Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Beperking.'t Program van de lagere school is wel niet zo groot als dat van de middelbare, maar 't mag zich toch ook wel laten zien. Want er wordt les gegeven in a lezen, b schrijven (werktuigelik schrijven), c rekenen, d de beginselen der Nederlandse taal, e die der Vaderlandse Geschiedenis, f die der Aardrijkskunde, g die van de Kennis der Natuur, h het zingen, i de eerste oefeningen van het handtekenen, j de vrije en orde-oefeningen der Gymnastiek (opzettelik als nieuw vakje voor de lagere school bedacht en in elkaar geknutseld) en k de nuttige handwerken voor meisjes. Zo heeft dus de lagere evengoed als de middelbare school haar nauwkeurig afgepaste vakken en ook zelfs 'n afzonderlik vak voor de taal. 'n Onderdeel van de taal is weer 't stellen.Ga naar voetnoot1) Met het program in de hand is 't duidelik, niewaar? dat stellen dus maar 'n klein weinigje van al de tijd kan eisen. 't Wordt niet eens afzonderlik genoemd. En toch zal niemand het overdreven vinden, als we van 'n jongen of 'n meisje van twaalf jaar eisen, dat hij of zij 'n goed opstel maakt in eigen taal over 'n bekend onderwerp, dat zo'n leerling over elk deel van z'n kennis zich vaardig en gemakkelik kan uitschrijven. Maar nu heeft de school met al haar vakken al zoveel te doen, dat 't nodigste er bij inschiet. Elk vak krijgt z'n uurtjes, de Geschiedenis, de Aardrijkskunde en de Kennis der Natuur, 't laatste niet te vergeten: dat bevat, zo is nu de mode, tegenwoordig net zoveel opvoedende kracht als 't hele overige onderwijs met mekaar. En zo staat in de wet de Nederlandse taal óók afzonderlik en trouw aan deze titulasie leert de onderwijzer - getuige de vele drukken van afzonderlike taal- en stelcursussen - de kindertjes óók afzonderlik, gescheiden van de inhoud, de zaak, in 'n afzonderlik uur, de taal als vak van kennis. Heuse grammatica, spelling, geslacht en naamval, allemaal bijkomende zaken, die enkel de vorm betreffen, zijn hiermee op school voor de kindertjes gewichtige punten van beschouwing geworden. Maar dit is niets dan 'n misverstand: ìmmers men heeft de taal van haar wezen, de zaak, gescheiden, zodat enkel de vorm overbleef. Taalonderwijs behoorde echter áán te sluiten bij 't zaakonderwijs: 't onderricht in de Vad. Gesch., de Aardrijkskunde en de Kennis der Natuur moest tegelijk taalonderwijs zijn, zoals dan ook op sommige scholen 't geval is. Deze vakken van kennis toch zijn de magazijnen van de taal, ze bevatten de stof voor de opstellen, de aanleiding tot spreken en schrijven. Ze hebben slechts waarde om de taal, want wat is kennis, indien 't kind ze niet in klank en teken kan openbaren! | |
[pagina 36]
| |
Door de taal van haar inhoud te scheiden wordt er wel wat taalkunde, taalvormen, op school geleerd, maar leert het kind niet met en door de taal over z'n kennis beschikken, 'n vrij opstel maken; de natuurlijke band die de kennis bijeenhoudt, wordt verbroken. En men slaat de handen in elkaar van verbazing over 't snel vervliegen van 't geleerde, maar 't moest eer verwondering wekken, dat er noch iets blijft hangen. De pedagogen zoeken in alle richtingen naar concentrasie-plannen. De éne vindt in Slöjd al de nagels, waarmee hij 't hele getimmerte aan mekaar kan spijkeren, 'n ander oordeelt, dat een etiese band al de kennis moet samensnoeren en haar dienstbaar maken aan éen doel: 't willen; maar niemand schijnt op te merken, dat het natuurlike centrum, het stellen, willekeurig, ja, opzettelik gescheiden wordt van de zaak. De taal ontstaat uit de zaak en omgekeerd herhaalt, bevestigt en versterkt zij 't gegeven onderricht. Niet ongestraft, integendeel slechts tot beider nadeel, wordt deze twee-eenheid verbroken. En wat voor taal wordt dan noch in die afzonderlike uren voor taal en ook bij de leesles