wijzer, ‘ik hoor een t, dunk me. Julie niet?’ enz. - Ik meen dat nu het juiste oogenblik - het juiste, omdat de practijk zelf de vraag nu opwerpt - dáár is, om den hun nog onbekenden regel mee te deelen of dien door vergelijking te laten afleiden. Uit de praktijk, voor de practijk! Het leeren kennen door den eisch, dien de toepassing stelt. - Maar wat verband bestaat er tusschen de praktijk van het latere leven en de ‘onderschepte papieren van de ontevredenen in de belegerde vesting aan de onbewaakte Oosterpoort?’
Ik heb niets tegen eene handleiding, die principes aangeeft en daarmee in groote trekken den weg aanduidt. Integendeel. Het zou te bejammeren zijn, als deze wegwijzers niet verschenen, omdat we dan niet in de gelegenheid waren, te profiteeren van de kennis en kunde van een ander of onze wijze van arbeiden aan die van een ander konden toetsen.
Zoo moet ook het leerplan eener school het plan der opleiding aangeven, in meer of minder scherp getrokken grenzen, en is het noodzakelijk, dat in elke klasse eene meer nauwkeuriger omschrijving van de onderdeelen der te behandelen leerstof aanwezig is. En verder? Dan treedt de onderwijzer op, die voor elke week, vervolgens voor elken dag, den arbeid voor zijn leerlingen vaststelt. Zoo zal hij, dag aan dag, rekening kunnen houden met wat de aan zijne zorgen toevertrouwde leerlingen behoeven - let wel, zijne leerlingen, niet de van Klein Bentink en De Vries of van Bottema! en met al die bijzondere omstandigheden, die op het schoolleven, op de zinnen, op de gemoederen, op het denken van die kinderen invloed uitoefenen.
Zie, daarvoor zou ik desnoods wat methode opofferen, zou ik, als het moest, wat eenheid willen missen.
Ik zeg desnoods - maar die nood des is er niet aan verbonden, want is mèt de keurigste methode in het boek, ook methodisch gewerkt in hoofd en hart, volgens de natuur van het kind?
Wat eenheid willen missen! - maar die behoeft niet te worden prijsgegeven, als we mannen in de school hebben, die voor hunne taak berekend zijn en toewijding bezitten. Doch men knippe de opleiding van het kind dan ook niet in al te veel stukjes en passe daarom het opschuivings-systeem toe, geheel of gedeeltelijk. Dan behoeft men niet iedere 12 of 9 maanden een zeker aantal §§ achter den rug of wel doorgewerkt te hebben, maar kan de onderwijzer volgens eigen inzicht binnen de begrenzing van het ook door hem mee tot stand gekomen leerplan de noodige leerstof behandelen op zijne wijze. Bovenal zij de onderwijzer, vooral de opvoeder een man, die weet, wat hij wil, die zijn werk in zijne school verricht; niet een, die worstelen moet, om zijn hoofd boven de methode te houden, en per slot van rekening toch eindigt met daarin te verdrinken.
In gemoede, die boekjes bederven wat; - de zelfwerkzaamheid van den onderwijzer wordt er door tegengegaan, ze ontnemen aan het onderwijs de wezenlijke kern en ze maken het mogelijk, dat halve krachten toegelaten worden tot den moeilijksten, meest verantwoordelijken arbeid!
Kl. de Vries in Tijdschr. voor Huisvlijt en Handenarbeid.