Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
‘Als klokspijs.’Op eene vergadering, 19 Juni 1847, de 22e van dat jaar, gehouden door het destijds den leeftijd van pas twee jaren tellend Historisch Gezelschap te Utrecht, naderhand Historisch Genootschap, besprak Prof. L.G. Visscher eenige spreekwoorden. Als hij verteld heeft dat hij slaapt als een roes [roos] niet moet opgevat worden, alsof er stond hij slaapt als in rozen - dat sluimeren is te arcadisch voor ons land - maar dat het is slapen als in een roes, zoo duchtig sluimeren alsof men een weinig beschonken was, wat zich ook veel beter met onze voorvaderlijke zeden zou laten overeenbrengen,Ga naar voetnoot1) gaat hij aldus voort: ‘Door verkeerde uitspraak is er ook twijfel ontstaan omtrent de beteekenis van klokspijs, waarvan de beteekenis, zegt Hoeufft, Bred. Taaleigen, 304, mij onbekend is: dat gaat op, zegt men, als klokspijs, en ter verklaring daarvan treedt men in allerlei gissingen. Onnoodig: opgaan als klokspijs, is opgaan als kokspijs - ‘als spijze door een kok gereed gemaakt, en daardoor zoo veel smakelijker dan een daagsche pot.’Ga naar voetnoot2) Het is zeker wel opmerkelijk dat Prof. Visscher op genoemde vergadering met eene lezing van vermelde zegswijs te voorschijn kwam, welke inderdaad in vroegere tijden gebruikt moet zijn, ja wellicht eens de oorspronkelijke, de eenig gebruikelijke was. Immers in eene klucht, getiteld: ‘De Krollende Ritzaart’, van het jaar 1658 leest men op blz. 15: Want Wijvesmijters zijn als Kocxspijs voor de scharen
Van 't onderaardsche Rijk.
En dat dit geen zetfout is blijkt uit den tweeden druk, waar hetzelfde te lezen staat. Opmerkelijk is ook dat de Professor niets zegt van hetgeen Tuinman reeds in 1726, Bilderdijk in 1823 en M. de Vries in 1845, dus kort tevoren, over genoemde zegswijze geschreven hadden. Of voor Tuinman iemand eene verklaring beproefd heeft, is mij onbekend. In zijn vermakelijk en verdienstelijk spreekwoordenboek lezen we, I, blz. 98, het volgende: ‘Dat smaakt als klokspys. Dit wil zeggen, 't is zeer lekker. Klokspys is metaal, waarvan men klokken giet; immers dient dat voor den mond niet. Zoude het wel zyn, om boertende te speelen op de dubbelzinnigheid van 't woord spys? of ziet het op klokken, ingorgelen? Doch dat ziet meer op drank.’ Tuinman weifelt. Niet alzoo Bilderdijk, bijna eene eeuw later. In zijne uitgave van Hooft's Gedichten geeft hij o.a. eene aanteekening op Warenar, vs. 750, | |
[pagina 166]
| |
waar van de larysters en klappeien gezegd wordt, dat zij naar haar eigen inzien de neteligste zaken weten te ontwarren en te beslechten: Sy gaender mee deur of het klock-spijs waer.
Hij zegt (III, 166): ‘Klokspijs is metaal waar men klokken, geschut, enz. van giet; maar klokken beteekent ook slokken, en in dezen zin is klokspijs spijs, die men maar te slikken heeft en niet behoeft te kaauwen; in dezen zin wordt het voor byzondere lekkerny gebruikt.’ Prof. De Vries nam in zijne uitgave van Warenar deze verklaring van Bilderdijk over (blz. 170): ‘In deze zamenstelling is klokken hetzelfde als slokken en klokspijs is dus dat voedsel, dat men niet behoeft te kaauwen, maar slechts in te slikken heeft.’ Ook vindt men ze in de latere uitgaven van Warenar, bezorgd door Dr. P. Leendertsz Jr. en door Dr. J. Bergsma. Alleen VeldermanGa naar voetnoot1) schijnt in die verklaring iets niet in den haak te vinden; hij annoteert (blz. 60): ‘Klock-spijs, spijs voor de klok of broedhen; geheel bereide spijs.’ En voorzeker, Bilderdijk's opvatting heeft dit bezwaar dat het werkwoord klokken de beteekenis van slokken niet heeft. Klokken komt naar de vriendelijke mededeeling van Dr. A. Beets, die de goedheid heeft gehad voor mij het apparaat van het Woordenboek te raadplegen, op de aldaar te vinden plaatsen nergens in de beteekenis van slokken voor. Ook Velderman's afleiding is niet aannemelijk, daar ze in strijd is met de algemeen gangbare beteekenis van klokspijs, nam. lekkernij. Moge die spijs voor de klok of broedhen al eene lekkernij zijn, voor de menscben is ze het zeker niet; ook is het de vraag of het eten, voor eene broedhen klaargemaakt, ooit klokspijs genoemd is. De oudste mij bekende plaats, waar de uitdrukking voorkomt - ook in het apparaat van het Woordenboek staat geen oudere - is te vinden in het bekende verhaal van de minnemoer Geertruy (Moortje, vs. 2639-40): Hielle peper-huysjes met suycker-erreten, met kabbeljaus ooghen, en kapittel-stocken,
Dat pleech onse Arent voor klock-spijs, met huydt en met hayr in te schoeken.
