Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Iets over nieuwe Nederlandse liederboeken.Wo man singt, da laszt dich ruhig nieder,
Böse Menschen haben keine Lieder.
De Hollanders zijn brave lui; ze zingen dan ook wel, maar daar ze zich verbeelden geen liederen te hebben, zingen ze Frans, Duits, of Engels, wanneer ze aan hun gemoed eens door een liedje willen lucht geven. Wordt er in een gezelschap of op een huiselik partijtje van zingen gesproken, dan komt er honderd tegen éen allereerst een Duitse Liederschatz voor den dag; zijn er onder de aanwezigen jonge dames, die op kostschool zijn geweest of die zangles hebben gehad, dan zingen ze Frans; doen de jongelui aan sport of zijn ze in de groote steden habitué's van de café-chantants dan zingen ze een Engels mopje in den trant van Monte Carlo, Daisy Bell, e.a.; en hebben ze een kennis die op een Duitse Handelsschule is geweest, dan brullen ze Commerslieder, als de dames er niet bij zijn. De Engelse Leger des Heilsliederen hebben een bevoorrecht plaatsje op 't repertoire van de zangers en zangsters die op straat loopen te galmen; en toen de sociaal democraten voor eenige jaren nog druk bezochte vergaderingen hadden, hoorde men daar een Hollandse Marseillaise, een Hollands Marianne-lied, zelfs een Hollandse Carmagnole. Een Hollander de Carmagnole dansen! Dat onze concertprogramma's zo'n uitheems karakter hebben vind ik zo heel erg niet; daar mag de kunst beslissen zonder eerst advies te vragen aan 't natsjonaliteitsgevoel, al is 't waar dat langen tijd bij heel velen Nederland uit de lijst van de muziek-producerende naatsies geschrapt was. Veel erger vind ik het internatsjonale karakter van 't geen 't publiek, niet voor geld gaat hòren zingen, maar 't geen 't zèlf zingt in zijn huiselike kring, bij feestjes en op straat. Wanneer een volk echter eenmaal gewend is zijn mond naar Duitse, Franse of Engelse klanken te vormen zodra het gaat zingen, dan krijgt men het niet maar zo éen-twee-drie tot nuchter Hollands. Wat Richard Hol, Nicolai e.a. in Noord Nederland, Benoit, Paul Fredericq e.a. in Zuid Nederland hebben tot stand gebracht, heeft heel wat moeite gekost. De componisten werkten en werken slechts ten dele meeGa naar voetnoot1) | |
[pagina 130]
| |
En toch heeft het er alle schijn van of wij eindelik weer ons zèlf zullen worden, dank zij de algemene opwakkering van ons natsjonaal zelfbewustzijn; en zoals de schilders van de hedendaagse Hollandse school zich aansluiten bij die van de 17de eeuw, en zoals de jonge letterkundigen sterker dan ooit te voren geschiedde, Vondel en Breeroo veréren, zo heeft ook de zang aansluiting gezocht bij 't lied van de 17de eeuw, en aan die geest werd na een lange tijd van voorbereiding en studie, vorm gegeven in drie grote daden: de propaganda-tocht van 't à Capella-koor, het Volksliederenboek van 't Nut, en 't Liederboek van Groot-Nederland van Coers.