op school onderwezen! Alsof 't er om te doen was 'n jongen te leren, dat taal heel wat anders is dan hij van z'n moeder heeft geleerd, om hem dus 't gebruik van eigen taal voor goed af te leren, krijgt hij niets anders te horen of te zien dan aangeklede, zogenaamd mooie, Zondagse taal. Zo tracht de school uit te roeien, wat de natuur geeft, en de taal in 't kind te vervangen door taal van anderen, ‘mooie’, geijkte, maar zielloze taal. En dat lukt maar al te goed. Men kan kinderen heel wat wijs maken. De school berooft de jonge mensch van z'n eigen taal, maar 't gelukt haar niet de aangeleerde er voor in de plaats te stellen. Zo slaat de school 't kind vleugellam, terwijl ze zich moest inspannen 't uit te rusten, te wapenen voor de strijd des levens. Niemand, die de school kentGa naar voetnoot1) zal dit kunnen tegenspreken. Schooltaalcensoren bekennen 't openhartig: ‘Strikt genomen liggen oefeningen in het maken van een vrij opstel buiten de grenzen van het lager onderwijs. Zelf de stof bijeen te zamelen, die in te deelen en de onderdeelen dan naar eisch te behandelen, is een taak, die hooger ontwikkeling eischt dan de lagere school kan geven. Het gaat met het stellen als met zoo menige kunst: de zelfstandigheid komt eerst heel langzaam voor den dag, als er natuurlijk zelfvertrouwen genoeg is verkregen door de voorafgaande oefening en leiding.’Ga naar voetnoot2) Hier wordt dus ronduit gezegd: 'n Kind kan op school niet zover komen, dat het 'n vrij opstel maakt. En 't is zo. Want de afzonderlike schrijftaal, die voor de jongens 'n vreemde taal is, wordt ten eerste gescheiden van haar inhoud, de zaak, en bevat ten tweede enkel taal, die buiten 't kind ligt. Die gepatenteerde, geijkte boeke- of schrijftaal moet eerst eigen taal verdringen en dan de plaats van deze innemen. Eigen taal verleren gaat, | |
[pagina 37]
| |
maar 't kind van twaalf jaar komt niet zover dat 't zich flink bedienen kan van de aangepreekte. Nu staat de leerling machteloos, z'n wapen, z'n eigen taal is hem uit de hand geslagen, de school, die hem voor 't leven moest voorbereiden, heeft hem z'n orgaan, z'n ziel ontroofd en hem er 'n dood ding, 'n houten zwaard voor in de plaats gegeven. En men beklaagt zich dat de resultaten van 't volksonderwijs niet schitterend zijn! Hoe wordt de kostbare, korte tijd van 't schoolgaan verbeuzeld met vakonderwijs! Och! dat de school 't kind één ding leerde: 't schriftelik zo goed als 't mondeling gebruik van eigen taal! Men mag de lagere school gebrekkig noemen met haar grote klassen voor schraal bezoldigde en vaak half opgeleide onderwijzers, 't noodlottig schoolverzuim en 't vroeg verlaten der school, des te meer moest men er op bedacht zijn in beperking de kracht te zoeken, in de taal 't middel aan te grijpen de zaakkennis te herhalen, te bevestigen en te concentreren, in de school alleen maar onderricht te geven in spreken, schrijven, lezen, stellen en rekenen, d.i. in taal, schrijven en rekenen, àl 't andere, aardrijkskunde, geschiedenis en kennis der natuur slechts te beschouwen als onderdeel, inhoud van de taal en aanleiding tot het stellen. De zaak is de bron van de taal. Zaakonderwijs is taalonderwijs. Zaak en taal zijn één. Elke zaak heeft haar eigen taal en deze wordt het duidelikst door en met die zaak. Voorzeker, 't lager onderwijs, waarvan 't heet dat het overal van Rijkswege voldoend wordt gegeven - goed schijnt de Staat 'n te hoge eis te zijn - is onvoldoende, maar door de school zo in te richten, dat de taal van 't kind telkens al 't geleerde herhaalt, bevestigt en verwerkt, stelt men haar ten minste in dienst van 't kind, terwijl het tans met geweld moet worden opgezeuld tot de hoogte van de schrijvers van onze schrijftaal, onze eerste dichters en proza-schrijvers (naar wier modellen ons Nederlands is geconstitueerd), z'n kinderlike iedeetjes moet leren uitdrukken in vreemde, aangepreekte taal van deftige, oude pruiken. En terwijl men zo z'n best doet op school de natuur uit te drijven om versleten, dode vormen in de plaats te stellen van 't levend woord, komen de heren, die de lakens uitdelen op 't gebied van dit afzonderlik taalonderwijs op de lagere school ons doodleuk vertellen: ja, wij proberen 't wel, maar 't lukt niet. 