Daarna komt de reeds aangehaalde uit Warenar. Vervolgens, weer eene uit Bredero, en wel uit het ‘Tot den goetwillighen Leser’ voor den Spaanschen Brabander: ‘Dat blijct aan Aristophene, Plauto, Terentio, en eenige andere onbeschaamde, die nochtans van de huydensdaachsche School-gheleertheyt de jonghe jeucht voor klockspijs en leckerny inghegheven wordt.’ Ook Vondel gebruikt het figuurlijk voor lekkerny in het gedicht Op het Klockmuzijck t' Amsterdam (1661), vs. 41-46: Ick verhef mijn' toon in 't zingen
Aen den Aemstel en het Y
Op den geest van Hemony,
D' eeuwige eer van Loteringen,
Die 't gehoor verleckren kon
Op zijn klockspijs ........
| |
[pagina 167]
| |
Van LennepGa naar voetnoot1) geeft hierbij eene afleiding die ook moeilijk te aanvaarden is, klokspijs ‘zoodanige spijs, die de klok (of keel) smaakt’, hij blijft in gebreke te bewijzen dat klok ook ‘keel’ beteekent; trouwens, de keel is niet het orgaan van den smaak. Ten laatste nog eene plaats uit Langendijk's Don Quichot (III, 3): Een kompeny van boeren,
Daar kookt hy huspot van (hy weetze raer te loeren)
En boere jongens 'an het spit gebraên, heel gaer,
Zyn klokspys voor 'em.
Het zal dus wel vaststaan dat klokspijs de beteekenis heeft van lekkernij; tevens meen ik dat uit het voorgaande blijkt dat de beproefde verklaringen van het woord klok niet zonder bezwaar zijn. Nemen we daarentegen naar de opmerking van Prof. Visscher, wien - wie weet 'et! - het woord van hooren zeggen nog voor den geest speelde, en naar de plaats uit ‘De Krollende Ritzaart’, koksspijs als het oorspronkelijke woord, dan is de beteekenis glashelder. Ook nu nog immers gebeurt het niet zelden dat men voor een fijn diner zoo niet alle, dan toch eenige schotels laat bereiden door een' kok en dat behalve de aanzienlijken de burgerlui het in vroegeren tijd ook wel deden, daarvan vindt men in de kluchten vele voorbeelden; een enkel moge volstaan. Als in de ‘Klucht van de List sonder Voordeel’ de beide gauwdieven Listige Piet en Guytige Ares aan Freecks dochter de ‘kollacy’ ontlorst hebben, zegt Freeck tot zijn' knecht Iillis: Hoe stellenwe dit nou? ick ben niet gewent, so te leven, ick moet maecken dat 'er wat te eten is.
Iillis.
Sorgh niet, ick weet 'er je een partij te wijsen, die kost ghenoegh hebben; meenje dat het my vergeten is?
O ho! daer sijn so veel van die Jan smul huysen hier binnen Amsterdam,
Daer men om kleyn gelt ken ghetracteert worden, al wast dat men noch so laet in de nacht quam.
Freeck.
