dat de vraag of men in een bepaald geval al dan niet met een voorwerp te doen heeft, niet met behulp van de definitie kan worden beantwoord.Ga naar voetnoot1) Gaat men die vaag begrensde groep van | |||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||
voorwerpen nu nog in drie rubrieken verdelen, dan komen, zoals wij zien zullen, nog tal van andere fouten bij de hoofdfout. | |||||||||||||||||
Lijdend voorwerp.De definitie van lijdend voorwerp, waar al onze spraakkunstschrijvers zich bij schijnen te kunnen neerleggen, luidt: Het lijdend voorwerp betekent de zelfstandigheid die de werking, door 't onderwerp verricht, ondergaat, of door die werking wordt voortgebracht. Bij den Hertog worden diezelfde gevallen onderscheiden: òf het voorwerp bestaat reeds en wordt door het onderwerp in een gewijzigde toestand gebracht; òf het voorwerp ontstaat, ten gevolge van de werking. Voor veel gevallen mag deze definitie juist zijn, voor verscheidene andere is hij het niet. Men oordele: Ik hoor daar muziek. Van het ‘ontstaan’ van die muziek, ten gevolge van het ‘horen’ kan natuurlik geen kwestie zijn. Moeten wij dan aannemen dat de muziek mijn horen ondergaat? Dat de muziek door mij in een andere toestand wordt gebracht?! Hij ziet de zon. Men kan moeilik aannemen dat de toestand van de zon daardoor gewijzigd wordt. Hij rook een brandlucht. Wie ondergaat hier wat? Hij misschien, maar de brandlucht toch zeker niet. Of zou hier met 'n filozofiese redenering betoogd moeten worden dat de brandlucht eerst door het ruiken ontstaat? Ik voel tocht. De zelfstandigheid die hier iets ondergaat, ben ik. De tocht komt door de handeling niet in een gewijzigde toestand. | |||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||
Het is niet alleen bij de verba die de werking noemen van een zintuig, dat het lijdend voorwerp buiten de definitie valt. Hier zijn andere voorbeelden: Ook nu weer beloofde hij beterschap. Evenmin als de toestand van die beterschap (die er nog niet is) door de belofte verandert, evenmin ontstaat de beterschap door de belofte. Hij onderging de straf. Men trachte zich eens voor te stellen dat de straf de werking, door het onderwerp verricht, ondergaat, terwijl tegelijkertijd het onderwerp ‘ondergaat’ wat door 't voorwerp genoemd wordt!! Hij weigert alle voedsel. Ondergaat alle voedsel hier iets? Ik kan het niet inzien. Evenmin, dat het ‘voedsel’ door de weigering in een andere toestand komt. Aan ‘ontstaan’ door de weigering zal wel door niemand worden gedacht. Hij berekende de kosten. Zij onderging haar straf. Enz.
Wil men beweren dat op deze en dergelijke gevallen de definitie van lijdend voorwerp tòch toepasselik is, dan geloof ik dat men tot een erg verwrongen redenering zijn toevlucht zal moeten nemen.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||
Meewerkend voorwerp.Het meewerkend of belanghebbend voorwerp betekent ‘de zelfstandigheid, tot wier voor- of nadeel de werking of hoedanigheid, in 't gezegde uitgedrukt, plaats heeft of bestaat’.Ga naar voetnoot2) Voorbeelden: Ik leerde het hem - tot zijn voordeel. Het doet mij leed - tot mijn nadeel. | |||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||
Hij deelt mij iets mee - ten voordele of nadele (misschien!) van mij. Niet altijd kan dat voor- of nadeel er gemakkelik bij te pas worden gebracht: Hij ontliep het gevaar. Die jongen slaapt me te lang. Enz. Maar de eigenlike fout van de vrij algemeen gebruikelike definitie ligt hierin, dat in tal van gevallen óók het lijdende voorwerp, óók het oorzakelike voorwerp, óók de bijwoordelike bepaling de zelfstandigheid noemt ‘tot wier voor- of nadeel de handeling geschiedt’.
