Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRijm.Het is de moeite waard eens opzettelijk te onderzoeken, in hoeverre de Mnl. dichters ook reeds liefhebberij hadden in de later zoozeer in den smaak vallende woordspelingen. Het gewone eindrijm is de volkomen gelijkheid van den laatsten beklemtoonden klinker en alles wat er op volgt. Is echter ook de in dezelfde lettergreep voorafgaande medeklinker of geheele groep van medeklinkers gelijk, dan hebben we een lettergreeprijm, b.v. ghehoort: behoort, ghestaen: verstaen. Hierbij moet ook de spiritus lenis (vocaleinsatz) als consonant beschouwd worden, b.v. ere: ere of ere: onere. De consonant of consonantengroep moeten tot dezelfde lettergroep behooren, zoodat b.v. vereert: reert geen lettergreeprijm oplevert. De geheele consonantengroepen moeten tot dezelfde | |
[pagina 418]
| |
lettergreep behooren en in hun geheel gelijk zijn, zoodat b.v. slaen: vlaen geen lettergreeprijm is, evenmin als waen: dwaen of verdriet: verriet. Daarentegen moet de consonant van het voorafgaande encliticon, of voorvoegsel, ook na de uitstooting van de vocaal, in dit geval niet als een deel van de consonantengroep beschouwd worden, zoodat b.v. twaren: waren wel een rime riche is. Eene vraag is het hierbij nog, of twee lettergrepen, die met de verwante scherpe en zachte consonant beginnen, eene rime riche opleveren. Ik voor mij reken ze er toe, omdat we in den regel dat onderscheid niet zoo scherp hooren en het bovendien dikwijls meer in het schrift dan wel in de uitspraak aanwezig is. Een rijm als ontfaen: vaen reken ik er dus toe, en zoo schijnen ook de afschrijvers er over gedacht te hebben. Minder zeker, ofschoon ik ze medegeteld heb, ben ik ten opzichte van rijmen als messchien: ghien, engheen: scheen, gheselle: celle, fiere: viere, enz. Ook van coninghinne als rijmwoord op beghinne ben ik niet zeker, omdat we niet weten, hoe de uitspraak van het eerste woord was; ik vermoed, dat in dit woord nog de nassaal en de gutturaal beide gehoord werden en dan is dit een lettergreep. rijm, dat herhaaldelijk voorkomt. Ook de uitspraak van piscine Claus. 288 is niet zeker, maar dit vormt hier in allen gevalle een lettergreeprijm, hetzij dan met anschine van vs. 293 of met sine van vs. 296. Eene soort rijmen, die na verwant zijn aan de lettergreeprijmen, maar waarop tot nog toe niet schijnt gelet te zijn, zijn die, waarbij slechts een van de consonanten, waarmede de lettergreep begint, gelijk is aan de consonant of een der consonanten, waarmede eene rijmende lettergreep begint, of ook waarbij de beginconsonanten van twee lettergrepen niet gelijk, maar verwantGa naar voetnoot1) zijn, b.v. twiste: quiste, bloet: vloet, staen: slaen, versmoren: versworen, tween: ween, smaken: maken, graf: gaf, staen: saen, woort: voort, ram: lam, enz. Als ik goed zie, heeft het enjambement zijn ontstaan te danken aan den zang en het is dan ook geen toeval, dat het juist in lyrische en vooral in strophische gedichten het meest gevonden wordt. Met de enjambementen zijn te vergelijken de gevallen, waar de langere pauzen in den zin niet samenvallen met het einde van een distichon. Wel moeten we dat samenvallen als regel aannemen, evenals het samenvallen van de, hetzij dan langere of kortere, pauzen met het einde van een versregel. |
|