Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekaankondiging.Niederländische Sprachlehre für Deutsche von J. Leopold Hzn., lektor an der Kadettenanstalt in Alkmaar. - Breda, verlag von P.B. Nieuwenhuijs, 1898. We leven onder het teken van het verkeer en de Duitsers mogen soms ontrouw worden aan die leus, in hun rijk toch aangeheven, meen ik, ze mogen ons vee buiten hun land weren en onze landgenoten er zelfs uitzetten, wij blijven de haast al te grootmoedige gastheren en ontvangen en onderhoudenGa naar voetnoot1) tal van Duitsers op onze kantoren, in onze winkels, ja waar al niet? Die velen dienen echter onze taal te leren; wij zijn wel tot veel opofferingen geneigd, maar in onze winkels willen we in onze taal bediend worden. Ze dienen dus Nederlands te lezen en er is verschenen een ‘niederländische Sprachlehre für Deutsche’. Wat hebben zij nu vooral nodig te kennen? In de allereerste plaats het Nederlands zoals men het spreekt. Er is echter meer: onze wetenschappen, kunst en letterkunde blijven of worden aantrekkelik voor Duitsers en niet ieder schrijver van wetenschap of kunst is zo ‘höflich’ om z'n eigen taal bij dat werk te vervangen door de nabuurstaal. Dus ook voor de geletterden is het nodig gebleken 'en ‘Sprachlehre’ te schrijven, maar hier is ‘Sprachlehre’ in de eerste plaats de spraakkunst van wat er al zo geschreven wordt en pas daarna die van het gesproken woord. Voor beide heeft natuurlik die Duitser belangstelling, die aan taalstudie doet en de oude versleten, ongebruikelike vorm naast de klank van het noch gesproken woord dient te kunnen plaatsen. Waar nu ons schrijven en ons spreken zoveel verschil tonen, is het 'en zwaar karwei om 'en spraakkunst samen te stellen, die aan bescheiden eisen voldoet. Het hier voor mij liggende boek heeft voor, dat, wie het in z'n geheel bestudeert en daarna het begin noch eens nagaat, er een tamelik volledig overzicht van de Nederl. taal door krijgt; maar tegen, dat het de beginner al dadelik verkeerde denkbeelden geeft. Deze worden later wel weer weggenomen, maar ik vrees dat de angel wel kon blijven zitten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laat mij duidelijker zijn. Het boek wordt geopend met 'en hoofdstuk over de uitspraak, vokalen en konsonanten. Hierin is, zoals de schrijver in de voorrede zegt, als in 't hele boek het biezondere weggelaten om het algemeene te kunnen geven. De schrijver geeft in dit boek alweer zoveel blijken van z'n kennis van het Duits, dat ik mij er niet aan wagen zal met hem te strijden of dìt of dàt er al of niet in moest. Ik wil daarom alleen wijzen op de verzachtende invloed van b en d op de voorafgaande medeklinker als in opbreken (spr. obbreken), wetboek (spr. wedboek), uitdrukken (spr. uiddrukken). Maar de mogelikheid bestaat dat dit verschijnsel voor 'en Duitser niets biezonders heeft en daarom geweerd is. Is dat niet het geval, wat ik niet beoordelen kan, dan hoort het er in, evengoed als de verscherpende invloed van een scherpe kons., vooral de t op de volgende z en v (S. 9, Anm. 2). Zo is er mogelik noch wel een en ander, en in ieder geval kan het geen kwaad om bij 'en tweede druk b.v. gebruik te maken van ‘de leer der Nederlandsche spraakgeluiden’ door Maurits Josson en Johan Kesler. Hier bestaat dus de mogelikheid dat er verkeerde begrippen gegeven worden, maar wat ik nu wèl, als Nederlander, hèèl gòèd beoordelen kan, is het nu volgende hoofdstuk Kardinalpunkte getieteld (n.l. uit de vormleer). Daar komen de paradigmata, eerst van het pronomen, dan van 't werkwoord, subst., adj., vormen van praepos. en adv., en het voegw. En op deze tweede 12 bladzijden heb ik nu het volgende te zeggen. De aloude geijkte maar onware paradigmata worden hier gegeven:
In een noot wordt hier nu bijgevoegd: over de 2de persoon later, en op blz. 56 volgt het dan ook en krijgen we een heel goed overzicht van de werkelike toestand in het Nederlands, wat ik voor ons Nederlanders natuurlik niet hoef aan te geven. Ook wat daar gezegd wordt over het aanspreken van mensen bij ons, is in 't algemeen zoals men dat van een beschaafd en verstandig Nederlander verwachten zou. Dus het onvolledige wordt later verduidelikt, het onjuiste weggenomen, maar evengoed mocht dunkt mij al dadelik, wanneer n.l. absoluut deze oude vormen op de voorgrond geschoven moesten worden, bij vormen als mijner, onzer, zijner, harer en hunner gestaan hebben: zie echter het hoofdstuk Wichtige bemerkungen über den gebrauch der Deklinationsformen, want - al weer moet het gezegd worden: daar staat het weer zoals het is, dat deze en dergelijke vormen, ook die van deze, die en de, alleen in vaste uitdrukkingen of bij schrijvers voorkomen. Ja de schrijver is daar eerlik genoeg om te zeggen: ‘diese Nachlässigkeit (n.l. het niet meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitspreken van de n in den, dezen, enz.) hat so weit um zich gegriffen, dasz die Neuerer, um die Kluft zwischen dem gesprochenen und dem geschriebenen Worte zu überbrücken, die Kasusformen kurzerhand über Bord geworfen haben u. auch schreiben: ‘Ik ken de man niet, die gij(?) geholpen hebt.’ Dat is eenvoudig en ronduit gezegd hoe de toestand is, maar ook dat woord Nachlässigkeit en het daarop volgende Übelstand is even eerlik en rondborstig en tekent de schrijver als iemand die weet dat hij er natuurlik niets aan doen kan, maar het toch jammer vindt, dat onze taal zich al meer en meer ontdoet van het nodeloze van deklionaatsie- en konjugaatsie-vormen en er zo goed als niets van over heeft gehouden. En juist die weemoed over dat verlies doet de schrijver te veel eerbied hebben voor dat verlorene en zo gaan de niet of weinig gesproken vormen voorop. Om billik te zijn echter moet ook hierbij gezegd worden, dat ook hier hetzelfde presiese waarnemen naast staat. Zo b.v. de lange vokaal in de 2de pers. komt ‘nur in der Schriftsprache’ voor: gij kwaamt. Zie ook b.v. noch het volgende: ‘In der Einzahl hat blosz der Genitiv (männl. und sächl.) eine Endung, und zwar - wie im Deutschen - für die starke Deklination s (nach einen zischlaut es), für die schwache Deklination en oder n (nach tonlosem e).’ Later, als ik al gezegd heb, wordt ook dit grotendeels weer weggenomen door de toestand zoals die is (blz. 32). Ik geloof hiermee presies een prinsiepieëel bezwaar tegen de opzet van dit boek te hebben geuit, dat met alle waardering voor het scherp formuleren van regels, het eerlik weergeven van de werkelike toestand niet mocht verzwegen worden. Ik voor mij zou gewenst hebben, dat terstond de vormen van de spraak vooropgingen met in de noten de vormen van vroeger taalgebruik, zoals die nu noch door veel schrijvers gebruikt worden. In plaats van op blz. 34 en 35 moest terstond in het begin gezegd zijn dat het Nederl. deflektief is. En als, waaraan ik niet twijfel, 'en tweede druk van dit werk nodig blijken zal, dan hoop ik dat de schrijver zich geheel losmaakt van het dode, dat in de grammaire raisonnée ligt en beginnen zal met de levende taal.Ga naar voetnoot1) Mocht 'en omzetting minder gewenst zijn in het boek, dan was 't mischien te verhelpen met 'en noot met dikke letters op blz. 13 bij de Kardinalpunkte: men zie echter voor het gebruik in de praktijk vooral blz. 32 en volgende.
Noch enkele opmerkingen: Prachtig vind ik de opmerking over de uitspraak: ‘es bleibt die Gelegenheit wünschenswert einen gebildeten Niederländer, am liebsten noch eine Dame,Ga naar voetnoot2) belauschen zu können.’ - Bij de vorming van subst. had op het vrouwelik zijn van de baker wel gewezen mogen worden voor 'en vreemdeling. - Ook diende opgemerkt te zijn dat het onderscheid van een goed koning en een goede koning; een groot schilder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een grote schilder niet altijd opgaat; b.v. men zegt toch altijd: een rijk man of in andere provinsies een rijke man, zonder dat onderscheid.Ga naar voetnoot1) en niet geprotesteerd tegen zinnen als: hij zei, hij was ziek. Zo iets wordt toch veel gezegd en ik vind zulke zinnen niet vreemd: ik zeg je, je komt niet klaar met je werk enz. Tiepies voor de opvatting van de schrijver dat de spreektaal van de mens toch eigenlik heel iets anders is dan de schrijftaal is de volgende opmerking: ‘Der Gebrauch der Pronominaladverbien hat im Ndl. eine noch grössere Ausdehnung als im Deutschen. So sagt der Niederländer nicht nur: het huis waarin ik woon; het kind, waarmee hij speelde; menschen, waarop men kan rekenen; vrienden, waarvoor ik je waarschuw (warne), sondern er schreibt es auch, ohne sich an das Stirnrunzeln des peinlichen Grammatikers zu kehren.’ Ik voor mij vind dat die Nederlander, als hij dat nu eenkeer zegt, het grootste gelijk van de wereld heeft dat hij het ook schrijft, en dat de grammatica-man in plaats van daar zo zwaartillend z'n voorhoofd te zitten fronsen, z'n tijd wel beter kon besteden. Laat hij liever z'n oude boeken en taalregeltjes thuis achterlaten en midden onder het volk gaan rondlopen om daar het welluidende levende woord te horen en daar het volk van Nederland te zien dooreenkrieoelen en elkaar ontmoeten uit alle delen van het koninkrijk. Laat hij dan met 'en vrolik gezicht de vreemdeling toeroepen: ‘hoor, zo spreken de beschaafden in mijn Nederland!’ Immers in onze kunst, in onze litteratuur, zoals die zich gaandeweg vrij van alle grammatica-banden gemaakt heeft, is maar al te vaak niets te vinden dat beantwoordt aan de spraakkunsten, zoals wij die bij ons noch zien verschijnen. De anarchie, de apsolute vrijheid van de artiest heerst daar en daar wordt veel geschreven dat men ter nauwernood of in 't geheel niet als Nederlands erkent. Dus er blijft niets anders over dan de beschaafde Nederlandse taal om de vreemdeling als norm voor te zetten. Hij kan dan tenminste ons spreken verstaan! Met noten is dat aan te vullen, zoodat ook het gewone geschrevene door hem begrepen worden kan, maar om hem te doen genieten van een Van Deyssel, Ary Prins en Gorter, daarvoor is de tijd dunkt me noch niet gekomen; daarvoor moet hij Nederlander worden en zelfs dan noch is het alleen de gelijkgenatuurde gegeven die te verstaan.
Haarlem. J.B. Schepers. |
|