Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHulsterloe in Reinaert de Vos.Dit artikel is een gedeelte eener studie, die uitsluitelijk over de plaatsnamen van den Reinaert handelt en voor titel heeft: De Toponymie van den Reinaert. Was Hulsterloe dus tevens een bosch en eene wildernis, een der meeste, welke in eenig rijk bestonden; in een half (volgens p heel) jaar ontmoette men daar noch man noch wijf, ten minste bij de bron Kriekepit. En het lag in het oosteinde van Vlaanderen. Een ‘moer’, eene ‘warande’, eene ‘woestin’ - waar de hazen zelve honger en armoede leden, - zoo afgezonderd dat de valsche munter, Simon (of Reinout)Ga naar voetnoot1) de Vries er gerust zijn snood ambacht kon uitoefenen. Uit deze oorkonde mag men, met Serrure, opmaken, dat Hulsterloe niet gansch uit een woud bestond; er bevond zich een moer, er waren weiden en meerschen en andere bijhoorigheden. Het gezegde van den Haas: ‘daer en was te biten noch te eten’ moet dus - reeds in 1136 - als eene grootspraak beschouwd worden. | |
[pagina 552]
| |
Het moet den lezer verwonderlijk schijnen, dat men, in 1442, nog te Kieldrecht (op welks grondgebied Hulsterloe lag) een uitgestrektheid land had, genaamd den Simon (vrgl. met Simon den Vries, den valschen munter). Het Hulsterloe van den Reinaert lag op Kieldrecht; het gehucht heet nu Kouter. De volgende redenen nopen ons dit besluit te nemen: 1. Dit Hulsterloo lag -in het ‘oostende’ van Vlaanderen; 2. Het lag in het land van Waas, ‘int soete lant’ van den dichter; 3. Het was eene vermaarde bedevaartplaats in de Middeleeuwen; 4. Daar vond men de Kreke, eene beek, welke in de Westerschelde bij Saaftingen vloeide; men vindt er nog een gehucht, de Krekelmuite; en in beide namen heeft men het eerste deel van het Kriekeput van den Reinaeet; 5. In de 15de eeuw (1442) vond men op Kieldrecht nog een stuk land, genaamd den Simon, een ander de Woestijne, en een derde de Wildernesse - drie namen, welke men in de teksten van den Reinaert ontmoet; 6. Eindelijk spreekt eene oorkonde van 1269 van eenen Willelmus Clericus, die te Hulsterloo woonde, en men weet, dat de dichter van Reinaert I, Willem heette: ‘Willem, die Madock maecte.’ Citaten uit Is. Teirlink, in Dietsche Warande. [Op deze studie komen we terug. B.H.] |
|