Het is het Nut blijkens de voorrede met deze bundel te doen om bij te dragen tot ‘veredeling van hart en gemoed, tot verheffing van den nationalen volkszin en daardoor tot wezenlijk volksgeluk.’ Dat is geen kleinigheid. 't Nut ziet trouwens meer in 't Volkslied dan de meeste mensen er ooit in zullen vinden. De in kanselstijl geschreven memorie van toelichting tot 't voorstel om tot de samenstelling over te gaan, bevat zelfs de optimistiese verwachting dat 't volkslied ‘aan de kinderen des volks,’ zal leren: ‘Gij hebt éen Vaderland, hebt dit lief, gij zijt éen natie, verdeelt niet, maar verenigt, gij hebt als zoodanig éen streven: uw land, uw volk gelukkig te maken.’ 't Lied vraagt als men 't zo beziet een plaats in de socieale programma's. De heren dr. G. Kalff en D. de Lange, zeggen duideliker wat er gedaan is.Ga naar voetnoot1) Zij zetten uiteen dat men goed doet onze volksliederen te verzamelen omdat zij in de hoofdlijnen een vrij getrouwe voorstelling geven van ons volk in zijn aard en streven, in zijn verleden en heden, en omdat ze zodoende 't besef van eenheid in ons volk kunnen verlevendigen of versterken. En wat wil de heer Coers nu? Hij denkt ook - de tietel van zijn boek zegt 't reeds voldoende - aan de eenheid, niet alleen van 't Nederlandse volk, maar van de Nederlandse stam. Hij haalt zelfs met instemming de gehele memorie van 't Nut aan. Maar toch is zijn bedoeling anders en het resultaat daardoor zo verschillend, en m.i. beter dan het Nutsboek. Als middel tegen de ‘klungelige’ - een lievelingswoord van hem - vergoding van de gewrochten van andere volken, wil hij terugkeer tot de Oud-Nederlandse liederen, waarin het karakter ligt van ons volk, en die zullen moeten zijn, ‘het model, het voorbeeld, de grondslag waarop voortgebouwd moet en alleen werkelijk kan worden, om dan, op dezen grondslag ons lied ontwikkelend, voort te gaan op den weg dien de kunst alleen te volgen heeft.... den weg van het nationale.’Ga naar voetnoot2) En eldersGa naar voetnoot3) zegt hij dat 't Volkslied niet zozeer moet verzameld worden ter voldoening van wetenschappelike, letterkundige en geschiedkundige lusten, maar om z'n innerlike, om de ziel van 't Lied. | |
[pagina 131]
| |
De verzamelaar bleef bij hem de zanger, en waar èn 't Nut èn de heer Coers juist 't zingende publiek willen bereiken, en hun uitgaven beide dáarvoor inrichten is het ook logies geredeneerd wanneer men zegt: allereerst 't pakkende; op volledigheid van 't overzicht komt 't minder aan. 't Nut gaf een staalkaart van onze volksliederen, de heer Coers een bloemlezing.Ga naar voetnoot1) 't Nut bleef twee gedachten volgen: èn een zangboek, èn een verzameling interessant uit oogpunt van volkskunde, en 't gaf dientengevolge naast de anderen ook liedjes, die niet voor 't zingende publiek bestemd en geschikt zijn, als de talrijke kinderrijmpjes, de soldatensienjalen e.a., voor folkloristen van belang, maar in dit boek niet anders dan curiosieteiten die voor de grap eens worden ingezien en die de waarde als zangboek ongetwijfeld in veler oogen verminderen, altans niet verhogen. 't Verschil uit zich ook nog in een ander opzicht. De zanger Coers dacht aan 't zingen der liederen door ons negentiende eeuwers en aan 't genot dat zij ons zullen verschaffen. Hij nam de pieano tot bondgenoot en door een nieuwerwetse, sobere, maar volle begeleiding heeft hij trachten te voorkomen dat wij, zoals bij een stugge ons ongewone zg. historiese zetting, verhinderd zouden worden ‘de liederen te voelen zoals zij gedacht en gevoeld zijn, in vroegere tijden.’ Een zg. historiese zetting ‘spreekt zich zelf zoo dwaselijk, zoo ergerlijk bespottelijk tegen’, merkt hij op. Immers men zou dan alleen de melodieën moeten opgeven of de bewerkingen voor luit, clavicimbaal, clavichord, spinet; zelfs onze Geuskens kenden nog geen pieano die eerst op 't laatst der 18de eeuw ontstond. En de eenvoudige bewerking van 't Liederenboek van 't Nut, zo eenvoudig mogelik gehouden, ‘opdat 't lied alleen onopgesmukt, zijne uitwerking op de hoorders zal doen’, moet het bij vergelijking geheel en al afleggen tegen hetgeen van de liederen onder handen van den heer Coers, geholpen door de heeren Mart. J. Bouman en W. Petri, juist door een meer bewerkte pieanobegeleiding geworden is. Er wordt door hen een stemming om de melodie geweven, die de aanvullings-akkoorden van 't boek van 't Nut er niet aan geven kunnen. Aan den anderen kant heeft 't Nut door de lage prijs van zijn uitgave en ook door de gemakkelike zetting een populairieteit van de Oud-Hollandse liederen opgewekt die door 't boek van Coers waarschijnlijk nooit geëvenaard zou zijn. En nu de duizenden verkochte eksemplaren van 't Volksliederenboek, benevens de duizenden eksemplaren van de goedkoope uitgave zonder begeleiding, als zoutkorrels ons volk langzamerhand geheel en al doorpekelen, nu zal ook 't aantal belangstellenden steeds grooter worden, die iets meer verlangen, en die dat in 't boek van Coers vinden.