'k Zou zeggen: waarom begin jullie er dan mee? Maar als leerplicht komt en er kwam meteen 'n goed geregeld herhalingsonderwijs tot minstens vijftien jaar, - klaar was 't! 't Zou lukken. Eigen taal zou worden uitgedreven en de dode, zinledige vormen van 't nietszeggende algemene de plaats komen innenen van 't levende woord: zieleklank. Tans is 't noch ellendiger gesteld. De school slaagt er wel in eigen taal voor 't schriftelik gebruik te doden, maar er iets anders voor in de plaats geven, daarvoor is geen tijd. Hoe ellendig is de toestand van de massa ten opzichte van de taal! Daar woelen en krioelen in bonte massa honderd-duizenden dooreen, allen uiting gevende in klanken aan wat er in hen opdoemt, aan gevoel, gewaarwording, | |
[pagina 38]
| |
wens, behoefte, gedachte, aan al de openbaringen van hun innerlik bestaan. Maar van al die taalsprekende duizendtallen kunnen slechts enkele weinigen schriftelik uitdrukken wat er in hen woelt en bruist en kookt. En waarom? Omdat de ‘School’ de taal van zogenaamde schrijftaal heeft aanvaard als haar taal en die aan 't volk opdringt, in plaats van hun eigen taal; omdat de school 't volk in de waan heeft gebracht, dat 't niet anders schrijven mag dan zo als zij 't leert. Daardoor is de mening ontstaan dat eigen taal slechts gesproken en niet geschreven mag worden, dat de massa zich op schrift niet mag bedienen van de zieleklanken, die de hoorbare vertolking zijn van hun innerlik leven, dat men noch al geletterd moet zijn om te kunnen schrijven (stellen); daardoor is 't volk beroofd van 't schriftelik gebruik van eigen taal. De school heeft de massa misleid, ze heeft 'n klove gegraven tussen 't volk en z'n taal, 'n klove niet te dempen noch te overbruggen door onderwijs. Maar met welk recht verkondigt de schoolmeester dat men niet zou mogen schrijven zoals men spreekt? Allerminst past het hem, zelf uit 't volk gesproten, zich op z'n aangeleerde, vreemde dode-vormentaal te laten voorstaan, zich daarvan een voetstuk te maken tot eigen verheffing. De taal is de mens gegeven om z'n gedachten uit te drukken. Geen beschaving, geen school, geen tradiesie kan deze waarheid te-niet-doen. En geen geijkte termen, geen would-be beschaafd-zijn, geen dode-vormen mogen de massa afhouden van 't schriftelik gebruik van eigen taal. Niet langer mag de opvoeding op school 't kind beletten zich uit te spreken, zichzelf te wezen, niet langer mag het taalonderwijs er op ingericht zijn 't kind z'n gedachten te leren uitdrukken in taal van anderen, ze te verhullen in andermans kleren. Hoe groot is 't gezach van de Leugen, dat 't hele volk voor haar in 't stof ligt gebogen! dat het zich laat aanleunen z'n eigen taal niet te kennen en die op school te moeten leren, z'n eigen taal, waarvan 't zich toch sprekend bedient, die in z'n boezem leeft, éen is met z'n denken, voelen, willen, een deel is van hem-zelven. 't Is 'n eis van humanieteit, de zotte waan te verdrijven dat er 'n afzonderlike schrijftaal zou bestaan, de klove te dempen, die zogenaamd-beschaafd van zogenaamd-onbeschaafd scheidt. En eerste regel bij 't stellen op school is: Wat 'n kind kan zeggen, kan (en mag!) 't neerschrijven! En daarmee vervalt alle moeilikheid bij 't stellen. Wat de heren den Hertog en Lohr zeggen van indeling der stof, heeft niets met stellen te maken. De indeling en onderindeling komen vanzelf door de leerstof, die geregeld, naar de bevatting van de leerling, is behandeld, besproken, ordelik mondeling is saamgevat, afgedeeld met en in de eigen woorden van de leerling, 't opstel is klaar vóór 't wordt gemaakt, alleen 't neerschrijven op papier ontbreekt er aan. 't Stellen is niet iets afzonderliks, maar zit vast aan de behandelde zaak, 't is taal, die rechtstreeks uit de kennis voortvloeit. Deze wordt bij 't neerschrijven mondeling opgezegd en dit neergeschreven verslag is 't opstel. De geschreven taal is dus de vooraf gesproken taal. Afzonderlike schrijftaal bestaat niet! | |
