een echt dichter? Die vraag zou ik liever niet willen stellen. Voor mij is hier geen ‘entweder oder’. Zeker er zijn dichters omtrent wie geen twijfel bestaat of zij behooren tot het ‘vorstelijk geslacht.’ Daar zijn anderen die met een te weinig bekend en gewaardeerd poëet onzer dagen mogen zeggen:
Ik ben van 't vorstelijk geslacht,
Doch niet der Vorsten een.
Daar zijn er ook aan wier onwaarde niemand twijfelt. Doch tusschen deze drie categorieën in vindt men tal van onderafdeelingen en tusschentrappen die allerlei vereeniging, vermenging en schakeering van dichterlijke gaven en talenten te zien geven. Op een der trappen tusschen de twee laatste categorieën vinden wij Cats.
Gewoon mensch, aangeboren zindelijkheid in toom houdend door eene ietwat schroomvallige voorzichtigheid en een leerstellig piëtistisch getint geloof, kalm en schrander, werkzaam en voorspoedig, afkeerig van strijd en twist zoolang zijne beurs er niet mede gemoeid was, dankbaar genietend van het goede dezer aarde, ordentelijk en braaf levend in de hoop op een nog beter leven hiernamaals, vertoont zijne persoonlijkheid ons geen der voorname karaktertrekken die wij in echte dichters plegen op te merken: de onvoldaanheid met deze wereld, met dit leven, ‘vermoeid van 't kruipen over de aard’, het licht ontroerd gemoed en de ongelijkmatigheid van het ‘himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’, het sterke zelfgevoel en de scherpgeteekende individualiteit, de voorname hoogheid van levensopvatting en de hartstochtelijke begeerte naar schoonheid.
Wat hij met ware dichters gemeen heeft, is zijn lust om het leven uit te beelden, zijn vlug vernuft en de bewegelijkheid zijner verbeelding, zijn plastisch talent, het meesterschap over zijne moedertaal en de uiterlijke gaven van rijm- en versvaardigheid.
Met Breeroo, Huygens en anderen heeft hij gewaakt voor de rechten van realisme in eene kunst die anders misschien onder den sterken invloed van Hooft en Vondel zich te zeer van het leven zou hebben afgewend. Door menig kleur- en vormloos werk heeft hij den smaak van ons volk zoo al niet bedorven dan toch in zijne ontwikkeling belemmerd of op verkeerde paden gebracht; maar ook, vooral onder de minder ontwikkelde lezers, den smaak voor poëzie levendig gehouden en het oog der overigen geopend voor den rijkdom en de bonte verscheidenheid van het leven.
G. Kalff, Gids Oct. '99.
[We komen op deze dichter en op de studie van Cats terug.
Red.]