Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
Kleinigheden uit de spraakleer.
|
ík, ik, 'k | naast | míj, mij, me. |
jîj, jij, | naast | joú, jou, |
híj, hij, -ie | naast | hém, hem, 'em, |
zíj, zij, | naast | háar, haar, 'er, |
wíj, wij, we | naast | óns, ons, - |
zíj, zij, | naast | hún (hén), hun, (hen), - |
Bij een paar zelfs maar één:
je
ú, u,
ze,
Bij heel enkele komt een derde ‘vorm’ voor: b.v. wie's hoed is dat.
En nu 't gebruik van deze ‘vormen’?
Dan kan men spreken van een onderwerpsvorm; en een niet-onderwerpsvorm, oftewel korter: bijvorm.
't Voordeel van deze benaming die de feiten juist aangeeft, is dat dan ‘ongedwongen’ verklaard wordt: ‘als ik hèm was’.
Men zíet dan hoe onjuist het zeggen van de Taalzuiveraars is: eigelik moe(s)t het hìj wezen; want 't is hier naamwoordelik gezegde; en dit staat in de eerste naamval! Alsof 't Nederlands-van-nu zich moest regelen naar voorschriftjes van de latijnse grammatica.
Wat doet latijnse grammatica in ónze spraak-leer?
Het gebruik van hem hier is wel 't gevolg juist dat hij als subjektsvorm werd gevoeld; en hem in al die ándere gevallen stond.
Zo komt dan deze vorm voor als:
objekt,
dadelike bepaling
(zonder of met voorzetsel), alias ‘meewerkend, belanghebbend voorwerp’,
achter voorzetsels. -
Zo hoort men 't dus heel veel als níet-onderwerp: reden te eerder om dít ook in 't
naamwoordelijk gezegdeGa naar voetnoot1)
te gebruiken. -
B.H.
- voetnoot1)
- Vgl. het engels: if I were him, it was me:
't frans: c'est moi, c'est toi.