Nieuw en oud.
‘Een toonkunstenaar denkt al heel veel gedaan te hebben als hij - buiten zijn muziek om, eens iets lezen gaat. De meesten van hen zijn eenige eeuwen ten achter en verplicht te beginnen met eerst de klassieken te verorberen; zoodoende zijn zij, of ten eenemale onwetend van al wat maar eenigszins op direkt-levende literatuur lijkt, of nog zóó bezig in de 16de en 17de eeuwsche letteren dat Bilderdijk hun al héél modern voorkomt. Onze musici - behoudens een enkele uitzondering - voelen al heel weinig voor de ineensmelting van de kunsten; ze vergeten dat hunne klanken evengoed kleuren, lijnen, gedachten bezitten moeten, als, dat het woord van den Dichter, muziek en kleuren en lijnen, de kleuren en lijnen van den schilder klanken en gedachten bevatten; ze vergeten den Eéngalm van de Poezie der kunst.
Toch is het werken voor den toonkunstenaar in de nieuwe voeling van z'n wereldconceptie zooveel minder bezwaarlijk als voor den litterator, al is de eerste evengoed blootgesteld aan de horribele peuterbegrippen van z'n z.g. oudere kunstbroeders die den wierook om hun eigen altaartje zoo dik maken dat ze het buiten hen staande, van anderen zichtbare, altijd met een goordoffen tint zien zonder dat ze rekening meenen te moeten houden met den strijd die zij gestreden hebben om dit hun altaartje machtig te kunnen worden. Voor den toonkunstenaar is het vrije werk gemakkelijker omdat z'n arbeid minder brutaal-direkt en positief kritisch den “mensch” aanspreekt die om hem leeft.’
De Arbeid, 1898, No. 1.
‘Marcellus Emants verheugt “Nederland” met een humoristisch-bedoelde schets, met een titel van drie regels: “Waarom Halm-Salm junior meende dat de Nederlandsche consul te Brussel zijn vader in staat moest stellen naar Holland terug te keeren.” Deze schets in dialckt-stijl geschreven, is zeker iets uit Emants' prilste jeugd. De athleet van Maurik heeft ook wel eens humor van dezelfde kracht ontwikkeld. Het liefst zouden wij er maar in zien een parodie op de methode “schrijven-zooals-men-spreekt,” en dàn heeft Halm-Salm enz. enz. als zoodanig verdiensten!’
Wat verder in deze aflevering is een kleine ruzie tusschen prov. Jan te Winkel en v.d.B. over het klankverschil tusschen de ae (gerekte open e) en de e (gerekte gesloten e).
Vroeger zei men waereld, kaerels, paerel, paers. Tegen het midden van deze eeuw zijn deze vormen allengs verdwenen, en men zei alleen nog maar wereld, kerel, parel, paars. Prof. te Winkel beweert nu, dat de vorm vaers gebleven is en dàt.... misschien opdat er geen verwarring zou komen met versch (= vers). Daarover loopt het.
(Hollandse Revue 1897, no. 8.)