Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
Kleine mee-delingen over boekwerken.Nederlandsche Spraakkunst, door J.C. Kummer. - Amsterdam, C. van Twisk, 1898. - f 1.90Al weer een Nederlandse Spraakkunst, noch wel met een dubbele reden geschreven. ‘In de eerste plaats, omdat ik meen, dat er behoefte is aan een werk, waarin de hoofdzaken uit de grammatica iets uitvoeriger besproken worden, dan zulks in de spraakkunst van Terwey geschiedt en dat aan den anderen kant toch weer minder omvangrijk is, dan de groote spraakkunst van Den Hertog. In de tweede plaats, omdat ik mij met verscheidene denkbeelden, in de meest gebruikte spraakkunsten meegedeeld of ontwikkeld, niet kan vereenigen. Zoo zijn mijns inziens b.v. de definities, die men gewoonlijk van naamvallen, personen, wijzen geeft, geheel en al verouderd en is het derhalve noodzakelijk, althans te trachten, ze door andere en betere te vervangen.’ 't Is werkelik een ernstige poging om een beknopte, maar voor onderwijzers voldoende spraakleer te geven, goed naar de nieuwe inzicht in Taal-leven, goed voor de onderwijzer. Deze zal, na het bestuderen van Kummer's Spraakleer, kunnen antwoorden op de feiten, die hem gevraagd worden. Hij zal tegelijk dat taalbegrip krijgen, dat hem vatbaar maakt om later de grammatica zelf te maken. D'auteur begint veelal met de taal van nu, en houdt veel meer dan enig grammaticus, terecht, rekening met het Taalgevoel. (Zie blz. 10/11, 13). Daardoor valt veel van de ‘grammaire raisonnée’ weg. Vergeleken dan ook met de bestaande, is deze Spraakleer een vooruitgang. Zowel wat er in staat over Woordvorming, - behalve de rechtstreekse afleiding (!) - als over naamvallen. Ook de sterke en zwakke verbuiging is beter waargenomen dan elders. Maar de wijzen en tijden zijn er niet op verbeterd.Ga naar voetnoot1) Ook d'indeling van de woorden is helderder uiteengezet dan veelal gebeurt. In onze partikels ligt een enorm kenmerk van eígen nederlands taal-eigen. Tracht ze maar eens in andere levende talen overtezetten! Natuurlik zijn ze ook daar. Maar dan eerst blijkt de moeilikheid van vertalen! Bij deze partikels kan met de historiese taalkunde noch wel wat toegelicht: daarom alleen acht ik in de tegenwoordige omstandigheden niet onwenselik een hoofdstuk ‘Hoe sommige voegwoorden aan hun tegenwoordige kracht zijn gekomen.’ | |
[pagina 397]
| |
Is dit een aanwinst in dit boek, er ontbreekt daarentegen een hoofdstuk over de overgangen, als bij Kaakebeen. Lang niet overal is ook gewezen op wat bij, aan en op de grenzen ligt; en dit is toch noch van meer belang voor goed Taalinzicht en voor goed Taalonderwijs, vooral van Levende Taal. Verder zijn er tal van goede opmerkingen intevinden over biezondere taalverschijnsels, die in andere spraakkunsten ontbreken. 't Zwakst is het histories werk in deze Spraakleer. Wel is dit zo spaarzaam en zo prakties mogelijk meegedeeld, maar daar lopen noch al fouten in, - trouwens niet meer als in de meeste Spraakkunsten. [Zo werd hulp zeker geen hialp, hiëlp, hielp (blz. 169)!] Naast het vele goeie, valt noch veel waartenemen van 't oude zuurdeeg. Schrijftaal wordt lang niet genoeg gescheiden van Spreektaal, d.w.z. 't biezondere van dichters, niet van wat algemeen is. Dan zijn vele van de omschrijvingen en mededelingen inkompleet of onwaar. Hinderlik is hier en daar 't gewichtig doen; zo blz. 68/9, en blz. 88/9.Ga naar voetnoot1) Naar 't mij voorkomt, - zal, zo de schrijver doorwerkt, vooral zich klaar en helder maakt wat hij in sommige grote kwesties en voornamelik in onderdelen noch van 't oude moet weglaten, - dan zal deze auteur een belangrijke helper voor 't schrijven-van-onze-Spraakleer wezen. B.H. | |