Voorbeelden van lijdende voorwerpen, die onder de definitie kunnen vallen van meewerkend voorwerp: Men onderwijst de jeugd - ten voordele van die jeugd, willen we hopen. Men verleidt iemand - tot zijn nadeel. Men helpt iemand, helpt hem op, helpt hem voort, steunt hem, onderricht hem, redt hem, prijst hem - tot zijn voordeel, en slaat hem, schopt hem, ranselt hem, bevecht hem, doodt hem, scheldt hem uit, veracht hem, beledigt hem, enz. enz. - gewoonlik tot zijn nadeel.
Voorbeelden van oorzakelike voorwerpen, die onder de definitie van meewerkend voorwerp vallen: Gedenk mijner (tot mijn voordeel). Ik ontferm mij over dat gezin. Hij erbarmde zich over die ongelukkigen. Men spot met hem. Zij knorden op die kinderen. Hij scheldt op zijn buurman. Tegen wie gingen zij zo aan? Enz. enz.
Voorbeelden van bijwoordelike bepalingen, die onder de definitie vallen van meewerkend voorwerp: Ik doe het voor mijn vriend. Hij heeft het van zijn patroon gestolen. Hij nam het af van zijn broertje. Hij werkt voor vrouw en kinderen. Hij getroostte zich al die moeite ter wille van zijn neef. Enz. enz.
Den Hertog zoekt het kenmerk van het meewerkende voorwerp in iets | |||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||
anders. Volgens hem is het ‘de naam of de aanduiding van de zelfstandigheid, die in het algemeen op actieve wijze betrokken is in de werking of den toestand, welke het gezegde van het onderwerp vermeldt’.Ga naar voetnoot1) Het lijdend voorwerp, zegt de genoemde auteur, doet ‘steeds aan eene passieve, het (meewerkend) aan eene actieve zelfstandigheid denken’.Ga naar voetnoot2) Ter toelichting dienen voorbeelden als dit: Hij geeft den bedelaar eene aalmoes; de bedelaar ontvangt de aalmoes en is daardoor actief in de handeling betrokken. - Het komt mij voor dat ook de bewering ‘het meewerkende voorwerp doet altijd aan een actieve, het lijdende aan een passieve zelfstandigheid denken’, niet juist is. Waardoor is de bedelaar, die een aalmoes ontvangt, actief in de handeling betrokken? Zeggen wij, omdat hij zijn hand uitsteekt, de aalmoes in ontvangst neemt, enz. Maar als men nu een slapende bedelaar een aalmoes toewerpt, waar blijft dan zijn actie? Van dat actieve van 't meewerkend voorwerp merk ik evenmin iets in zinnen als deze: Ik geef dat boek een andere plaats. Hij ontstal die man een horloozje. Al zijn kinderen waren de ongelukkige ontvallen. Enz.
Aan de andere kant: wie aanneemt dat de bedelaar in de zin: Hij geeft de bedelaar een aalmoes tot op zekere hoogte actief is, zal ook moeten toegeven dat die activiteit bij tal van lijdende voorwerpen wordt aangetroffen: Zij lieten de dokter halen: de dokter komt. De Nederlanders bevochten de Spanjaarden: de Spanjaarden sloegen terug. Zij overweldigden hun tegenstanders: de tegenstanders verzetten zich vruchteloos. Hij steunde de zwakke: de zwakke deed óók zijn best. Nog sterker komt het actieve van 't lijdend voorwerp uit in zinnen als deze: Wij lieten de man binnenkomen. Ik hielp hem het vraagstuk oplossen. Hij bewoog hem te vluchten. Wij deden de hond opzitten. Enz. | |||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||
Oorzakelik voorwerp.Het oorzakelike voorwerp staat in sommige gevallen in de tweede naamval; meestal wordt het voorafgegaan door een voorzetsel. Uit de aard van de zaak kost het dus weinig of geen moeiteGa naar voetnoot1) om het oorzakelike voorwerp van het lijdende en meewerkende te onderscheiden; véél daarentegen om het niet te verwarren met bijwoordelike bepalingen. Hiervóór (blz. 470) hebben wij gezien dat de definitie van voorwerp in 't algemeen (‘noodzakelike aanvulling’) niet deugt. Willen wij het oorzakelike voorwerp dus van de bepaling onderkennen, dan kan de definitie van voorwerp in 't algemeen ons niet helpen, maar moeten wij tot die van oorzakelik voorwerp onze toevlucht nemen. Die definitie luidt gewoonlik: Het oorz. voorw. betekent de zelfstandigheid, die de aanleiding is tot de werking of hoedanigheid, in 't gezegde uitgedrukt. Met enigszins andere woorden zegt den Hertog hetzelfde: ‘Het oorzakelijk voorwerp is in het algemeen de naam of de aanduiding van eene zelfstandigheid, die als aanleiding moet beschouwd worden tot de werking of den toestand van het onderwerp.’ Voorbeeld: Ik verlang naar zijn terugkomst. De terugkomst is de aanleiding (oorzaak) van mijn verlangen.