Ik hoop dat 't zingen in eigen taal mede bevorderen zal dat de zangers, - en ik heb hier ook al weer meer de huiszangers dan de concertzangers | |
[pagina 132]
| |
op 't oog - wat meer denken aan de inhoud van de tekst. Hollandse woorden zullen misschien beter 't onlogiese doen inzien van de wijze waarop zo vaak gezongen wordt, dan uitheemse liederen, al begrijpt men daar ook de woorden wel van. 't Hollands klinkt zoveel nuchterder, de beteekenis dringt zich vanzelf op - tenzij 't een van buiten geleerd lesje wordt.Ga naar voetnoot1) Men lette eens op hoe vaak er gezondigd wordt tegen 't logiese beginsel dat wat éen persoon te zeggen heeft, ook door éen persoon gezongen moet worden en niet door een koor; dat een verhalend lied of een minnezang dingen van een geheel ander soort zijn dan een krijgszang of een drinklied. We zijn al een aardig eindje die kant heen gesukkeld en 't is verwonderlik zo weinigen het hindert, wanneer ze door twee personen die ze voor zich zien staan, te samen horen zingen: ‘Ich wollt meine Liebe ergösse sich’ etc., of wanneer men een mannen-kwartet hoort treuren over een terwille van de ‘Geliebte gestorte traan’. Ik heb zelfs door een heel koor horen zingen, heel aandoenlik ‘Schäfers Sonntagslied’: ‘Ich bin allein auf weiter Flur’ etc. Dat zijn uitersten, en nu weet ik wel dat er zal betoogd worden: de andere stemmen vormen slechts de harmonie. Maar dat geldt voor een stem begeleid door Brummstimmen of met accoorden, maar 't geldt zeker niet waar de stemmen los van elkander en elk met verstaanbare woorden optreden. Is het lied didacties, een lyriese uiting, of een verhaal, laat 't dan éen persoon zijn die het zingt. Is 't een uiting van een massa, een vaderlands lied, een krijgslied, sommige spotliederen, een feestlied, sommige gebeden, geef ze dan aan een koor. Een boek van kòorliederen is nu 't eerste boek van Coers: 't Studentenliederenboek. Dat is een boek voor gezelschappen, (al is 't in dit geval ook meer voor gezelschappen van een bepaald soort). En dan denk ik me liefst allen met 't boek op de knieën, want anders komt men toch niet verder dan 't eerste couplet. 't Is ook niet te vergen dat men al de coupletten van buiten zal leren, maar terwijl men bij kerkelike bijeenkomsten en op bruiloften er niets in ziet, de tekst van een boek of een papiertje af te zingen, schijnt men 't wat te psalmachtig te vinden bij gewone bijeenkomsten te samen met een boek voor zich een lied aan te heffen. Het middel tot beterschap is er, o.a. door dit studenten-liederenboek en ook door de kleine uitgave van het Nut. 't Grote Liederenboek van 't Nut is even als 't twede boek van Coers een verzameling liederen, het eene voor koor, het andere voor een enkel persoon. Maar toen de heren dr. Kalff en Daniël de Lange het kleine boekje zonder pieanobegeleiding samenstelden, dat zij tevens van cijferschrift voorzagen, hebben zij uit de 139 liederen van 't grote boek - waarschijnlik echter merendeels om andere redenen - juist die weggelaten, welke 't meest een indieviedueel | |
[pagina 133]
| |
karakter hadden, om het zo te noemen. Zoo verdwenen bijna alle geestelike liederen;Ga naar voetnoot1) 't aantal verhalende liederen kromp van acht in tot twee, en 't aantal minneliederen van 28 tot 10. Jammer vind ik het dat de drinkliedjes er ook uit verdwenen zijn, waarschijnlik heeft dit zijn oorzaak in de omstandigheid dat men 't boekje ook wilde dienstbaar maken voor 't zangonderwijs op de scholen. Maar zoals 't nu is met zijn hedendaagse vaderlandse liederen, zijn geschiedzangen, zijn studentenliederen, matrozenliedjes enz. is 't een handig boekje voor gezelschappen die op eigen houtje willen zingen. 