W. Luft, Studien zu den ältesten germanischen Alphabeten. VIII, 115 S. gr. 8. Mrk. 2,40.Een merkwaardig boekje. Schr. behandelt de teorieën over het oudgermaanse Letterschrift, en krietiezeert die. Zijn rezultaat is: ‘Sowohl beim Runenalphabet wie dem gotischen weiche ich in den Grundanschauungen von der seit Wimmer allgemein angenommenen und feststehenden Lehre ab. Ich glaube nachweisen zu können, dass die Runen nicht aus dem lateinischen Alphabet stammen, sondern aus einem ausser-lateinisch-italischen oder griechischen Alphabete, das den Germanen durch die Zwischenstufe der Gallier überliefert ist. Vornehmlich aber wende ich mich gegen die Meinung, die Runen seien mit einem Male an einer Stelle von einem einzigen erfunden worden. Sie sind vielmehr allmählich ausgebildet worden und geben uns noch Kunde von ihrer stufenweisen Ausgestaltung. Hinsichtlich des gotischen Alphabets glaube ich die Unrichtigkeit der Ansicht darthun zu können, dass Wulfila die Runen gekannt und benutzt hat. Gegenüber dem äusserlichen, mechanischen Verfahren, wie er es bei der allgemeinen Annahme eingeschlagen haben muss, suche ich den Nachweis zu führen, dass er nach einem wohlüberlegten Plane gehandelt hat und sich stets von feinen lautlichen Erwägungen leiten liess.’ Het geheel is inleiding voor een ‘erneute Untersuchung über die gotische Aussprache.’ Ons komt het voor dat er heel veel juist is in schr.'s betoog; maar we willen er bij 't volgende gedeelte van zijn studie op terugkomen: een zekere tendenz is niet te miskennen; of de schr. | |
[pagina 398]
| |
hiermee de feiten ook verwrongen gekombieneerd heeft? In een volgende afl. vindt men uit deze Studie wat hoogst aanneemlik is geciteerd. B.H. | |
De Wereld in! door Jan Ligthart en H. Scheepstra. Geïllustreerd door W.K. de Bruin. Eerste stukje. - Gron., J.B. Wolters, 1898.Een huisgezin met 'n vader, 'n moeder, 'n klein broertje, twee zusjes, 'n ouder broer Frits en 'n negervrindje Tom, als vaste fieguurtjes. Hiertussen de draden geschoren van 't kinderleven: vogels, knoppen, bloem en vrucht, rupsen en vlinders, ziekte, spel, vakansie en zo al. Daar doorheen slaat de schietspoel van de opvoedkundige ernst, gedreven door 'n man die gemakkelik praat, licht over de dingen schijnt heen te gaan, maar weet wat hij wil, en z'n indrukken achterlaat. Zo weven de schrijvers 'n kinderwereld. Eén deeltje is klaar. Er zullen acht komen, de eerste vier van de heer Ligthart, de andere van de heer Scheepstra. 't Winter- en 't zomer-half-jaar krijgen er om de ander 'n beurt.
'n Iedeaal zou zijn, dat elk voor zich, voor z'n school, het zakelik en zedelik nodigste in z'n uit de omgeving getrokken leerstof wist te concentreren. Zij, die dit beogen, het kunnen vervullen of niet, zullen allicht 'n steun vinden in deze proeve van concentrasie, verzamelde dingen en wenken in 'n kinderwereld, die, schoon algemene abstractie, toch zo ver mogelik de werkelikheid nabij zoekt te komen. Wie deze weg op wil, zal merken, dat het mes ook aan de andere kant snijdt. Want de taal van 't werkje zal in z'n eenvoud en natuurlikheid 't gemakkelik lezen zeer ten goede komen. Versjes, zeer eenvoudig en aardig, zijn, zoals men dit meer ziet, aanleiding of zamenvatting van breder inhoud. De plaatjes zijn mooi. J.K. | |
Uit Potgieter's Poëzy. Nieuwe Bundel ten dienste van het Letterkundig Onderwijs, verzameld door C.H. den Hertog. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink, 1898.Tot schade van de gevoelsopvoeding, zegt de Verzamelaar, is aan Potgieter's voorname kunst noch al te veel de plaats onthouden, die haar bij 't letterkundig onderwijs aan middelbare en gymnasiale inrichtingen en in de studie der onderwijzers om haar hoge rang toekomt. En de heer D.H. heeft 'n twede bundel uit Potgieters verzen bijeengebracht, die, naar we hopen, evenals de bekende van Zimmerman, bij 't onderwijs in de studie z'n nut mag doen.