Neen Iillis, dat Volck is men te morsig in 't koken, gaet koopt een hoentje en brenght dat by de Kock,
Daer is een Ducaet, seght teghen Jan inde Brary als 't ghebraen is dat hy t'huys sent.Ga naar voetnoot2)
Ook is de epenthesis van de letter l, zooals we die dan zouden aantreffen bij den overgang van kokspijs tot klokspijs, niet op zich zelf staande. Behalve de zeer bekende voorbeelden van pleisteren en plaveien vindt men pluimsteen voor ‘puimsteen’, pleksplinternieuw voor ‘piksplinternieuw’, platijn voor ‘patijn’, plavant voor ‘pavant’, fluwijn voor ‘fuwijn’, fleppen voor ‘feppen’, en bepaaldelijk na de letter k klabout voor ‘kabout’, klaboutermannetje voor ‘kaboutermannetje’, kloesteren voor ‘koesteren’.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 168]
| |
Voor het aannemelijke der oorspronkelijkheid van de lezing ‘koksspijs’ is het zeker jammer dat de klucht van ‘De Krollende Ritzaert’ eerst uit de tweede helft van de 17e eeuw dateert; ware ze geschreven in het begin dier eeuw, althans voor Bredero's Moortje en Hooft's Warenar, dan zou koksspijs het pleit wel winnen. Toch zal niemand de mogelijkheid loochenen dat de eene of andere zegswijze (gelijk in dit geval ‘als koksspijs’), reeds sedert jaren op de eene of andere wijze verbasterd (in casu ‘als klokspijs’), naderhand weer eens opdook (gelijk hier het geval zou zijn in ‘De Krollende Ritzaert’). Nog eene opmerking ten slotte, die evenwel, voorzoover ik zie, op de zaak in quaestie geen licht werpt. De spreekwijze schijnt niet oud te zijn. In het Mnl. Woordenboek staat ze niet opgeteekend; Plantin noch Kiliaen vermeldt ze; in wat ik van de 16e eeuw gelezen heb herinner ik me niet ze aangetroffen te hebben. Ik ben zelfs geneigd uit eene plaats bij Marnix de gevolgtrekking te maken dat hij, die zoo uitstekend de volkstaal kende en gebruikte, onze spreekwijze nooit gehoord had. In het Xe Capittel van het eerste Stuck van den Biencorf heeft hij het over het ‘aerdich ende scherpsinnich’ vermengen van ‘de philosophien ende poëterijen der heydenen ende Joden onder de religie’ der Katholieke Kerk en zegt dan ‘ende [sy heeft] dat al te samen alsoo constich onder een ghebrouwen, dat het een seer lieflijcke dranck is, om in te swelghen sonder knouwen.’ Door het woord ‘brouwen’ was Marnix wel genoodzaakt tot het schrijven van ‘dranck’ in plaats van ‘spijs’, dat hij toch blijkens het w.w. ‘knouwen’ of kauwen zonder twijfel bedoeld heeft. Hij gebruikt hier nagenoeg dezelfde woorden die Bilderdijk ter definitie van ‘klokspijs’ neerschreef. Had hij de uitdrukking gekend, dan zou ze hier juist ter snee toegepast kunnen zijn. Verre is het van mij te beweren dat het pleit van ‘koksspijs’ voor ‘klokspijs’ voldongen is. Velen zullen waarschijnlijk zeggen: ‘non liquet’, in afwachting van documenten die voor een van beide een beslissend getuigenis afleggen. Blijkt het dat koksspijs de oudste brieven heeft, dan zal de levende taal toch klokspijs handhaven. Blijkt het daarentegen dat koksspijs slechts aan een los gezegde van een kluchtspelschrijver of aan een invallende gedachte van een professor het ontstaan te danken heeft, dan zal het toch wenschelijk zijn Bilderdijk's afleiding te laten varen en bij klok te denken aan het w.w. klokken = ‘met de tong klappen,’Ga naar voetnoot1) derhalve met de tong tegen het gehemelte een zeker smakkend geluid maken, aanduidend dat de spijs lekker smaakt.
Utrecht. P.H. van Moerkerken. | |
[pagina 169]
| |
Naschrift.De tijd is voorbij dat stam zo maar met stang gelijk werd gesteld en vondel met vonder, en vele meer. Zo nu mir nichts dir nichts een l intevoegen gaat toch ook niet. Men brengt m.i. terecht pleisteren (uit peisteren) in verband met pleister (vgl. een trekpleister ergens hebben), fluwijn met fluweel, enz., enz. Hoe nu echter 't woord kokspijs, dat op zich zelf duidelik is, ja duideliker als klokspijs, in 't laatste zou overgaan; - zie daar voor mij een onverklaarbaar iets. Dat ‘klokspijs’ gevormd zou wezen, omdat dit makkeliker uittespreken is als ‘kokspijs’, en dat daarom een bekend woord veranderd zou zijn in een onbegrijpelik woord, klinkt mij even onjuist! Het laatste bericht dat klokken = ‘met de tong klappen’, zou wezen, lijkt me de etymologie van 't woord klokspijs duidelik aan te wijzen. Er bestaan dan twee woorden, kok- en klok-spijs: 't laatste kennen we nu noch; 't eerste is verdwenen, zo 't al, behalve dan als schrijvers-woord, ook in den mond van 't volk geleefd heeft. B.H. |
|