die haar beleden. Wel leefde hij in een protestantsch midden. Hij bezat nooit de wezenlijke eigenschappen van eenen protestant. Men behoort, door zijne overleveringen en door zijne familiebetrekkingen, tot eene partij. Lang blijft men er in volharden. Het kost moeite, zelfoverwinning al deze banden te verbreken, doch hetgeen op 's harten grond leit, welt naar boven. Hetgeen lang onbewust was, wordt duidelijker; men doet zijn besluit kennen, wanneer het reeds lang vaststond; de eigenlijke overgang is zoo geleidelijk, dat niemand juist kan zeggen, wanneer hij wezenlijk tot stand is gekomen.
Hij bracht Rubensiaansch werk voort, omdat hij Rubensiaansche kunstprinciepen had, omdat hij en de schilder tot hetzelfde volk behoorden, omdat de invloeden, die Rubens' karakter hadden gevormd. ook Vondels kunstgeest hadden ontwikkeld.
Talrijke voorbeelden zou men uit Altaargeheimenissen, Joannes de Boetgezant, Bespiegelingen van Godt en Godsdienst, Lucifer, Maria Stuart kunnen aanhalen. Het zijn Vlaamsche werken. Zij zijn Vlaamsch door de opvatting en door de bewerking. Dat men, uit Vondels tijd, een werk aanwijze, in den aard der aangehaalde stukken. Dat men mij Nederlandsche werken doe kennen, zij mogen van Roomschen of Onroomschen vervaardigd zijn, waarop de kleur van den grooten meester te bemerken zij. Nemen wij de schilderkunst, waarin een volk, evenals een individu, bij uitstek, zijn innigst zielsgevoel lucht geeft. Noord-Nederland verwierf daarin, in Vondels dagen onsterfelijken roem, juist omdat het met zulke ongeveinsdheid, met zulke rechtzinnigheid, zijn eigen gemoedsleven vertolkte. Welnu, tusschen de heerlijke meesterstukken, die toen voortgebracht werden, is er geen enkel, zij mochten door Protestanten of Katholieken vervaardigd zijn, dat naar Vondels hart is. Jan Steen, Paulus Potter, Wynants, Van Ostade, en hoe die weergalooze meesters ook heetten, waren echte Hollanders, realisten van top tot teen, en tevens diepe opmerkers. Het werkelijke leven volstond hun om groote dichters te wezen. En, zoozeer was Vondel in den geest van Rubens en de Vlaamsche school opgegaan, dat hij er zelfs onrechtvaardig om was. Hij, die zoo ontvankelijk was voor de schoonheid der beeldende kunsten, wiens hart, tot zijn laatsten snik voor den roem van Holland blaakte, spreekt nergens over die groote schilders, welke de Nederlandsche Republiek zulken zuiveren roem verzekerden, terwijl hij onophoudelijk de loftrompet hunner Vlaamsche evenknieën steekt, en, onbewust in hunnen trant arbeidt.
Hij dacht en gevoelde als een Zuid-Nederlander. Hij is aldus een Zuid-Nederlandsch kunstenaar.
Citaten uit G. Segers, Vondel een Zuid-Nederlander, Dietsche Warande, '99, No. 1.