Eén opmerking echter. De heer D.H. heeft zich de vrijheid veroorloofd, ‘hier en daar de punctuatie lichtelijk te wijzigen of aan te vullen. Een veeljarige ondervinding heeft (hem) geleerd, dat het vlugger verstaan en de goede voordracht der verzen daardoor zeer gebaat worden. De orgineele punctuatie, die wat het tweede deel Poëzy betreft, vermoedelijk (!) onder de laatste ziekte van den dichter eenigszins geleden heeft, is in de volledige werken altijd terug te vinden.’ Toegegeven kan worden, dat de ene of ander docent bij 't lezen van 'n auteur, tot recht verstand van de tekst, hier en daar de punctuatie wijzigt. En wil bij 'n uitgave van die auteur, de ene docent de andere tot z'n zienswijze overhalen, dan brengt hij natuurlik in de tekst z'n door hem zelf veranderde leestekens. Maar ik dacht, dat men dan aan z'n medemensen rekenschap gaf, zo al niet in woorden, dan toch stilzwijgend beleefd, | |
[pagina 399]
| |
door aan de voet van de pagina's de oorspronkelike tekst, zoals men die vond, onveranderd weer te geven. Zoals 't nu is, kan de docent gevaar lopen, zich gevangen te geven. En niet ieder doet dit van harte. J.K. | |
Oude zangwijzen.‘Onder de R.K. geestelijke liederboekjes der 17e eeuw, waarin middeleeuwsche teksten of melodieën voorkomen, mogen wij wel een eereplaats geven aan de “Geestelycke harmonie met het Geestelyck Lust-hoofken,” (niet eerste druk). “Geestelycke Harmonie, van veelderley ende wtghelesene soo oude als nieuwe Catholycke Kerkelycke Lofsangen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getyden des Jaers, die men in 't Vorstendom Cleve bij den Catechismus singht. Nu met groote neersticheit verbetert ende vermeerdert door eenen catholycken Priester”.... (Emmerich bij Samuel Arentsz in den Latijnschen Bijbel.) “Een Gheestelyck Lust-hoofken, Met schoone lieffelycke geestelycke Ghesangen beplant, door eene Chatholycken Pastoor. Tot Geestelycke blytschap der sielen ende vermydinge aller oneerlicke, lichtveerdige Werelts gesangen”. 1632.’ -
Oude Zangwijzen, medegedeeld door H. Roes, in ‘Dietsche Warande’, 11e jrg., No. 4. - | |
Altenglische Dichtungen (Bêowulf, Elene u.a.) in wortgetreuer Überzetzung von H. Steineck. - Leipzig 1898, O.R. Reisland. - M. 3.Angelsaksies is niet ieders zaak; duits komt onder 't bereik van velen: men kan hier nu kennis maken met het oudgermaanse epos, o.a. met Bêowulf.
L'Italiano Parlato. Frasi asuali giornaliere con trascrizione fonetica di Federico Kürschner, professore di lingue moderne e delle scienze commerciali, autore della tachistenografia universale. - Leipzig 1898, O.R. Reisland. - M. 0.80.
Die aussprache der Schriftdeutschen, mit dem ‘Wörterverzeichnis für die Deutsche Rechtschreibung zum gebrauch in den Preussischen Schulen’ in Phonetischer Umschrift sowie Phonetischen Texten, von Wilhelm Vietor, Professor an der Universität Marburg. Vierte Auflage. - Leipzig 1898, O.R. Reisland. - M. 1.60.
Een werkje als deze beide is voor ons Nederlands noch een vrome wens. |
|