't Studentenliederenboek betreft, zoals ik reeds zei, een biezondere wereld, waar iemand die niet gestudeerd heeft bijna geheel buiten staat, en zoveèl geestdrift 't bij studenten en zoveèl herinneringen 't bij oud-studenten zal opwekken, zo weìnig zullen die buiten de kring staanden er mee in kunnen opgaan. Een enkel woord nog over de liederen voor persoonliken zang: de naïeve geestelike liederen; de lange middeleeuwse verhalende liederen, op den zwaai van een zelfde aldoor herhaalde melodiesen dreun voorgedragen, zoals de minnezangers hun ridderromans voordroegen; de klagende minneliederen, en de schalkse, kokette herderszangen. Nog veel meer dan bij een koorlied, dient hierbij de tekst begrepen te worden,Ga naar voetnoot2) dient men te bedenken dat 't een voordracht is, een voordracht zo goed als een gedicht zonder melodie, en dat men na 't eerste couplet niet mag ophouden! Zeer vaak hoort men 't bezwaar, dat 't zingen van een reeks coupletten op éen melodie dwaasheid is. Wanneer men een gedicht van enige coupletten heeft en er wordt op 't eerste een melodie gecomponeerd, - o ja, dan zal die zeer waarschijnlik voor de andere niet passen. Maar zo is de toestand hier niet. De componisten hadden in vroeger eeuwen geen auteursrecht op hun melodieën, en de dichters maakten meest hun couplet en hun woorden op een bestaande melodie. En dat deden ze niet alleen 't eerste couplet, maar eveneens 't twede, en daarom past dat ook, en 't derde ook, en passen ze allemaal.Ga naar voetnoot3) 't Zal waarschijnlik ook wel weer de zanger Coers zijn aan wie we te danken hebben, dat in zijn twede boek naar verhouding zoveel liederen voor voordracht gevonden worden. En dezelfde zanger heeft er waarschijnlik ook | |
[pagina 134]
| |
voor gezorgd dat zijn muziek, 't zij in de begeleiding, 't zij in de melodie de nodige muziekale aanwijzingen voor de voordracht bevatten.
Zangboeken zijn deze liederboeken en niets anders; als zodanig moeten ze beschouwd worden, en als zodanig gebruikt, zullen ze ook het best het werk doen dat èn 't Nut èn de heer Coers er van verwachten: - ‘verheffing van den nationalen volkszin’, zoals 't Nut zegt; ‘het aanwakkeren van de Nederlandsche volkskracht’ door 't teruggeven aan ons volk van zijn zelfvertrouwen, zijn geloof in zichzelf, zoals de man van 't liederboek van ‘Groot Nederland’ zich uitdrukt. Er moet niet al te veel nadruk op gelegd worden dat dit alles nu natsjonale muziek zou zijn. De verzamelaars doen dat dan ook niet, maar men hoort het meermalen zeggen. Natsjonale muziek is toch al een vaag begrip waar de melodieën zich zo snel van 't eene land naar 't andere verbreiden, maar bovendien is als waarschuwing voor een zich te sterk uitend chauvinisme al voldoende 't feit, dat Valerius in zijn ‘Nederlantsche Gedenckklanck’ die zoveel van de nu opnieuw uitgegeven liederen leverde, in de ‘Tafel van de Stemmen ofte Voysen’ van de ongeveer 80 opgenomen melodieën slechts 14 aangeeft als ‘Nederlandsche stemmen’ en de 64 anderen als: Almanden, Pavanen, Fransche voysen, Engelsche stemmen, Italiaansche stemmen, enz. De klacht in 't begin van deze opmerkingen gemaakt over de invloed van uitheemse melodieën op de volkszang zou dus ook voor de 17de eeuw gelden, maar er is dit grote verschil: wat onze tijdgenoten zingen op die melodieën is òf 't lied in de andere taal, en dan vaak afschuwelik geradbraakt, òf een noch veel leliker vertaling of bewerking; en wat onze voorvaderen op de door hen uit den vreemde overgenomen melodieën hebben gezongen is degelike taal die ook zonder de melodie haar betekenis heeft, maar die door de melodie versterkt wordt, zó zelfs dat zij ook thans noch kan doordringen en prikkelen daar, waar ze anders waarschijnlik nooit enige invloed tot opwekking van 't volksbewustzijn zou hebben kunnen uitoefenen.
J.H. Deibel. |
|