Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
Woordverklaring.Buiten-beentje.De oude etymologieën, die men hiervan gegeven heeft, laten we rusten. En tegen de betekenis-ontwikkeling, die ze geven, èn tegen de klank-veranderingen die ze aannemen, zijn meer of minder grote bezwaren aantebrengen. Dr. Kluyver wees indertijd al op een uitdrukking, die op weg helpt.Ga naar voetnoot1) ‘Jupiter (is) of verbloemt, of door overspel .... u ware vader: kiest wat gij wilt, of dat Jupiter u versonne vader is, of dat gij buitens beens geraapt sijt, valenlijn, Ovid. 2, 192.’Ga naar voetnoot2) Vergelykt men daarmee de friese uitdrukking voor een ‘oerwinling’: ‘hij (of sy) is oer 't bil wipt,’Ga naar voetnoot3) dan blijkt er gedoeld te worden bij 't woord buitenbeentje, op de tegengestelde, op de andere wijs, dan waarop iemand gewoonlik ‘gewonnen’ wordt. Die aanduiding verklaart dan ook, waarom 't woord gewoonlik alleen gebruikt wordt van ‘buiten echt geborenen’, en niet van kinderen van paren die buiten de wet samen leven. Uit oudere ‘kluchten’, en ‘Heimelicheden van man ende vrouwe’ laat zich zeker wel meer aanwijzen tot adstruksie en illustrasie van deze plastiese terminologie. Wat in 't grote woordenboek is opgenomen spreekt er niet tegen. Het wijst alleen er op dat de termen ‘binnens beens salven’, ‘spelen’, en ‘daarmede nauwverwante uitdrukkingen’ betekenen, ‘met eene vrouw lijfsgemeenschap hebben,’ b.v.: ‘Dat vrouken riep ... salft mi ... noch eens ... als binnens beens Oft ick ontsinne, Antw. Liedb. 297, Om dat wi eens, al binnens beens
Speelden met venus brande...
Bleef onsen maechdom te pande.
Antw. Liedb. 257.’Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 458]
| |
Kluyver neemt daarbij voor ‘buitenbeentje’ een enigsins andere betekenis-gang aan: ‘Een “overspeler” is iemand die zich niet houdt “binnen de benen” van zijn eigen vrouw.’ Maar uit de citaten die voorafgaan, volgt m.i. deze konkluzie niet; op deze laatste woorden vindt men ook nergens énige toespeling. Integendeel, van de ‘eigen vrouw’ is in 't geheel geen sprake. Ook is de verklaring wat te abstrakt, te weinig zinlik.
B.H. | |
Flatteren.In het Eerste Tooneel van Bernagie's Kluchtspel ‘Het Studente-leven’ zegt Anna tot haar meid, die ze met eene boodschap uitstuurt: ‘Maar flatter onderwegen niet, komt ras wêer, of jy meugt schroomen’; de meid antwoordt: ‘Juffrouw, ik zal vliegen, en ben zo dadelyk wêer hier.’ In zijne Woordenlijst van Drie Kluchtspelen der 17e eeuw verklaart Dr. Van Helten flatteren met ‘slenteren’, en voegt er bij: ‘Het staat in plaats van fladderen, evenals zitteren voor sidderen. Zie op dadelijk.’ Daar wordt verwezen - ter opheldering van het zich voordoen van de scherpe in plaats van de zachte tongletter - op analoge gevallen als datelijk, eintelijk, besoetelen, beeltenis, enz. Dat alles maakt zijne verklaring hoogst aannemelijk, vooral als we in het antwoord van de meid op het woord vliegen letten. Toch meen ik aan het werkwoord flatteren eene andere en wel de oude beteekenis hier te mogen toekennen, hetgeen dan ook door mij gedaan is in de Woordenlijst van Het Nederl. Kluchtspel in de 17e eeuw. De Jager vermeldt in het Woordenboek der Frequentatieven boven aangehaalde plaats uit Het Studente-leven ook onder fladderen, zeggende: ‘In deze beteekenis vindt men ook flatteren gebezigd,’ doch de m.i. juiste beteekenis van dit werkwoord staat bij hem iets verder onder flateren, snappen, waar we uit de Negenthien Refer. int Sot 25 lezen: Comt 's werelts gecxkens hier, comt uyt alle contreyen,
Die u gaerne bemoeyt met flatt'ren en clappeyen.
Bernage laat, zoo komt het mij voor, de juffrouw tot haar dienstbode zeggen: ‘babbel niet onderweg en kom gauw terug.’ Flateren gebruikt Joan Pluimer als snappen in het ‘blyspel’ Krispyn Starrekyker (1709), waar in het Zevende Tooneel Gregorius roept: Wat leg je daar te flateren met de jongen? is het hier van 't mal?
Jy moet weeten dat hier van avond een Heer logeeren zal
Daar my aan gelegen is, verstaa je dat, met al je snappen?
| |
[pagina 459]
| |
In de kluchten der 17e eeuw herinner ik me niet het w.w. flateren (flatteren) in die beteekenis ergens te hebben aangetroffen, wel geflater, gepraat. In de Klucht van Pieter Soet-vleys (1632) houdt deze 's avonds laat voor het venster een praatje met zijn nicht Ariaentje Smeerte-borst. Hare moeder hoort het en roept: Wat doet daer Ariaen, soo langh dat venster op?
En was ick boven maer, je kreegt wat om de kop,
Dit is soo staegh te doen met alle dit geflater.
In de 16e eeuw komt het voor in tspel van Sinte Trudo.Ga naar voetnoot1) Den hofmeester van den bisschop verdriet het Trudo te moeten dienen. Een edelman herinnert hem aan diens grafelijke afkomst, aan de rijke geschenken door hem aan de kerk gegeven enz., doch de hofmeester antwoordt: Het es een lantloopere, wat ghy veel flatteert,
Een ongheschaeft hout en een ydel vat! (vs. 1921-22.)
en vervolgens als de edelman met veel ophef gewaagt van Trudo's leergierigheid, zegt hij: ‘Hoort doch desen flat!’ Blijkbaar beteekent dus flatteert - welke vorm voor flattert staat om te rijmen met ‘gheincorporeert’ en ‘gherenuncieert’ - hier niet vleit, doch snapt, praat. Vóór de 16e eeuw schijnt het niet voor te komen; althans het Mnl. Woordenboek vermeldt alleen flatteren, vleien. - Op flater maakt Franck ook gewag van een mhd. flatteren, ‘babbelen’. Plantin noch Kiliaen vermeldt het; wel vindt men bij den laatste een w.w. pladeren, blaterare, importune loqui, garrire, en bij Schiller en Lübben pláderen, snacken, snateren, fabulari, garrulare.
Utrecht. P.H. van Moerkerken. |
|