Wanneer er nu bijwoordelike bepalingen zijn, die óók een zelfstandigheid noemen ‘welke als aanleiding moet beschouwd worden tot de werking van 't onderwerp’, zullen wij met de definitie van oorzakelik voorwerp al bitter weinig kunnen uitrichten. En dat is werkelik het geval. Hij ging voor een hondje op de loop. Een hondje ('n bepaling, en geen voorwerp, volgens den Hertog) is de aanleiding of oorzaak van het op de loop gaan. De prijzen dalen bij zoveel aanbod. Het aanbod is de aanleiding (oorzaak) van het dalen van de prijzen. Om zijn famielie heeft hij toegegeven. Wegens sterfgeval wordt hier niet verkocht. Hij heeft het stuk bij vergissing getekend. Enz. | |||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||
Er is meer. Er zijn ‘aanvullingen’ die in de spraakkunsten - ten minste in sommige - oorzakelike voorwerpen worden genoemd, en die men òf niet, òf alleen met overdreven veel goeie wil als ‘de aanleiding tot de werking’ beschouwen kan. Volgens den HertogGa naar voetnoot1) komt er een oorzakelik voorwerp bij het werkwoord bekronen met. Maar in een zin als hij werd met goud bekroond is het goud toch stellig niet de aanleiding tot het bekronen. Hij had er belang bij tegen te stemmen. Het tegenstemmen is niet de aanleiding (oorzaak) van het ‘belang hebben’, maar het gevolg. Hij bewoog mij, heen te gaan. Mijn heengaan, dat eerst nà het bewegen plaats vond, kan daar niet de aanleiding (oorzaak) van zijn geweest. Blijkbaar is het heengaan het doel van de door hem verrichte werking. Enz.
Het is duidelik, dat de oorzakelike voorwerpen niet herkend kunnen worden als men alleen met de definitie te rade gaat. Men moet gebruik maken van kunstjes en ezelsbruggetjes om ze van bepalingen te onderscheiden. Maar waartoe moeten ze dan onderscheiden wòrden, als het niet is om de vorm en evenmin om het begrip? | |||||||||||||||||
Nog meer krietiek.Dat het hoofdstuk over de Voorwerpen vol ligt met voetangels en klemmen, wordt door sommige grammatici erkend. Hier volgen enige citaten uit den Hertog's Nederlandsche Spraakkunst: Soms verflauwt het karakter van het voorwerp ‘tot onherkenbaar wordens toe’. Daarom dient men ook ‘op de bijkenmerken te letten, terwijl dan nog altijd twijfelachtige gevallen zullen overblijven’.Ga naar voetnoot2) ‘De lijdende voorwerpen vormen geen scherp afgebakende klasse. In de eerste plaats doen zich gevallen voor, waarin zij bezwaarlijk van de beide | |||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||
andere soorten van voorwerpen te onderscheiden zijn, eensdeels omdat er in onze taal zoo weinig [lees: geen] vormverschil tusschen datief en accusatief bestaat, anderdeels omdat het oorzakelijk object evenzeer als het lijdend voorwerp in den accusatief kan voorkomen....... In de tweede plaats nadert de rubriek der lijdende voorwerpen zeer dicht die der bijwoordelike accusatiefbepalingen van plaats.’Ga naar voetnoot1) Of wij in zinnen als mij hongert, mij schrikt met een lijdend of meewerkend voorwerp te doen hebben, is een vraag ‘die voor onze taal weinig [lees: geen] practisch belang heeft en die niet verdient dat men er bij het onderwijs uitvoerige beschouwingen aan wijdt’.Ga naar voetnoot2) [Bravo!! Als dat ook eens van analoge gevallen werd gezegd!] ‘Evenmin als de rubriek der lijdende voorwerpen, is die der meewerkende voorwerpen scherp afgebakend.’Ga naar voetnoot3) ‘Het toenemend gebruik van voorzetsels..... (heeft) de grens tusschen de oorzakelijke voorwerpen en de bijwoordelijke bepalingen in vele [Juist! In vele!] gevallen doen schuilgaan.’Ga naar voetnoot4)