[pagina 39]
| |
'n Opstel naar aanleiding van 't zaakonderwijs kan slechts moeilik zijn, als de behandelde zaak, de leerstof, boven de bevatting van de leerling valt of niet voldoende is uitgelegd, niet helemaal is begrepen, dus als 't onderwijs niet deugt. Maar 't is telkens 'n geleidelike oefening, moet dit wezen, wanneer de leerstof past voor 't kind en volkomen duidelik is behandeld. De taal vergezelt het onderwijs, schrijdt gelijkelik voort met het onderwijs, vormt een juiste afbeelding van de opgenomen leerstof, als opstel is ze 't verslag van 't kind van 't geen daarvan tot z'n zielseigendom is geworden. 't Is de krachtmeter van 't onderwijs, de noodzakelike herhaling en de meest geleidelike zelfwerkzaamheid na elke les. Zo'n opstel is onmisbaar om de leerstof en 't is de aangewezen steloefening na elke les in nuttige kennis. Op deze wijze vloeit het opstel voort uit de Vad. Geschiedenis, de Aardrijkskunde en de Kennis der Natuur en wel uit het levend woord van de onderwijzer bij dit onderwijs en kan ook verbonden worden aan de leesles, indien deze werkelike taal. d.i. taal met ziel, en verwant aan de kinderziel, bevat. 't Opstel is 't middel ter herhaling en bevestiging, ter uitbreiding en ter verwerking van 't geleerde, 't stellen verbindt de pas verworven kennis met het vroeger geleerde, legt schakels tussen de delen van de gehele zielsinhoud. Stellen heeft tot voorwaarde langzaam, geleidelik denken d.i. ontleden en samenstellen, uit-elkaar-nemen en weer-anders-in-elkaar-zetten, allerlei kombinasies maken, die als draden de gehele zielsinhoud aaneenrijgen. De taal is de band, die 't geleerde bindt aan de ziel, 't stellen is de concentrasie van al de verworven kennis. Maar de school met haar afzonderlijke schrijftaal zegt tot het kind: dit moet je leren en dat moet je neerschrijven, dit deugt niet en dat is niet beschaafd, je eigen taal is geen goeie taal, die mag je niet schrijven. En zo berooft de school zich en 't kind van de beste en krachtigste faktor van ontwikkeling: 't stellen, 't schrijven over bekende onderwerpen. 't Is de taak van de school de taal weer te brengen bij 't volk, de scheiding weg te nemen tussen schrijf- en spreektaal, alle beletselen op te ruimen, die de geschreven taal verhinderen gemeengoed van allen te zijn. ‘De taal is gansch het volk,’ laat dat zo wezen voortaan, want zo moest het zijn. En zo zou 't ook zijn, als de (akademiese!) school niet tussen beide was gekomen. Eén van die beletselen is de moeilike spelling van De Vries en Te Winkel. Ze is moeilik en onprakties, enkel reeds omdat ze niet trouw blijft aan dit éne beginsel, dat meer waard is dan alle andere en daarom alleen gevolgd moet worden: de geschreven taal moet zoveel mogelik de zuivere afbeelding zijn van de gesprokene. Geen schijngeleerdheid, geen dode-vormenrommel, geen would-be beschaafd zijn mag 't volk afhouden van 't schriftelik gebruik van z'n taal. En daarom is de Vereenvoudiging 'n zaak van gewicht, 'n volksbelang, 'n daad van humanieteit, en ze zal 'n grote stap zijn op de baan der ontwikkeling van 't algemeen, zodra openlik op de scholen voor lager en middelbaar de Nieuwe Spelling zal hebben gezegevierd. Mag dit tijdstip spoedig komen!
Sliedrecht. C. Groustra. |
|