Woordkunstenaar.
Hij observeert fijn-blij, zonder zelfbehaaglijke groote-menschen-wijsheid, al de kleine bewegingen dier teedere zielen en teedere lichaampjes, en geeft die dan weer, zonder lievige affectatie of zeurend gevoelig-doen, met plastische trekjes, fijn als ets-werk, in woordencombinaties, natuurlijk maar nieuw toch, alsof zij voor het eerst op aarde werden gebruikt. Met wijd-open oogen staat hij als hemel-kind onder zijn kinderen, en staart naar het schoone, dat altijd schoon is, wijl altijd menschelijk, het jong-frisch-spontane, of droeviggebrokene, en weent niet en lacht niet, maar voelt maar en geeft maar, als mensch en kunstenaar harmonisch-bewogen, de zuivere, echte schoonheid dier menschjes-in-'t klein.
W. Kloos, Nieuwe Gids, Mei '98.