Zodat - die verdeling in lijdende, meewerkende en oorzakelike voorwerpen in onze taal op losse schroeven staat. Nu is het bekend genoeg, dat men het in de grammatica met allerlei onderscheidingen en definities niet zo heel nauw kan nemen.Ga naar voetnoot5) En men zàl het er niet zo nauw mee nemen, wanneer de onderscheiding maar dient om te verduideliken, om beter inzicht te geven. Bij dàt voordeel neemt men graag het nadeel van uitzonderingen en twijfelachtige gevallen op de koop toe. Wáár is echter het voordeel, dat de onderscheiding van de voorwerpen in het Nederlands geeft? Leert men de taal er beter door verstaan? Er beter door gebruiken? Maar wie van onze grote auteurs wéét iets of hééft ooit iets geweten van... b.v. het onderscheid tussen een bijwoordelike bepaling en een oorzakelik voorwerp? | |||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||
Voor het praktiese gebruik, als ook voor het juiste verstaan is die hele indeling volmaakt overbodig. Dat men er de leerlingen inzicht mee geven zou in onze taal, is natuurlik onjuist, want de onzekerheid, de tegenstrijdigheden waarop men in het hoofdstuk ‘Voorwerpen’ stuit, stichten verwarring. Het geeft geen licht, het brengt schemer. Het enige voordeel schijnt dus gezocht te moeten worden in de voorbereiding tot het onderwijs in vreemde talen.Ga naar voetnoot1) Maar als er nu één vak is, dat om zichzelf verdient onderwezen te worden, dan zal het dunkt me de moedertaal zijn. En het aantal uren voor dat méést nodige onderwijs uitgetrokken, is noch op de lagere noch op de middelbare scholen te groot. Bovendien: Waarom zou het juist bij de voorwerpen nodig zijn dat we ons in de nederlandse les zo bezorgd moeten tonen voor de vreemde talen? We spreken in die les immers ook niet van 't verschil tussen passé défini en imparfait, van voorzetsels die nu eens 'n derde en dan weer 'n vierde naamval bij zich krijgen, van ablatief, van gerundium enz. Laat dat gedoceerd worden waar en wanneer het nodig is; dàn alleen is er kans op belangstelling. Zijn de voordelen van de verdeling in voorwerpen dus ver te zoeken, de nadelen liggen voor 't grijpen. Terloops wil ik wijzen op tijdverlies en verspilde moeite. Maar àlle nadruk verdient te worden gelegd op het verkeerde, dat het onderwijzen van onduidelike, verwarde, onware dingen noodzakelik met zich brengt. Juist de degelikste leerlingen lopen gevaar een afkeer te krijgen van die taallessen, waarin zulke.... nooit volkomen te begrijpen ‘waarheden’ worden verkondigd. Zij leren van hun onderwijzer of uit hun boek wat een lijdend voorwerp is. En daar komt een van allen een zin in de gedachte als: Ik hoor gezangGa naar voetnoot2). - Zij leren van het voorwerp in de derde naamval, van die zelfstandigheid, ‘ten voor- of ten nadele waarvan’ de handeling geschiedt, en zij peinzen over de vierde naamval in Ik zeg de jongen voor.Ga naar voetnoot3) - Zij leren van het oorzakelik voorwerp, en stuiten telkens en telkens....Ga naar voetnoot4) En als zij om inlichtingen vragen, om nadere uitleg, komt er een antwoord dat.... niet meer dan hàlf kan voldoen. De onderwijzer zal spreken van uitzonderingen, of zeggen ‘je moet dat nu ook niet zó opvatten,’ of, als hij | |||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||
