Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 539]
| |
Woordverklaring.Hagendevelt.Dr. A. de Jager heeft het indertijd in De Taalgids van 1859, bl. 78 vlgg. aannemelijk zoeken te maken dat bovengenoemd woord zijn ontstaan zou te danken hebben aan den hoofdpersoon van een romantisch verhaal, De Gestrafte Ontschaking enz., door S. van Hoogstraten in 1669 uitgegeven. De hoofdpersoon heet Veldvoogd, doch krijgt den naam van Haegaenveld, nadat hij een' reus die ‘ten Haeg’ woonde had overwonnen, waarop diens slot bestormd werd door de krijgslieden van Veldvoogd onder den oorlogskreet Haeg aen Veld(voogd). Vandaar zou Haegaenveld eerst gebruikt zijn voor een voortreffelijk persoon in het algemeen, en daarna ook voor eene zaak, hoe dan ook, voortreffelijk in hare soort. Die verklaring schijnt thans wel vast te staan. Van Dale nam ze over in zijn woordenboek en ook in het Woordenboek der Nederlandsche Taal kan men ze lezen deel V, kol. 1336. De verschillende vormveranderingen, welke haagaanveld (hageneveld, haagnevelt, hagen en veld, haag en veld, hagendevelt) onderging, zouden dan aanduiden ‘dat de kennis aan den oorsprong der uitdrukking’ (De Jager) verloren raakte. Er is evenwel reden om aan de juistheid dezer verklaring te twijfelen en wel eenvoudig, omdat vóór het jaar 1669 het woord hagendevelt (hagenevelt) in den zin van ‘puikpuik’ voorkomt. Men vindt het reeds in Noosemans Beroyde Student van 1646. Als Gregorius, de student, door zijn vermeend tooveren gebraad, brood en wijn te voorschijn gebracht heeft, vraagt hij den boer Volckert: Wat dunckje nou vrientje, of ick niet louter toov'ren kan? waarop Volckert antwoordt: Hagendevelt van de korte Warmoes-straet, schijt aller boeven vaertje,
Schijt vuurspuwer, schijt goochel-tas, schijt ocus-bocus kaertje,
't Is al maer kinder-spul: want deuse giest toovert op een tijt
Soo rijckelick de kost, daer jy soo menigen dach om verslijt.
(Het Ned. Kluchtspel in de 17e eeuw, bl. 245, vs. 144-148).
Voorts hooren we in Van Paffenrode's Klucht van Filibert (1657) Bely | |
[pagina 540]
| |
vragen, als zij den ouden verliefden dwaas om den tuin heeft geleid: ‘Wat dochtje van dien handel?’ Weerhaan, haar vrijer en medeplichtige, kan haar niet genoeg prijzen en antwoordt: ‘Je bent (een) hagenevelt van alle vrouwen.’ Ook Joos Klaerbout gebruikt het woord vóór 1669 in De Klucht van 't Kalf (1662): Maer, ey-lieve, siet 'et Kalfje eens van tusschen sijn beenen door,
Voelt het eens aen sijn Navel, en aen sijn gevleesde Schouwer,
Het is soo schoonen Kalf als ick oyt verkocht heb aen een Beenhouwer,
Het is een hagene-velt van een Kalf, zijt ghy 'er mee gedient?
(Het Ned. Kluchtspel in de 17e eeuw, bl. 433, vs. 20-23).
Ten laatste kan men het nog lezen vóór het jaar 1669Ga naar voetnoot1) in Fockenbroch's De Eneas van Virgilius in zijn Zondagspak, 1e Boek (1665): Omzingeld van veel Griekse Heeren;
Waaronder, schoon hy in gevaar
Was, van het hagjen in te schieten,
Hy 't zo braaf op een hakken steld,
Dat in het Griekse bloedvergieten
Hy wel mocht roepen haagnevelt.
en in zijn Tymon van Lucianus Tooneelschgewys uitgebeelt (in 1667 of 1668, het jaar waarin hij naar de Kust van Guinea vertrok): In 't pannelicken is hy handig,
In 't vloeken roept hy haagnevelt,
't Bedrog verstaat hy heel verstandig.
(Dertiende Tooneel).
Met deze plaatsen voor ons zullen we de gissing van Dr. De Jager betreffende de herkomst van Hagendevelt wel moeten prijsgeven en naar eene andere uitzien. Wellicht dat de aangehaalde plaats uit Noosemans Beroyde Student ons den weg wijst, dien wij op moeten. Halma schrijft in zijn woordenboek achter hagendeveld ‘word van de omroepers van zommige eetwaren, en ook altemet van andere menschen gebruikt, om te betekenen dat het geen zy te koop hebben, uitmuntend goed is.’ In De Uithangteekens in verband met Geschiedenis en Volksleven door Mr. J. van Lennep en J. ter Gouw (Leiden, Sijthoff) lezen we bl. 98: ‘Elders ziet men ...... en, om bluf te maken, de Hagendeveld van Stoelen’ (groote overvloed, zetten de schrijvers er achter; het komt me voor dat het ook hier de gewone | |
[pagina 541]
| |
beteekenis van ‘puikpuik’ heeft). Voorts op bl. 250: ‘Namen om opgang te maken ontbreken niet. Oudere van dezen aard waren voor winkels: de Allemansgading, de Hagendeveld; thans klinkt dat: de Bazaar, Centraal-kleedingmagazijn, en vooral Specialiteit van ..... Ook de Concurrent is in onze dagen een geliefkoosd winkel-opschrift.’ Zou het nu niet mogelijk zijn dat in de Korte Warmoesstraat, waarvan Volckert spreekt, een man met den naam Hagendevelt in dien tijd woonde, die bij het volk bekend stond als een uitstekend goochelaar, vuurspuwer, als een Bosco of Bamberg van latere dagen, en dat zoo van lieverlede de naam ‘Hagendevelt’ synoniem is geworden met het woord ‘uitstekend’? Hoe voortreffelijk evenwel Hagendevelt ook moge zijn, in de oogen van den boer is Gregorius grooter toovenaar. Utrecht. P.H. van Moerkerken. |
|