hoger staat: ‘De definitie is onnauwkeurig, maar er is geen betere... Je kunt dat voorwerp ook eigenlik evengoed ànders noemen...’ Maar de jongen zal in geen geval bevredigd zijn en het zal hem schaden. Werd het hoofdstuk histories, zéér uitvoerig en zonder classificeerzucht met vergevorderde leerlingen behandeld, dan was er natuurlik geen kwaad bij. Maar dat kan nu eenmaal niet. Noch op lagere noch op middelbare scholen noch op gymnasiën is er tijd voor. Daargelaten nog, dat het onderwerp boven de bevatting ligt van de meeste leerlingen. Zou het nu niet beter zijn het niet te behandelen dan op een verwarring stichtende manier? | |||||||||||||||||
Slot.Ik ben overtuigd dat men er meer en meer toe komen zal, bij het behandelen van de spraakkunst overal waar het kán, uit te gaan van de vorm. Vooral voor schoolgrammatica's is dat nodig.Ga naar voetnoot1) Naar de vorm nu kunnen wij de gezegdebepalingen onderscheiden in: bepalingen zonder voorzetsel en bepalingen mèt 'n voorzetsel.
Bij de eerste soort zijn er, die in de overeenkomstige lijdende zin tot onderwerp worden. Die bepalingen kan men lijdende voorwerpen noemen.Ga naar voetnoot2) Verder kan er op gewezen worden dat enkele ‘bepalingen zonder voorzetsel’ in bijbelse uitdrukkingen en ouderwetse schrijftaal in de 2e naamval staan (gedenk onzer, erbarm u mijner.) Ook kan, wie het nodig acht, er de aandacht op vestigen, dat tot die bepalingen zonder voorzetsel bepalingen van tijd, plaats, maat, gewicht en prijs behoren. (Hij komt aanstaande Woensdag. - Hij liep de trap af. - De lengte bedraagt twee meter. - Het weegt een pond. - Het kost een gulden). Wie meent dat zijn leerlingen het niet zonder meewerkend voorwerp kunnen stellen (om hun en hen te onderscheiden!) zou hun 't kunstje maar | |||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||
moeten leren van ‘te proberen of men er aan voor kan zetten.’ Dat is 'n ezelsbruggetje, maar om een fictief verschil te leren kennen, is een ezelsbruggetje juist goed genoeg.
Bij de bepalingen mèt voorzetsels kan, wie wil, meedelen, dat sommige werkwoorden de bepalingen altijd met hetzelfde voorzetsel aan zich verbinden (iemand herinneren aan iets; luisteren naar iets enz.), terwijl bij andere verschillende voorzetsels kunnen worden gebruikt (spreken met, tot, tegen, over iemand).
Behandelt men verschillende soorten van gezegdebepalingen, dan kan aangetoond worden, dat sommige daarvan (zoals de lijdende voorwerpen) altijd zonder, andere (als b.v. de bepalingen van middel en doel) altijd met, nog andere (b.v. de bepalingen van tijd) soms zonder en soms met 'n voorzetsel worden gebruikt. (Hij zag een slang. - Hij vocht met een sabel. - Hij werkt voor zijn brood. - Hij vertrekt Maandag. Hij komt voor tienen.) Dit hier verder uit te werken, ligt niet in mijn bedoeling; het mag bovendien voor de lezers van deze bladzijden overbodig worden geacht.
R.A. Kollewijn. |
|